ECLI:NL:GHAMS:2024:1287

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
23-004694-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en bewezenverklaring van het aanwezig hebben van hennep in een woonboot

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd omdat het tot een andere bewezenverklaring is gekomen. De verdachte werd aangetroffen in een woonboot waar 28,7 kilogram hennep aanwezig was. Het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust moest zijn van de hennep, gezien de omstandigheden en de sterke geur die in de woonboot hing. De verdediging stelde dat de verdachte niets wist van de hennep, maar het hof achtte deze verklaring ongeloofwaardig. De verdachte werd vrijgesproken van een tweede tenlastelegging, omdat er onvoldoende bewijs was voor haar betrokkenheid bij het rippen van een hennepkwekerij. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 dagen, met aftrek van voorarrest, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004694-19
datum uitspraak: 26 april 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 12 december 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-710228-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 maart 2015 te 's-Gravenhage en/of Rijswijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 78,7 kilogram (drooggewicht), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 23 maart 2015 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand aan de [adres 2] heeft weggenomen een grote hoeveelheid hennep(planten), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte veroordeeld dient te worden voor feit 1.
De verdediging heeft het hof verzocht om tot een vrijspraak te komen van dit feit nu verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de hennep, laat staan enige beschikkingsmacht daarover had.
Het hof stelt vast dat de verdachte is aangetroffen in een slaapkamer op de woonboot van medeverdachte [medeverdachte]. In de kelder van deze woonboot bevond zich 114,8 kilogram natte hennep, met een drooggewicht van 28,7 kilogram. Blijkens het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] rook het zeer sterk naar hennep op de woonboot. Op meerdere plekken in en op de boot lag naar hennep ruikende kleding. Tot slot volgt uit het dossier dat de hennep op de woonboot zich in hetzelfde type zakken bevond als de hennep in de op het erf van de woonboot geparkeerde bestelbus en dat er een spoor van hennepresten liep tussen deze bus en de openslaande deuren van de woonboot. Dit doet de politie, en naar het oordeel van het hof terecht, concluderen dat de zakken hennep die betreffende nacht vanuit de bus de woonboot in zijn gebracht. De verdachte heeft verklaard niets te weten van de hennep omdat ze lag te slapen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat onvoldoende vast is komen te staan dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van de hennep die in het busje is aangetroffen. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten voor het met de vereiste mate van zekerheid vaststellen van wetenschap en beschikkingsmacht bij de verdachte van de hennep in het busje, al dan niet in samenwerking met anderen. Daarnaast ziet het hof onvoldoende bewijs dat verdachte ten aanzien van de hennep in de woonboot heeft samengewerkt met anderen. Van deze onderdelen dient de verdachte dan ook te worden vrijgesproken.
Anders dan de verdediging stelt het hof echter wel vast dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van de 28,7 kilogram hennep (drooggewicht) die zich in de woonboot bevond. Gezien de geschetste omstandigheden kan het niet anders dan dat de verdachte zich op de (niet al te ruime) woonboot bewust is geweest van de grote hoeveelheid sterk ruikende hennep die in de woonboot aanwezig was. Juist omdat die hennep zich in haar nabije omgeving bevond en die nacht in meerdere zakken vanuit de bestelbus de woonboot is binnengebracht, wat met het nodige lawaai gepaard moet zijn gegaan, is het hof tevens van oordeel dat de verdachte over die hennep kon beschikken en daar dus beschikkingsmacht over heeft gehad. De verklaring van de verdachte dat zij lag te slapen en niets heeft gemerkt acht het hof reeds gezien het bovenstaande ongeloofwaardig, waar nog bij komt dat haar verklaringen tegenstrijdig ten opzichte van elkaar en van de verklaringen van medeverdachten zijn.

Vrijspraak ten aanzien van feit 2

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 2.
Het hof overweegt als volgt.
Met de verdediging, en anders dan de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om enige (directe) betrokkenheid van de verdachte bij het rippen van de hennepkwekerij vast te stellen, al dan niet in samenwerking met anderen, zodat de verdachte van het onder feit 2 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op 23 maart 2015 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 28,7 kilogram hennep (drooggewicht).
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen waarvan 43 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 dagen met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 28,7 kilogram hennep. Gezien de grote hoeveelheid was deze hennep niet bestemd voor eigen gebruik maar voor de verkoop. Het is een feit van algemene bekendheid dat de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard gaan met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving schade wordt berokkend. Illustratief is dat de hennep hoogstwaarschijnlijk diezelfde avond is gestolen uit een kennepkwekerij in Rijswijk.
Het hof heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. De redelijke termijn is aangevangen op 23 maart 2015, de dag dat de verdachte in verzekering is gesteld. Het vonnis van de rechtbank dateert van 12 december 2019. Namens de verdachte is op 23 december 2019 hoger beroep ingesteld. De zaak is in hoger beroep afgerond met een eindbeslissing op 26 april 2024. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren per instantie, is er sprake van een overschrijding van deze termijn in eerste aanleg van 2 jaren en 9 maanden, en in hoger beroep van 2 jaren en 4 maanden. Gelet op het enorme tijdsverloop zal het hof de op te leggen straf om die reden aanzienlijk matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 10 dagen, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.A.C. Koster, mr. P.F.E. Geerlings en mr. G.J.M. Kruizinga, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Fritsche, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 april 2024.