ECLI:NL:GHAMS:2024:1312

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
200.335.454/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening woning; wijziging verzoek tot uitsluitend gebruik van de echtelijke woning in het kader van echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheidingsprocedure. De vrouw, verzoekster en verweerster, had op 21 februari 2024 een verzoekschrift ingediend voor het treffen van voorlopige voorzieningen, waarbij zij vroeg om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. De man, verweerder en verzoeker, had hiertegen verweer gevoerd en ook een verzoek ingediend voor het uitsluitend gebruik van de woning. De rechtbank Noord-Nederland had eerder, op 7 juni 2023, alle verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen, waaronder het verzoek van beide partijen om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek, ondanks het verweer van de man dat zij niet ontvankelijk zou zijn omdat de rechtbank eerder had beslist. Het hof oordeelde dat de omstandigheden waren gewijzigd, onder andere door de gezondheidssituatie van de man en het feit dat hij een kamer in een verzorgingshuis had geweigerd. Het hof heeft geoordeeld dat de man, gezien zijn gezondheid, niet kan worden verplicht de woning te verlaten en dat zijn belang bij het gebruik van de woning zwaarder weegt dan dat van de vrouw, die inmiddels onderdak heeft gevonden.

De beslissing van het hof houdt in dat het verzoek van de man tot wijziging van de eerdere beschikking van de rechtbank wordt toegewezen. De man is met ingang van de uitspraak gerechtigd tot het gebruik van de woning, terwijl de vrouw wordt bevolen de woning niet langer te betreden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het meer of ander verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.335.454/02
zaaknummer rechtbank: C/17/188742 / FA RK 23-623
beschikking van de meervoudige kamer van 14 mei 2024 in het kader van voorlopige voorzieningen in de zaak van
[de vrouw] ,
verblijvende te [plaats A] ,
verzoekster en verweerster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. N.H. Fridsma te Heemskerk,
en
[de man],
wonende te [plaats B] , gemeente [plaats A] ,
verweerder en verzoeker,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.L. Molenaar te Noord-Scharwoude.
Mr. Molenaar heeft zich na de mondelinge behandeling in hoger beroep onttrokken als advocaat.

1.Het verloop van het geding

1.1
De vrouw heeft op 21 februari 2024 een verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend.
1.2
De man heeft op 13 maart 2024 een verweerschrift tegen het verzoek tot voorlopige voorzieningen ingediend.
1.3
Op 20 maart 2024 heeft hij een ‘akte aanvulling verweerschrift voorlopige voorzieningen, tevens zelfstandig verzoek wijziging voorlopige voorzieningen’ ingediend.
1.4
Op 28 maart 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, gelijktijdig met de behandeling van de aangehouden verzoeken van de man en de vrouw in het kader van de hoofdzaak/echtscheidingsprocedure (zaaknummers: 200.335.454/01 en 200.335.451/01). Verschenen zijn:
- de advocaat van de man;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Beide advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn [in] 1967 te [plaats C] met elkaar in de wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd. Partijen hebben twee meerderjarige kinderen.
2.2
Tot de huwelijksgemeenschap behoort de woning, gelegen aan de [A-straat] [plaats B] , hierna ook te noemen: de (echtelijke) woning.
2.3
Bij verzoekschrift van 9 februari 2023 heeft de vrouw zich gewend tot de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, met het verzoek om voorlopige voorzieningen te treffen in de zin van artikel 822 Rv. Daarbij heeft zij onder meer het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning van partijen verzocht (artikel 822 lid 1 sub a Rv). De man heeft daarop eveneens om het uitsluitend gebruik van de woning verzocht. Bij beschikking van 7 juni 2023 heeft de rechtbank alle verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen, waaronder ook het verzoek van ieder van partijen om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning voor de duur van het geding toegewezen te krijgen.
2.4
Bij beschikking van 4 september 2023 heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en een aantal nevenvoorzieningen getroffen. Ten aanzien van de echtelijke woning van partijen heeft de rechtbank bepaalt dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in die woning te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als zij ten tijde van die inschrijving de woning bewoont.
2.5
Bij beschikking van dit hof van 20 februari 2024 is de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 4 september 2023 voor wat betreft de echtscheiding bekrachtigd. De echtscheiding is nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.De omvang van het geschil

3.1
De vrouw heeft aan het hof verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, voor de duur van de echtscheidingsprocedure te bepalen dat de vrouw bij uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [B-straat] te [plaats B] , alsmede tot het gebruik van de inboedel van deze woning, zonder gehouden te zijn de man aldaar te ontvangen, kosten rechtens.
3.2
De man heeft daartegen verweer gevoerd en verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen dan wel dit verzoek af te wijzen. Verder heeft hij verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, voor de duur van de echtscheidingsprocedure de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 7 juni 2023 te wijzigen en te bepalen dat de man bij uitsluiting van de vrouw gerechtigd is tot gebruik van de echtelijke woning aan de [B-straat] te [plaats B] , alsmede tot het gebruik van de inboedel van deze woning, met het bevel aan de vrouw om deze woning niet langer te betreden.

4.De motivering van de beslissing

De bevoegdheid van het hof
4.1
Op grond van artikel 824 lid 2 Rv kan een beschikking voorlopige voorzieningen, onder de daar genoemde omstandigheden, worden gewijzigd door de rechtbank die of het hof dat die beschikking heeft gewezen. Artikel 2.6.5 Procesreglement bepaalt in aanvulling hierop dat indien de hoofdzaak bij het hof aanhangig is, om proceseconomische redenen ook aan
het hofkan worden verzocht om wijziging van een voorlopige voorziening die
de rechtbankheeft gegeven, mits er voldoende samenhang bestaat tussen de voorziening waarvan wijziging wordt verzocht en de hoofdzaak. Omdat de verzoeken van partijen betrekking op het uitsluitend gebruik van de woning en het voortgezet gebruik van de woning ook in de bodemzaak aan het hof voorligt, is het hof van oordeel dat van voldoende samenhang sprake is. Aldus is het hof bevoegd om van de verzoeken van partijen kennis te nemen.
Ontvankelijkheid van de vrouw in haar verzoek
4.2
De man heeft aangevoerd dat de vrouw niet ontvankelijk is in haar verzoek tot het uitsluitend gebruik van de woning omdat de vrouw aan de rechtbank reeds om dat uitsluitend gebruik heeft verzocht en de rechtbank bij beschikking d.d. 7 juni 2023 dat verzoek heeft afgewezen. Van een beschikking voorlopige voorzieningen staat op grond van artikel 824 lid 1 Rv geen hoger beroep open. Het verzoek van de woning komt op een hoger beroep neer, hetgeen niet kan. Zou hoger beroep wel mogelijk zijn geweest, dan is het verzoek van de vrouw bovendien buiten de hoger beroepstermijn ingediend. De vrouw had op grond van artikel 824 lid 2 Rv wijziging van de voorlopige voorziening van de rechtbank kunnen vragen, maar dat heeft zij niet gedaan.
4.3
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep betoogd dat zij ontvankelijk is omdat zij op grond van artikel 223 lid 1 Rv een voorlopige voorziening kan vragen. Zoals de Hoge Raad in zijn beschikking van 31 augustus 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1414) heeft overwogen, is echter geen plaats voor overeenkomstige toepassing van artikel 223 Rv wat betreft de in artikel 822 lid 1, aanhef en onder a-e, Rv genoemde voorzieningen.
De vrouw heeft subsidiair aangevoerd dat zij niet expliciet de term “wijziging” in het verzoekschrift hoeft op te nemen om ontvankelijk te zijn; dat sprake is van een wijzigingsverzoek kan ook in het verzoekschrift worden ingelezen. Volgens haar is sprake van een wijziging van omstandigheden omdat na de behandeling van het verzoek tot echtscheiding in hoger beroep is gebleken dat de man informatie heeft verzwegen voor het hof. Zo heeft hij niet meegedeeld dat hem in december 2023 reeds een kamer is aangeboden bij de [X] Stichting, het verzorgingshuis waar hij zich zelf had ingeschreven, maar dat hij deze kamer heeft geweigerd. De man heeft nu gezegd op [plaats A] te willen blijven. Het is de vrouw bekend dat er een plek vrij is in het verzorgingshuis op [plaats A] , maar dat nog niet duidelijk is of de man daar terecht kan. De vrouw heeft tot slot aangevoerd dat de man de vrouw niet langer wil toelaten tot de woning.
4.4
Het hof overweegt als volgt. Met de man is het hof van oordeel dat, omdat reeds een beschikking in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure over de woning is gegeven, de vrouw slechts een wijziging van deze beschikking kan vragen. Hoewel de vrouw in haar verzoekschrift voorlopige voorzieningen niet expliciet heeft vermeld dat zij een wijziging verzoekt van de beschikking die de rechtbank Noord-Nederland op 7 juni 2023 heeft gewezen, is het hof van oordeel dat de man haar verzoek wel als zodanig heeft kunnen en moeten begrijpen. De vrouw heeft in haar verzoekschrift de procedure bij de rechtbank Noord-Nederland beschreven en aangevoerd dat van haar niet kan worden gevergd samen met de man in de echtelijke woning te zijn. Verder heeft zij erop gewezen dat haar recent is gebleken dat de man een kamer bij de [X] Stichting in [plaats D] was aangeboden, maar dat hij deze heeft geweigerd, waardoor de vrouw langer dan nodig zonder eigen (zelfstandige) woonruimte blijft. Zij meent dat de consequentie van het weigeren van de kamer moet zijn dat haar belangen bij het bij uitsluiting gerechtigd te zijn tot het gebruik van de echtelijke woning thans zwaarder dienen te wegen dan de belangen van de man om in de woning te blijven wonen. Deze weergave kan bezwaarlijk anders worden gelezen dan als een wijziging van omstandigheden.
De man heeft bovendien een verweerschrift tegen het verzoekschrift van de vrouw ingediend, waarin hij inhoudelijk is ingegaan op hetgeen de vrouw heeft aangevoerd. De man wordt derhalve niet in zijn belangen geschaad, wanneer het verzoek van de vrouw inhoudelijk wordt beoordeeld. Het hof is dan ook van oordeel dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek.
4.5
Inmiddels heeft ook de man in zijn ‘akte aanvulling verweerschrift voorlopige voorzieningen tevens zelfstandige verzoek wijziging voorlopige voorzieningen’ gevraagd om wijziging van de eerdere beschikking voorlopige voorzieningen van 7 juni 2023 omdat sprake is van een wijziging van omstandigheden. Enerzijds is hem inmiddels duidelijk dat de vrouw echt van hem wil scheiden zodat hij er niet meer voor openstaat dat dat de vrouw bij hem terugkomt in de woning, anderzijds is zijn gezondheidssituatie gewijzigd.
4.6
Naar het oordeel van het hof zijn de over en weer aangevoerde omstandigheden voldoende om te concluderen dat de eerder gegeven beschikking niet in stand kan blijven. Waar de man eerder nog wilde dat de vrouw bij hem terug zou komen, is een situatie ontstaan dat beide partijen, mede gelet op de toestand van de man, niet langer met elkaar in één woning willen en kunnen verblijven. Dat rechtvaardigt dat opnieuw wordt bekeken wie voor de duur van het geding het uitsluitend gebruik van de woning toegewezen dient te krijgen.
Inhoudelijke beoordeling
4.7
Naar de mening van de man dient het uitsluitend gebruik van de woning aan hem toegewezen te worden. Zoals hiervoor weergegeven, staat hij niet langer ervoor open dat de vrouw bij hem terugkomt in de woning. Hij heeft een indicatie gekregen voor beschermd wonen met intensieve dementiezorg. Zolang hij niet op het verzorgingshuis in [plaats A] terecht kan, moet hij het uitsluitend gebruik van de woning hebben. Vanwege zijn gezondheidssituatie kan van de man niet verlangd worden dat hij de woning verlaat. Zijn belang bij het uitsluitend gebruik van de woning is dan ook groter dan het belang van de vrouw. De vrouw heeft ervoor gekozen om bij de man weg te gaan. Zij heeft zich uitgeschreven en heeft onderdak. De man is eerder slachtoffer geweest van geweld door de vrouw, en is iedere dag bang dat de vrouw weer op de stoep staat en hem met geweld de woning uitzet. Doordat de vrouw niet dementerend is, is het voor haar veel makkelijker om zich aan te passen aan een andere woonruimte. De vrouw kan dit overzien, de man kan dat niet.
4.8
De vrouw heeft aangevoerd dat zij de woning noodgedwongen heeft moeten verlaten. De man heeft haar mishandeld en zij is al jarenlang slachtoffer in het huwelijk. De man dient zo snel mogelijk in een verpleeg- en verzorgingstehuis te worden geplaatst. Hij is niet meer in staat voor zichzelf te zorgen. Zoals hiervoor overwogen, heeft de man eind 2023 (bij voorrang) een kamer aangeboden gekregen in het verzorgingshuis van de [X] Stichting te [plaats D] . Dit verzorgingstehuis is speciaal voor oud-zeevarenden, zoals de man. De man had eerder aangegeven daar graag naartoe te willen. De man heeft de aangeboden kamer echter geweigerd, waardoor hij nu weer op de wachtlijst is geplaatst en onderaan die wachtlijst staat. Naar de mening van de vrouw heeft de man hiermee onrechtmatig en in strijd met de redelijkheid en billijkheid gehandeld; de man had de mogelijkheid om elders te kunnen wonen, met de zorg die hij nodig heeft en in een verzorgingstehuis van zijn voorkeur, maar heeft dit aanbod zonder gegronde reden afgewezen. Daardoor kan de vrouw nu niet terug in de woning, en is zij inmiddels meer dan een jaar dakloos. Als de man het aanbod van de [X] Stichting niet had geweigerd, had de vrouw terug in de woning gekund. Dat dit niet kan, is aan de man te wijten. Hij dient daar dan ook de consequenties van te dragen en de woning te verlaten. In afwachting van een plek elders kan de man bij een van zijn dochters wonen. Als de vrouw terug komt in de woning kan zij de woning bovendien onderhouden en verkoop-klaar maken. In het kader van de echtscheiding zal de woning moeten worden verkocht en de vrouw kan dat regelen. De man is daartoe vanwege zijn gezondheid niet in staat. Ook dit maakt dat het uitsluitend gebruik van de woning thans aan de vrouw toegewezen moet worden.
4.9
Het hof overweegt als volgt. Een voorlopige voorziening met betrekking tot het uitsluitend gebruik van de woning (niet zijnde een huurwoning) behoudt zijn werking totdat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (artikel 826 lid 1 Rv). Omdat het hof bij beschikking van 20 februari 2024 de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding heeft bekrachtigd, is de verwachting dat de geldingsduur van de thans te treffen voorlopige voorziening beperkt zal zijn. Naar het oordeel van het hof weegt op dit moment het zwaarst dat van de man, gelet op zijn gezondheidssituatie, niet verlangd kan worden dat hij per direct de echtelijke woning dient te verlaten. Dit geldt te meer omdat de vrouw op dit moment bij haar nicht verblijft en niet is gebleken dat zij daar per direct dient te vertrekken. Om die reden is het hof dan ook van oordeel dat het voorlopig uitsluitend gebruik van de woning aan de man toegewezen dient te worden. Daarbij merkt het hof uitdrukkelijk op dat dit niets zegt over de beslissing aan wie het voortgezet gebruik van de woning op grond van artikel 1:165 BW toegewezen dient te worden. Een beslissing daarover zal het hof in de bodemzaak nemen en deze beslissing staat los van de vraag aan wie op dit moment het voorlopig gebruik van de woning toegekend wordt. Mede in aanmerking genomen dat ook de man ervan uitgaat dat hij naar een verzorgingshuis zal verhuizen, ligt het op zijn weg zich maximaal in te spannen om op een zo kort mogelijke termijn een plek in een verzorgingshuis te bemachtigen.
4.1
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de man tot wijziging van de beschikking voorlopige voorziening van de rechtbank Noord-Nederland van 7 juni 2023 toe met ingang van heden;
en aldus opnieuw beschikkende bepaalt dat de man met ingang van heden en voor de duur van de echtscheidingsprocedure bij uitsluiting van de vrouw gerechtigd is tot het gebruik van de woning aan het adres [A-straat] te [plaats B] , gemeente [plaats A] , alsmede tot het gebruik van de zich in die woning bevindende inboedel, met het bevel aan de vrouw om deze woning niet langer te betreden;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of ander verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. J.F. Miedema en
mr. T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van mr. I. Rijs als griffier en is op 14 mei 2024 uitgesproken in het openbaar.