In deze zaak heeft verzoekster [A] op 19 juni 2023 een verzoekschrift ingediend bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam, waarin zij verzocht om een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de besloten vennootschap Intrimentum B.V., waarvan zij samen met haar ex-echtgenoot [B] ieder 50% van de aandelen bezit. [A] stelt dat zij als aandeelhouder onvoldoende wordt geïnformeerd over de gang van zaken binnen de vennootschap en dat het bestuur door [B] tekortschiet. De Ondernemingskamer heeft de zaak behandeld op 16 november 2023, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht. Na een schikking te hebben beproefd, heeft [B] c.s. op 20 maart 2024 verzocht om een beschikking.
De Ondernemingskamer heeft in haar beschikking van 10 mei 2024 geoordeeld dat [A] ontvankelijk is in haar verzoek, ondanks de tijdsduur tussen de bezwarenbrief en het verzoekschrift. De Ondernemingskamer heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende gronden zijn om te twijfelen aan een juist beleid of een juiste gang van zaken van Intrimentum. De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat de onderneming overzichtelijk is en dat [B] als ervaren vastgoedondernemer de continuïteit van de vennootschap voldoende waarborgt. Het ontbreken van een aandeelhoudersbesluit voor het ter beschikking stellen van een auto aan [B] werd als een gegronde reden voor twijfel aan de gang van zaken gezien, maar dit rechtvaardigde niet het bevelen van een onderzoek. De Ondernemingskamer heeft het verzoek van [A] tot het gelasten van een onderzoek afgewezen en geen van de partijen in de kosten van de procedure veroordeeld.