ECLI:NL:GHAMS:2024:130

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
000962-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding voor schade en kosten van rechtsbijstand na mediation in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 1 maart 2023. Het hoger beroep werd ingesteld door de appellant, die verzocht om een schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand in verband met een strafzaak. De appellant had een mediation-overeenkomst ondertekend op 13 oktober 2021, waarna de officier van justitie op 14 december 2021 besloot om niet verder te vervolgen. De appellant stelde echter geen kennis te hebben gekregen van de sepotbrief die op dezelfde datum was verzonden. Het hof oordeelde dat de appellant ontvankelijk was in zijn verzoek, ondanks dat de rechtbank hem eerder niet-ontvankelijk had verklaard omdat het verzoek buiten de termijn zou zijn ontvangen.

Het hof overwoog dat de sepotbrief per gewone post was verzonden en dat het openbaar ministerie niet voldoende had aangetoond dat de appellant daadwerkelijk kennis had genomen van deze brief. Het hof concludeerde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor de toekenning van een schadevergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure, maar niet voor de schadevergoeding die verband hield met de strafzaak zelf. Uiteindelijk werd aan de appellant een vergoeding van € 680,00 toegekend voor de kosten van rechtsbijstand, terwijl de overige verzoeken werden afgewezen. De beschikking werd ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken tijdens de openbare zitting van het hof.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000962-23-23 (530 Sv) en 000638-23 (533 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 15-335047
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland van 1 maart 2023 op het verzoekschrift op de voet van de artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker01]
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1997,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. G. Palanciyan,
[adres01] .

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 3 maart 2023 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 7 november 2023 de advocaat-generaal en de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek - zoals aangevuld in raadkamer in hoger beroep - strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 260,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 1.462,97;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 340,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 340,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
De rechtbank heeft appellant niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek omdat het verzoek buiten de termijn voor inzending zou zijn ontvangen.
Het hof overweegt als volgt.
De sepotbrief is per gewone brief verzonden. Om aan te kunnen nemen dat een gewezen verdachte door de daadwerkelijke ontvangst van een sepotbrief van het einde van zijn (straf)zaak kennis heeft kunnen nemen, dan wel daarvan redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn, is onvoldoende dat het openbaar ministerie aan de hand van digitale stukken kan aantonen dat een sepotbrief is aangemaakt en ter verzending is aangeboden. Van zo een aanname kan evenmin sprake zijn wanneer het openbaar ministerie kan aantonen dat een sepotbrief per gewone post aan het GBA-adres of een anderszins bekend adres van de gewezen verdachte is verzonden. (…) Voorts dient, gelet op het bepaalde in artikel 51 Sv, de raadsman die zich heeft gesteld van een dergelijke brief een afschrift te ontvangen. Dat geldt ook wanneer de raadsman zich eerst na het verzenden van de sepotbrief heeft gesteld. In dat geval moet hem alsnog onverwijld een afschrift worden verzonden (beschikking Gerechtshof Amsterdam 17 maart 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:912).
In de onderhavige zaak is op 13 oktober 2021 een mediation-overeenkomst ondertekend. Uit de daarop volgende vaststellingsovereenkomst van 9 december 2021 blijkt dat appellant zijn excuses heeft aangeboden voor zijn handelen. Daarnaast blijkt uit de overeenkomst dat de partijen overeenstemming hebben bereikt en zij vragen de officier van justitie dan ook het incident als afgedaan te beschouwen. Op 14 december 2021 heeft de officier van justitie beslist om appellant niet verder te vervolgen. Dezelfde datum is een sepotbrief per gewone brief verzonden aan het adres van appellant. Appellant stelt geen kennis te hebben gekregen van deze brief. Wel is gebleken dat de raadsman van de gewezen verdachte op 11 april 2022 op de hoogte is gebracht van de sepotbeslissing. Het verzoekschrift is op 23 juni 2022 ingekomen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat appellant ontvankelijk is in zijn verzoek.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het hof ziet gronden van billijkheid voor afwijzing van het verzoek gedaan onder a en b nu de strafzaak is geëindigd met een sepot na een mediation-traject als hiervoor beschreven.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 680,00.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan appellant een vergoeding toe van € 680,00 (zeshonderdtachtig euro).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. D. Radder, M.J.A. Plaisier en P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 9 januari 2024.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 680,00 (zeshonderdtachtig euro) op bankrekeningnummer [iban_nummer01] t.n.v. Stichting Derdengelden Palancyan / Kupelian o.v.v. [ovv01] .
Amsterdam, 9 januari 2024,
mr. D. Radder, voorzitter.