ECLI:NL:GHAMS:2024:130
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Vergoeding voor schade en kosten van rechtsbijstand na mediation in strafzaak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 1 maart 2023. Het hoger beroep werd ingesteld door de appellant, die verzocht om een schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand in verband met een strafzaak. De appellant had een mediation-overeenkomst ondertekend op 13 oktober 2021, waarna de officier van justitie op 14 december 2021 besloot om niet verder te vervolgen. De appellant stelde echter geen kennis te hebben gekregen van de sepotbrief die op dezelfde datum was verzonden. Het hof oordeelde dat de appellant ontvankelijk was in zijn verzoek, ondanks dat de rechtbank hem eerder niet-ontvankelijk had verklaard omdat het verzoek buiten de termijn zou zijn ontvangen.
Het hof overwoog dat de sepotbrief per gewone post was verzonden en dat het openbaar ministerie niet voldoende had aangetoond dat de appellant daadwerkelijk kennis had genomen van deze brief. Het hof concludeerde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor de toekenning van een schadevergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure, maar niet voor de schadevergoeding die verband hield met de strafzaak zelf. Uiteindelijk werd aan de appellant een vergoeding van € 680,00 toegekend voor de kosten van rechtsbijstand, terwijl de overige verzoeken werden afgewezen. De beschikking werd ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken tijdens de openbare zitting van het hof.