ECLI:NL:GHAMS:2024:1311

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
200.335.688/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden beschikking en vaststelling van een zorgregeling met minder overdrachtsmomenten tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige], geboren in 2020. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 13 september 2023 aangevochten, waarin een zorgregeling was vastgesteld die de vader, verweerder in hoger beroep, meer omgang met [minderjarige] toekende. De moeder heeft ernstige zorgen geuit over de veiligheid van [minderjarige] bij de vader, onder andere vanwege eerdere incidenten van intieme terreur en gedragsproblemen van [minderjarige] na omgang met de vader. De vader heeft de zorgen van de moeder betwist en stelt dat de zorgregeling goed functioneert. Het hof heeft de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld om een onderzoek te verrichten naar de situatie van [minderjarige] en de ouders. Het hof heeft besloten de behandeling van de zaak aan te houden tot het onderzoek van de raad is afgerond, en heeft de bestaande zorgregeling voorlopig gecontinueerd in het belang van [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.335.688/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/313481/FA RK 21-939
Beschikking van de meervoudige kamer van 14 mei 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente 1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.E. Smal te Castricum,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente 1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.N. Sardjoe te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende is voorts aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) van 13 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 11 december 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De vader heeft op 1 februari 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 14 maart 2024, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vader van 18 maart 2024, met een bijlage.
Bij de stukken bevindt zich tevens een e-mailbericht van het hof aan beide ouders en de raad van 21 maart 2024.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 28 maart 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door F.L.M. Huizinga.
Door de advocaat van de moeder zijn pleitnotities aan het hof overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader (hierna samen ook te noemen: de ouders) is geboren:
- [minderjarige] , [in] 2020 te [plaats C] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 31 mei 2021 is het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder bepaald, is aan de moeder vervangende toestemming verleend om [minderjarige] te laten vaccineren conform het Rijksvaccinatieprogramma en is de volgende tijdelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vastgesteld:
[minderjarige] verblijft bij de vader:
- in de oneven weken: op dinsdag en donderdag van 14:30 uur tot 19:00 uur en op zaterdag van 12:00 uur tot 19:00 uur;
- in de even weken: op dinsdag en donderdag van 9:00 uur tot 13:00 uur, waarbij geldt dat de vader [minderjarige] haalt en brengt.
De beslissing over de definitieve zorgregeling is pro forma aangehouden in afwachting van de
resultaten van het hulpverleningstraject.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 6 april 2022 is het verzoek van de moeder tot wijziging van de tijdelijke zorgregeling afgewezen.
3.4
De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft bij vonnis van 14 november 2023 onder meer de moeder veroordeeld tot nakoming van de bij de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling, op verbeurte van een dwangsom.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt vastgesteld:
[minderjarige] verblijft bij de vader:
- iedere week van woensdag 15:30 uur tot en met donderdag 18:30 uur, waarbij de vader [minderjarige] naar de moeder brengt;
- een weekend per veertien dagen van zaterdag 9:00 uur tot en met maandag naar kinderopvang/school, waarbij de moeder [minderjarige] naar de vader brengt, waarbij dit deel van de regeling ingaat zodra de vader beschikt over nieuwe woonruimte met voldoende ruimte voor een overnachting voor [minderjarige] ; en
- vanaf het moment dat zij vier jaar is - de helft van de vakanties en de helft van de feestdagen, door de ouders in onderling overleg te verdelen.
De rechtbank heeft voorts vanaf 12 oktober 2023 voor de periode tot de definitieve wekelijkse regeling ingaat, de volgende tijdelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld:
[minderjarige] verblijft bij de vader:
- iedere week op donderdag van 8:30 uur tot 18:30 uur;
- een zaterdag per veertien dagen van 9:30 uur tot 19:00 uur, voor de eerste maal op 21 oktober 2023, waarbij geldt dat de moeder [minderjarige] naar de vader brengt en de vader [minderjarige] terugbrengt.
4.2
De moeder verzoekt primair, met vernietiging van de bestreden beschikking:
I. te bepalen dat [minderjarige] geen omgang heeft met de vader, althans een beslissing die het hof juist zal achten;
II. te bepalen dat vervangende toestemming wordt verleend aan het Jeugdteam [gemeente 1] en of het Veiligheidsteam [gemeente 1] -Waterland dat betrokken is bij het gezin van de moeder en de vader, althans het gezin/ huishouden van de moeder en de vader om informatie over de vader en de moeder uit te wisselen, met onderstaande partijen:
- lokaal Jeugdteam, gemeente [gemeente 1] ,
- vertrouwensarts, verbonden aan het Veiligheidsteam,
- [plaats C] ( [plaats C] ),
- hulpverleners van de gemeente [gemeente 2] , waaronder het Leger des Heils,
- de raad;
III. te bepalen dat door de raad onderzoek wordt verricht, althans te gelasten, of de situatie bij de vader veilig is voor [minderjarige] , althans een beslissing in goede justitie bepalen;
IV. de vader te veroordelen in de kosten van de beide procedures;
V. althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
Subsidiair verzoekt de moeder, na wijziging en na toelichting ter zitting in hoger beroep, naar het hof begrijpt, indien de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] gehandhaafd blijft, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat
- zolang [minderjarige] nog niet naar de basisschool gaat:
• de vader [minderjarige] op donderdag om 8:30 uur bij de moeder ophaalt en de vader [minderjarige] bij de moeder teruggebracht heeft om 18:30 uur, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere keer, dat de vader [minderjarige] te laat bij de moeder ophaalt of terugbrengt;
• indien wordt bepaald dat [minderjarige] op woensdag wel bij de vader moet slapen, en [minderjarige] door vader opgehaald wordt uit het kinderdagverblijf in [plaats D] , [minderjarige] op donderdag om 16:00 uur dient te zijn teruggebracht bij de moeder, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere keer dat de vader [minderjarige] te laat bij de moeder brengt;
- vanaf het moment dat [minderjarige] naar de basisschool gaat:
• de vader [minderjarige] op woensdag dient op te halen uit school en hij haar op donderdag naar school dient te brengen; als er geen school is op donderdag, dient hij [minderjarige] op donderdag 16.00 terug te brengen bij de moeder;
en voorts:
• de vader [minderjarige] bij de moeder ophaalt op zaterdagochtend 09:30 uur en haar op zondagavond om 18:30 uur bij de moeder terugbrengt, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere keer, dat de vader te laat komt;
• prof. C. de Ruiter als deskundige op het gebied van intieme terreur als psycholoog wordt benoemd;
• althans dat het hof een beslissing zal nemen die het hof juist zal achten.
4.3
De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep, althans het hoger beroep ongegrond te verklaren, althans haar verzoeken af te wijzen en derhalve de bestreden beschikking te bekrachtigen, en de moeder te veroordelen in de kosten van dit geding.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid, wordt verschaft.
Standpunten
5.2
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte een zorgregeling heeft vastgesteld tussen [minderjarige] en de vader, zonder dat een onderzoek is ingesteld naar de veiligheid van [minderjarige] bij de vader. Tijdens de relatie met de vader was sprake van door de vader jegens de moeder gepleegde intieme terreur. De moeder was en is nog steeds bang voor de vader. De moeder heeft na de zitting in eerste aanleg ook nog belastende informatie over de vader ontvangen van de ex-vriendin van de vader. Daarnaast heeft de moeder blijvende zorgen over (het gedrag van) [minderjarige] en die zorgen zijn na die zitting alleen maar toegenomen. [minderjarige] is na omgang met de vader ’s nachts vaak overstuur, gaat meteen poepen bij thuiskomst, is heel druk en als zij overstuur raakt, gaat zij aan haar eigen haren trekken en zichzelf krabben. Om die reden heeft de moeder in september 2023 de omgang tussen de vader en [minderjarige] opgeschort. Zij merkte vervolgens een positieve gedragsverandering bij [minderjarige] . Nadat de voorzieningenrechter de moeder had veroordeeld tot nakoming van de in de bestreden beschikking vastgelegde zorgregeling, verviel [minderjarige] weer terug in haar oude zorgelijke gedrag, aldus de moeder.
5.3
De vader stelt dat de zorgregeling die in de bestreden beschikking door de rechtbank is vastgesteld goed loopt. Beide ouders komen deze zorgregeling in grote lijnen na. De ouders zijn zelfredzaam. Dit blijkt ook uit het feit dat de ouders zelf overnachtingen van [minderjarige] bij de vader hebben kunnen bewerkstelligen. De procedure over de zorgregeling loopt al vanaf 2021 toen [minderjarige] negen maanden oud was. Er zijn sindsdien geen contra-indicaties ten aanzien van de omgang tussen de vader en [minderjarige] naar voren gekomen. De vader weet het tempo van [minderjarige] goed te volgen in de opbouw van de zorgregeling zoals deze is vastgesteld in de bestreden beschikking. Hij heeft inmiddels eigen woonruimte met een eigen kinderkamer voor [minderjarige] . Hier heeft de vader zelf voor gezorgd. De zorgen die de moeder heeft, zijn onvoldoende onderbouwd. Deze worden evenmin onderschreven door de betrokken hulpverleningsinstanties en de crèche. Er zijn dan ook onvoldoende objectieve indicaties voor het gelasten van een raadsonderzoek. Hier zal niets uitkomen en dit zal alleen maar conflict verhogend werken. De vader heeft ter zitting in hoger beroep verklaard wel open te staan voor een hulpverleningstraject om de communicatie tussen de moeder en hem te verbeteren. Er moeten in de toekomst samen nog zoveel beslissingen over [minderjarige] worden genomen en een goede communicatie is hierbij onontbeerlijk, aldus de vader.
Advies van de raad
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om een raadsonderzoek te gelasten en de behandeling van de zaak daartoe aan te houden. Daarnaast heeft de raad geadviseerd om in de tussentijd de in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling niet te wijzigen en deze te laten voortduren. [minderjarige] heeft beide ouders nodig. De moeder geeft aan dat sprake is van angst, de vader ontkent dat en ondertussen bevindt [minderjarige] zich in deze negatieve dynamiek. Dit is schadelijk voor haar en moet gestopt worden. In februari van dit jaar is via de beschermtafel een verzoek bij de raad ingekomen op grond waarvan de raad reeds heeft besloten een beschermingsonderzoek te doen. In dat raadsonderzoek zal worden gekeken of sprake is van ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] . Indien het hof hiertoe opdracht geeft, kan de in deze zaak voorliggende problematiek over de zorgregeling in het raadsonderzoek worden meegenomen en kan hierover advies worden uitgebracht. Er moet gedegen in kaart worden gebracht wat er speelt tussen de ouders, hoe de situatie bij de ouders feitelijk is en hoe het gaat met [minderjarige] nu de ouders een totaal verschillende visie op- en beleving van de situatie hebben.
Beoordeling door het hof
5.5
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep komt naar voren dat sinds het uiteengaan van de ouders, kort na de geboorte van [minderjarige] , reeds sprake is van een juridische strijd over een passende zorgregeling. Bij de bestreden beschikking is pas een definitieve zorgregeling vastgesteld. Ook zijn meerdere hulpverlenende instanties sindsdien betrokken (geweest) bij de ouders. Zo hebben de ouders al sinds begin 2021 contact met het Jeugdteam om via de hulpverlening hun onderlinge communicatie te verbeteren en te proberen om tot een zorgregeling te komen. Op 31 mei 2021 is door de rechtbank een tijdelijke zorgregeling vastgesteld in afwachting van de resultaten van het te volgen hulpverleningstraject. De ouders hebben vervolgens eind september 2021 een intakegesprek gehad bij Altra voor het traject Ouderschap Blijft, dat eind februari 2022 gestart is. Tijdens een evaluatie in mei 2022 is gebleken dat er nog onvoldoende resultaat was behaald. Vervolgens heeft Altra het traject op 7 juli 2022 gestopt omdat er te weinig draagkracht was om verder te gaan. Altra had nog wel meer zicht op [minderjarige] willen hebben door middel van een observatie van een overdrachtsmoment. Dit is echter niet gelukt; enerzijds omdat de moeder een periode voor Altra moeilijk bereikbaar was en anderzijds omdat de vader Altra niet meer onafhankelijk vond. Op 15 mei 2023 heeft de huisarts van [minderjarige] een melding bij Veilig Thuis gedaan naar aanleiding van een gesprek met de moeder over zorgelijk seksueel getint gedrag van [minderjarige] . Veilig Thuis wilde vervolgens Levvel spoedhulp (hierna: Levvel) inzetten om meer zicht te krijgen op de thuissituatie bij de moeder en bij de vader. De vader wilde eerst niet meewerken aan de hulpverlening. Half juni 2023 is de situatie, na aanmelding door het Jeugdteam in mei 2023, besproken bij de beschermingstafel en is de vader alsnog akkoord gegaan met de inzet van Levvel. Levvel heeft dit traject afgesloten met een adviesrapport van 17 juli 2023. Hieruit blijkt, samengevat, dat Levvel heeft kunnen waarnemen dat beide ouders beschikken over voldoende opvoedvaardigheden en deze weten toe te passen. Levvel zag een meisje dat een gezonde ontwikkeling doormaakt. Op [minderjarige] ’s seksuele ontwikkeling hebben de observatiemomenten van Levvel geen zicht kunnen geven. De crèche van [minderjarige] heeft laten weten dat zij bij [minderjarige] geen signalen hebben kunnen waarnemen die duiden op zorgen. Gedurende het traject heeft de spoedhulpwerker van Levvel kunnen waarnemen dat de communicatie tussen de ouders stroef loopt.
Tijdens de zitting bij de rechtbank op 30 augustus 2023 hebben de ouders, ondanks hun stroeve communicatie, nagenoeg overeenstemming bereikt over een definitieve zorgregeling, die vervolgens in de bestreden beschikking is vastgelegd. De moeder voelde zich naar eigen zeggen op de zitting van 30 augustus 2023 lamgeslagen en zou daarom akkoord zijn gegaan met de zorgregeling. Zij heeft de zorgregeling kort na de zitting stopgezet omdat zij grote zorgen had over de veiligheid van [minderjarige] , waaronder haar zorgen over mogelijk seksueel misbruik, bij de vader.
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de zorgregeling, na het onder 3.4 genoemde vonnis van de voorzieningenrechter, door beide ouders wordt nagekomen, maar dat de ouders desondanks zeer grote verschillen van inzicht houden over de handelwijze van de ander. Bijvoorbeeld: de moeder stelt dat de vader haar bij de overdracht van [minderjarige] heeft bespuugd, hetgeen de vader ontkent, en zij voert aan dat hij tegen haar uitdrukkelijke wens gaatjes in de oren van [minderjarige] heeft laten prikken, waarover de vader heeft verklaard dat hij niet verwacht had dat de moeder het zo erg zou vinden als hij bij [minderjarige] gaatjes zou laten prikken.
5.6
Uit het voorgaande blijkt dat sprake is van een zorgelijke situatie. Ondanks de inzet van een breed scala aan hulpverlening is het de ouders niet gelukt om in het belang van [minderjarige] de samenwerking met elkaar aan te gaan en lijken de tegenstellingen tussen de ouders onverminderd groot. [minderjarige] zit daar tussenin. Het dossier bevat op dit moment voorts onvoldoende concrete en feitelijke informatie over de thuissituatie bij de vader en de moeder en over de ontwikkeling van [minderjarige] , waardoor het hof zich thans nog onvoldoende geïnformeerd acht om een eindbeslissing te kunnen nemen over de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] .
Het hof zal daarom gebruik maken van het onder 5.4 weergegeven aanbod van de raad en de raad verzoeken om naast het al geplande beschermingsonderzoek, mede onderzoek te verrichten en advies uit te brengen over de volgende vragen:
  • Zijn er contra-indicaties om de zorgregeling zoals deze in de bestreden beschikking door de rechtbank is vastgesteld, te continueren? Zo ja, welke?
  • Indien er contra-indicaties zijn tegen voortzetting van de in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling, welke zorgregeling acht de raad dan in het belang van [minderjarige] ?
De raad wordt voorts verzocht om, naast de beantwoording van deze vragen, in zijn rapportage en advies verdere aandachtspunten op te nemen die voor de beoordeling van deze zaak van belang kunnen zijn. De raad zal worden verzocht het hof schriftelijk omtrent de resultaten van het onderzoek te informeren. In afwachting van het raadsonderzoek zal de behandeling van de zaak pro forma worden aangehouden tot de na te melden pro forma datum.
5.7
Tot slot is het hof met de raad van oordeel dat de bij de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling, in afwachting van het onderzoek van de raad, op dit moment het meest in het belang van [minderjarige] is en gecontinueerd dient te worden.
5.8
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
alvorens verder te beslissen:
gelast de raad onderzoek te verrichten en advies uit te brengen zoals hierboven omschreven onder 5.6;
houdt de behandeling van de zaak
pro forma aan tot zondag 20 oktober 2024en verzoekt de raad omtrent de resultaten van het onderzoek zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk twee weken vóór deze datum een schriftelijk rapport met advies uit te brengen en aan het hof te doen toekomen;
bepaalt dat de behandeling van de zaak door de meervoudige kamer zal worden voortgezet op een na ontvangst van het rapport van de raad te bepalen datum, waarvoor partijen, hun advocaten en de raad zullen worden opgeroepen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. C.E. Buitendijk en mr. M.T. Hoogland, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer en L.A.M. van Gelderen als griffiers en is op 14 mei 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.