ECLI:NL:GHAMS:2024:1284

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
200.328.476/01OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van een besloten vennootschap na echtscheiding van aandeelhouders

In deze zaak heeft verzoekster [A] op 19 juni 2023 een verzoekschrift ingediend bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam, waarin zij verzocht om een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de besloten vennootschap Intrimentum B.V., waarvan zij samen met haar ex-echtgenoot [B] ieder 50% van de aandelen bezit. [A] stelt dat zij als aandeelhouder onvoldoende wordt geïnformeerd over de gang van zaken binnen de vennootschap en dat het bestuur door [B] tekortschiet. De Ondernemingskamer heeft de zaak behandeld op 16 november 2023, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht. Na een schikking te hebben beproefd, heeft [B] c.s. op 20 maart 2024 verzocht om een beschikking.

De Ondernemingskamer heeft in haar beschikking van 10 mei 2024 geoordeeld dat [A] ontvankelijk is in haar verzoek, ondanks de tijdsduur tussen de bezwarenbrief en het verzoekschrift. De Ondernemingskamer heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende gronden zijn om te twijfelen aan een juist beleid of een juiste gang van zaken van Intrimentum. De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat de onderneming overzichtelijk is en dat [B] als ervaren vastgoedondernemer de continuïteit van de vennootschap voldoende waarborgt. Het ontbreken van een aandeelhoudersbesluit voor het ter beschikking stellen van een auto aan [B] werd als een gegronde reden voor twijfel aan de gang van zaken gezien, maar dit rechtvaardigde niet het bevelen van een onderzoek. De Ondernemingskamer heeft het verzoek van [A] tot het gelasten van een onderzoek afgewezen en geen van de partijen in de kosten van de procedure veroordeeld.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.328.476/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 10 mei 2024
inzake
[A] ,
wonende te [....] ,
VERZOEKSTER,
advocaat:
mr. Y.K. van Dijk, kantoorhoudende te Heerenveen,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTRIMENTUM B.V.,
gevestigd te Nijverdal,
VERWEERSTER,
advocaat:
mr. M. Bollen, kantoorhoudende te Almelo,
e n t e g e n
[B]
wonende te [....] ,
BELANGHEBBENDE,
advocaat:
mr. M. Bollen,kantoorhoudende te Almelo.
Verzoekster, verweerster en belanghebbende worden hierna respectievelijk aangeduid als [A] , Intrimentum en [B] . Intrimentum en [B] zullen samen ook [B] c.s. worden genoemd.

1.Het verloop van het geding

1.1
[A] heeft bij verzoekschrift van 19 juni 2023 de Ondernemingskamer verzocht, samengevat,
een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van Intrimentum over de periode vanaf 1 januari 2019;
als onmiddellijke voorzieningen voor de duur van de procedure
a. naast [B] een bestuurder te benoemen met zelfstandige bevoegdheden en met doorslaggevende stem in de bestuursvergadering;
b. en/of een commissaris te benoemen om toezicht te houden op de naleving van de vennootschappelijke orde en de mogelijkheden van ontvlechting van [A] en [B] te onderzoeken/te bewerkstelligen;
c. of een andere voorziening te treffen die de Ondernemingskamer juist acht;
3. Intrimentum te veroordelen in de kosten van de procedure.
1.2
[B] c.s. hebben bij verweerschrift van 26 oktober 2023 de Ondernemingskamer verzocht [A] niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek af te wijzen en [A] te veroordelen in de kosten van de procedure.
1.3
Het verzoek is behandeld op de zitting van de Ondernemingskamer van 16 november 2023. De advocaten hebben toen de standpunten van de verschillende partijen toegelicht aan de hand van overgelegde aantekeningen en, wat mr. Van Dijk betreft, onder overlegging van tevoren toegestuurde nadere producties. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.
1.4
Aan het einde van de mondelinge behandeling hebben partijen meegedeeld een schikking te willen beproeven, de Ondernemingskamer verzocht daarvoor een procesbegeleider aan te wijzen en de zaak aan te houden. Aan dit verzoek heeft de Ondernemingskamer voldaan. Nadat de procesbegeleider op 19 maart 2024 had laten weten zijn taak per direct neer te leggen, hebben [B] c.s. op 20 maart 2024 de Ondernemingskamer verzocht een beschikking te geven.

2.Inleiding en feiten

2.1
Deze zaak gaat over twee voormalige echtelieden, [A] en [B] . Zij zijn in 2014 gescheiden. Sinds de opheffing van de huwelijksgoederengemeenschap, die kort voor de echtscheiding plaatsvond, bezitten zij ieder 50% van de aandelen in Intrimentum. [B] is enig bestuurder van Intrimentum. Intrimentum houdt zich bezig met het exploiteren van onroerend goed. [A] stelt zich op het standpunt dat zij als aandeelhouder door [B] onvoldoende wordt geïnformeerd over in het bijzonder de actuele (reële) waarde van het vastgoed, het investerings- en beleggingsbeleid, de kostenstructuur en de toekomstige opvolging van [B] als bestuurder. Het bestuur door [B] schiet volgens haar ook overigens tekort. Er zijn diverse pogingen gedaan om tot een ontvlechting van de belangen van [A] en [B] te komen, maar die hebben niet tot overeenstemming geleid.
2.2
Intrimentum is op 11 mei 1993 opgericht. [B] was aanvankelijk haar enig aandeelhouder en bestuurder. Op 12 december 2011 heeft de algemene vergadering de bezoldiging van [B] per juli 2011 vastgesteld op € 5000 per maand (exclusief vakantiegeld). Bij notariële akte van 27 augustus 2013 is, voorafgaand aan de echtscheiding, de huwelijkse gemeenschap opgeheven. Daarbij heeft [A] 50% van de aandelen in Intrimentum verkregen. [B] bleef enig bestuurder van Intrimentum.
2.3
Ten tijde van het indienen van het verzoekschrift bezat Intrimentum zeven onroerende zaken, waarvan er zes verhuurd waren.
2.4
Na de echtscheiding heeft [A] zich aanvankelijk afzijdig gehouden van Intrimentum. In september 2020 heeft zij fiscaal jurist [C] (hierna: [C] ) gevraagd haar fiscale belangen te behartigen.
2.5
Op 9 november 2020 heeft [A] voorgesteld dat [B] haar aandelen in Intrimentum overneemt voor een bedrag van ruim € 1,8 miljoen. [B] heeft dit voorstel afgewezen omdat hij dit bedrag te hoog vond. Hij heeft aan [A] voorgesteld dat zij zijn aandelen voor dit bedrag overneemt. [A] is hier niet op ingegaan.
2.6
Op 4 november 2021 heeft [C] per brief 35 vragen aan [B] gesteld, onder andere aangaande de financiële gang van zaken, de strategie en bestuurlijke aangelegenheden van Intrimentum. Per brief van 9 december 2021 heeft [C] [B] nogmaals verzocht om beantwoording van deze vragen.
2.7
Per e-mail van 21 december 2021 heeft de accountant van [B] c.s., [D] (hierna: [D] ), aan [C] voorgesteld om (na 14 januari 2022) een aandeelhoudersvergadering te plannen waarin de brief van 4 november 2021 aan de orde zal worden gesteld. Bij deze e-mail is de conceptjaarrekening 2020 van Intrimentum gevoegd, die een positief resultaat na belastingen van circa € 40.000 vermeldt.
2.8
Naar aanleiding van deze conceptjaarrekening heeft [C] per e-mail van 13 januari 2022 een aantal vragen aan [B] gesteld en verzocht deze voorafgaand aan de te plannen aandeelhoudersvergadering schriftelijk te beantwoorden. [B] heeft geantwoord dat hij niet bereid is de vragen op de verlangde wijze te beantwoorden, tenzij [A] bereid is de accountantskosten te dragen.
2.9
Per e-mail van 21 januari 2022 heeft [C] nogmaals erop aangedrongen de gestelde vragen te beantwoorden.
2.1
Per e-mail van 27 januari 2022 is [A] uitgenodigd voor een aandeelhoudersvergadering van Intrimentum op 9 februari 2022, met als agendapunt (onder andere) de brief van 4 november 2021.
2.11
Per e-mail van 2 februari 2022 heeft de advocaat van [B] c.s. herhaald dat de vragen uit de brief van 4 november 2021 tijdens de aandeelhoudersvergadering van 9 februari 2022 beantwoord zullen worden en dat voor nu en in de toekomst geldt dat, behoudens zeer zwaarwichtige redenen, buiten de jaarlijkse aandeelhoudersvergadering geen afzonderlijke verlangde informatie/inlichtingen verstrekt zullen worden, mede gelet op de onnodige kosten hiervan voor de vennootschap.
2.12
De aandeelhoudersvergadering heeft op 9 februari 2022 plaatsgevonden. [A] heeft zich daar laten vertegenwoordigen door haar advocaat en [C] . Op een aantal vragen uit de brief van 4 november 2021 is tijdens de vergadering geantwoord. De jaarrekening 2020 is niet vastgesteld. Na afloop van de vergadering heeft [B] aan [C] diverse hypotheekakten en huurovereenkomsten gezonden. Verder is, overeenkomstig het verzoek van de zijde van [A] , aan haar na de algemene vergadering inzage verstrekt in alle bankgegevens van Intrimentum over de periode 1 januari 2020 tot 1 november 2021.
2.13
Bij e-mail van 14 maart 2022 is [A] uitgenodigd voor een volgende aandeelhoudersvergadering, te houden op 31 maart 2022.
2.14
Deze aandeelhoudersvergadering heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 14 april 2022. [A] heeft zich daarbij opnieuw laten vertegenwoordigen. De vergadering is direct na opening verdaagd, waarna partijen met elkaar hebben gesproken over een mogelijke ontvlechting. In dat kader heeft [B] aan [A] alle geldende huurovereenkomsten met de huurders van Intrimentum verstrekt.
2.15
Bij e-mail van 19 juli 2022 heeft [C] meegedeeld dat een schikking niet meer tot de mogelijkheden hoort en dat de verdaagde aandeelhoudersvergadering hervat dient te worden. Met het oog op die hervatting heeft [C] gevraagd of [B] bereid is het vastgoed van Intrimentum op korte termijn extern te laten waarderen tegen de actuele waarde.
2.16
Op 24 augustus 2022 heeft [B] geantwoord dat hij een aantal panden inmiddels door een erkend en beëdigd registermakelaar heeft laten taxeren en dat deze taxaties zullen worden meegenomen in de jaarrekening. De taxatierapporten zijn echter niet aan [A] verstrekt, ondanks een verzoek daartoe van 31 augustus 2022.Wel heeft [B] bij e-mail van 15 september 2022 aan [C] een concept-activastaat gezonden met de gegevens van het onroerend goed.
2.17
Bij e-mail van 26 september 2022 heeft [C] aan [D] en [B] vragen gesteld aangaande de concept-activastaat en de gang van zaken rondom de taxatie van de panden. Hij heeft onder meer de volledige taxatierapporten en bijbehorende opdrachten aan de taxateurs opgevraagd. Hij heeft gesommeerd tot verstrekking van de gevraagde informatie uiterlijk op 4 oktober 2022.
2.18
Op 9 oktober 2022 is [A] uitgenodigd voor een aandeelhoudersvergadering op 26 oktober 2022. Aan haar werd daarbij een concept-jaarrekening 2021 verstrekt, waarin een resultaat na belastingen van ruim € 46.000 wordt verantwoord.
2.19
Bij e-mails van 6 en 10 oktober 2022 heeft [C] bij [D] nogmaals aangedrongen op beantwoording van zijn e-mail van 26 september 2022.
2.2
[A] heeft bij brief van 18 oktober 2022 haar bezwaren tegen het beleid en de gang van zaken van Intrimentum kenbaar gemaakt. Hierop heeft de advocaat van [B] c.s. per brief van 3 november 2022 inhoudelijk gereageerd.
2.21
De op 9 oktober 2022 aangekondigde aandeelhoudersvergadering heeft op 22 november 2022 plaatsgevonden. De vragen uit de e-mail van 26 september 2022 van [C] zijn op die vergadering niet aan de orde gekomen.
2.22
Op 7 december 2022 heeft de advocaat van [A] een concept voor een enquêteverzoekschrift aan de advocaat van [B] c.s. gestuurd en [B] c.s. in de gelegenheid gesteld binnen veertien dagen de bezwaren te herstellen. Hierop zijn partijen in gesprek gegaan over de waardering van de aandelen. Dit heeft niet tot overeenstemming geleid waarna [A] op 19 juni 2023 onderhavig verzoekschrift heeft ingediend.
2.23
Een zoon van [A] en [B] , [E] , ontvangt sinds enige jaren € 300 per maand van Intrimentum voor het verrichten van administratieve werkzaamheden. Volgens het handelsregister beschikt hij sinds 19 februari 2021 over een volledige volmacht om Intrimentum te vertegenwoordigen.

3.De gronden van de beslissing

3.1
[A] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van Intrimentum en dat de toestand van de vennootschap nodig maakt dat onmiddellijke voorzieningen worden getroffen. Als toelichting heeft zij – samengevat – het volgende naar voren gebracht:
[B] gaat louter uit van intuïtie bij het besturen van Intrimentum en weigert bijvoorbeeld een vastgoeddeskundige te raadplegen om het continuïteitsperspectief van Intrimentum in kaart te brengen.
[B] maakt als bestuurder hoge kosten in verhouding tot de huuropbrengsten. Ook de bezoldiging van [B] is hoog in relatie tot de omzet.
Er vindt geen schriftelijke vastlegging plaats van belangrijke besluiten en rechtshandelingen. Zo ontbreken (1) een besluit van de algemene vergadering voor de bezoldiging die [B] als bestuurder ontvangt, (2) een (schriftelijke) arbeidsovereenkomst tussen Intrimentum en [E] en (3) een schriftelijke volmacht van Intrimentum aan [E] . Tot slot is een lening aan een andere zoon van [A] en [B] verstrekt zonder dat daaraan een schriftelijke leningsovereenkomst ten grondslag lag.
Er is geen dividendbeleid/plan.
Er is geen strategie of beleid over de opvolging van [B] als bestuurder en [B] weigert daarover in overleg te treden met [A] als aandeelhouder.
[B] weigert gehoor te geven aan het verzoek van [A] het vastgoed te laten taxeren door externe taxateurs tegen actuele (reële) waarde aan de hand van beschikbare marktgegevens.
De informatievoorziening aan [A] schiet tekort. De schriftelijke vragen die [A] na de algemene vergadering van 14 april 2022 bij herhaling aan [B] heeft gesteld zijn ten onrechte niet beantwoord. De rapporten van taxaties die volgens [B] recent zijn uitgevoerd, zijn niet aan [A] verstrekt, ondanks verzoeken daartoe.
3.2
[B] c.s. hebben primair aangevoerd dat [A] niet-ontvankelijk is in haar verzoek, nu de periode tussen de bezwarenbrief (18 oktober 2022) en het indienen van het verzoekschrift (15 juni 2023) zodanig lang is dat een nieuwe bezwarenbrief had moeten worden gestuurd. Daarnaast hebben [B] c.s. onder meer het volgende naar voren gebracht:
Het continuïteitsperspectief van Intrimentum wordt voldoende bewaakt. De toekomst in de wereld van onroerend goed is lastig en moeilijk te voorspellen. [B] is ervaren in die wereld en houdt continu de relevante marktontwikkeling bij. Meer kan en mag van [B] als bestuurder niet worden verwacht. Daarbij is [B] bereid om afspraken te maken over het verstrekken van informatie aan [A] en het vragen van voorafgaande toestemming van de aandeelhoudersvergadering voor wezenlijke beleidsveranderingen.
[B] is bereid [A] tijdens de jaarlijkse aandeelhoudersvergadering te informeren over alles gerelateerd aan het beleid en de gang van zaken binnen Intrimentum en daarbuiten in beginsel alleen bij een zwaarwichtig belang.
Aan de bezoldiging van [B] als bestuurder ligt wel een schriftelijk besluit van de algemene vergadering ten grondslag. Het salaris van [B] ligt op de norm voor het gebruikelijk loon dat de Belastingdienst hanteert.
3.3
De Ondernemingskamer overweegt als volgt.
Ontvankelijkheid
3.4
[A] is ontvankelijk in haar verzoek. Dat het verzoekschrift eerst acht maanden na de bezwarenbrief is ingediend, staat daaraan niet in de weg. Met artikel 2:349 BW wordt niet zozeer beoogd om de vennootschap te beschermen tegen een te lang uitgebleven verzoek, als wel vooral om de vennootschap lang genoeg in de gelegenheid te stellen de bezwaren te onderzoeken en naar aanleiding daarvan haar maatregelen te nemen (
Kamerstukken II, 1967/68, 9596, p. 7). Wel kan de periode die is verstreken tussen de bezwarenbrief en het enquêteverzoek in aanmerking worden genomen bij de inhoudelijke behoordeling van het verzoek (vgl. conclusie AG Timmerman, ECLI:NL:PHR:2016:513,
NJ2017/75 (
Cordial) onder 4.15). Overigens kan ook het concept-enquêteverzoek dat op 7 december 2022 is verzonden worden aangemerkt als bezwarenbrief.
Ad a en f: intuïtieve bedrijfsvoering; ontbreken recente taxatierapporten en externe adviezen
3.5
De (in 3.1) onder a en f genoemde gronden zien op de bedrijfsvoering. [A] wijst erop dat [B] geen doeleinden heeft geformuleerd betreffende marktpositie, winstgevendheid, de kosten/batenverhouding, groei en continuïteit, en ook niet een plan hoe die doeleinden moeten worden bereikt. Zij wijst verder op het ontbreken van een liquiditeitsbegroting, van recente taxaties van alle panden, en van externe adviezen van vastgoeddeskundigen. Zij meent, kortom, dat de bedrijfsvoering louter intuïtief en daarmee onvoldoende professioneel is.
3.6
De Ondernemingskamer stelt vast dat de onderneming van Intrimentum overzichtelijk is. Zij bezit zeven onroerende goederen in de woonplaats van [B] , waarvan er zes zijn verhuurd. Er is thans sprake van een constante inkomstenstroom en beperkte kosten. Behalve [B] is er geen personeel in dienst. Verder is de onderneming geheel met eigen vermogen gefinancierd en zijn er (dus) geen rentelasten. Het eigen vermogen bedraagt volgens de laatst vastgestelde jaarrekening (over 2019) circa € 3,6 miljoen. Uitgezonderd het jaar 2019 is ieder jaar een positief resultaat behaald. [B] is een ervaren vastgoedondernemer. Tegen deze achtergrond vormt het ontbreken van een liquiditeitsprognose, externe adviezen, geschreven strategische en andere plannen niet een gegronde reden om aan een juist beleid te twijfelen. Dat [B] onvoldoende aandacht besteedt aan de continuïteit van Intrimentum is ook uit niets gebleken.
3.7
De huidige panden zijn aangeschaft in 2019 of later: het oudste pand is aangeschaft in 2019, de rest na mei 2020. Aanwijzingen dat de waarde van al deze panden in 2021 of 2022 al aanzienlijk afweek van de aanschafwaarde ontbreken. Reeds op deze grond valt niet in te zien dat de keuze van [B] als bestuurder van Intrimentum om in die jaren geen taxaties van de panden op te maken, bijvoorbeeld in verband met het opstellen van de jaarrekeningen 2020 en 2021, kan bijdragen aan of leiden tot gegronde reden tot twijfel aan een juist beleid of juiste gang van zaken. Hij behoefde als bestuurder van Intrimentum dan ook geenszins te voldoen aan de verzoeken daartoe van [A] .
Ad b: hoge kosten?
3.8
Aan [A] kan worden toegegeven dat in de jaren 2019 en 2020 hoge kosten zijn gemaakt in verhouding tot de omzet in die jaren. De jaren 2019 en 2020 waren kennelijk overgangsjaren, waarin de huidige panden zijn aangeschaft. Van een structureel te hoog kostenniveau in de jaren daarvoor of op dit moment is echter niet gebleken. Het salaris dat [B] ontvangt als bestuurder is ook niet buitensporig, gelet op zijn werkzaamheden, de aard en de omvang van de onderneming. Weliswaar bedraagt de totale bezoldiging van [B] , inclusief de door Intrimentum aan hem ter beschikking gestelde auto, wat meer dan het door de Belastingdienst gehanteerde gebruikelijk loon; dat levert echter op zichzelf niet een gegronde reden op om aan een juist beleid of een juiste gang van zaken van Intrimentum te twijfelen.
Ad c: het ontbreken van schriftelijke vastlegging van besluiten en rechtshandelingen
3.9
Op 12 november 2011 heeft de algemene vergadering van Intrimentum de bezoldiging van [B] als bestuurder van Intrimentum vastgesteld op € 5.000 per maand exclusief vakantiegeld. Dat [B] per maand inmiddels een hogere beloning in geld ontvangt, is niet gesteld of gebleken. Het besluit uit 2011 – toen [B] nog alle aandelen in Intrimentum hield – is door [A] niet betwist, zodat aangenomen moet worden dat de bezoldiging van [B] als bestuurder door de algemene vergadering van Intrimentum in zoverre is vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 2:245 lid 1 BW waarvan in de statuten ook niet is afgeweken.
Het voorgaande ligt echter anders ten aanzien van de auto die Intrimentum aan [B] ter beschikking stelt. [A] heeft onbetwist gesteld dat de auto in kwestie “in 2017 c.q. 2020” is aangeschaft door Intrimentum. Dat aan het ter beschikking stellen van die auto aan [B] een aandeelhoudersbesluit ten grondslag ligt, is niet gesteld of gebleken. Dat weegt zwaar omdat [A] als houder van de helft van de stemmen in de algemene vergadering kan verhinderen dat een dergelijk besluit wordt genomen. In zoverre is sprake van een gegronde reden om aan een juiste gang van zaken bij Intrimentum te twijfelen.
3.1
Aangenomen moet worden dat [B] ook niet alle rechtshandelingen van Intrimentum schriftelijk heeft vastgelegd. Niet is gebleken van een schriftelijke vastlegging van (1) een arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht tussen Intrimentum en [E] , terwijl [E] wel een maandelijkse vergoeding van € 300 van Intrimentum ontvangt, (2) de aan [E] verstrekte, in het handelsregister ingeschreven, algemene volmacht en (3) de overeenkomst van geldlening met de andere zoon van [A] en [B] , die inmiddels overigens geheel is afgelost. Dit is echter van onvoldoende gewicht om bij te dragen aan de conclusie dat sprake is van gegronde redenen om aan juist beleid en een juiste gang van zaken te twijfelen.
Ad d: dividendbeleid
3.11
[A] heeft onvoldoende duidelijk gemaakt wat zij aan [B] verwijt ten aanzien van het gevoerde dividendbeleid. Met name is niet gesteld of gebleken dat zij in het verleden heeft aangedrongen op dividenduitkeringen en daarbij is gestuit op onwil van [B] . Uit de door [A] in het geding gebrachte brief van haar advocaat van 24 oktober 2023 en het antwoord daarop van 3 november 2023 van de advocaat van [B] blijkt dat partijen het eens zijn dat nu eerst de jaarrekening 2020 en/of de jaarrekening 2021 moet worden vastgesteld en dat [B] daarna bereid is aan een dividenduitkering mee te werken.
Ad e: opvolging [B]
3.12
[A] meent dat Intrimentum kwetsbaar is voor het geval [B] , die recent ernstig ziek is geweest, niet meer in staat is zijn taak als bestuurder uit te voeren. Zij meent dat er daarom een opvolgingsbeleid moet komen. [B] heeft op de algemene vergadering van 9 februari 2022 de intentie uitgesproken om “samen verder te overleggen over het opvolgingsprobleem”. Van een weigering van [B] om over zijn opvolging te overleggen kan dus niet worden gesproken. Verder bepalen de statuten dat bij ontstentenis of belet van alle directeuren de directie van de vennootschap tijdelijk berust bij één of meer door de algemene vergadering daartoe aangewezen personen. Blijkens de notulen van de aandeelhoudersvergadering van Intrimentum van 10 november 2016 is [A] op die datum aangewezen als degene die bij ontstentenis of belet van de gehele directie met het bestuur zal zijn belast. Van een tekortschietend opvolgingsbeleid is bij die stand van zaken geen sprake.
Ad g: informatieverstrekking aan [A]
3.13
Wat betreft de door [B] als bestuurder aan [A] als 50%-aandeelhouder te verstrekken informatie stelt de Ondernemingskamer voorop dat artikel 2:8 BW in dit geval meebrengt dat [B] uit eigen beweging en waar nodig ook buiten het verband van de algemene vergadering [A] ruimhartig van informatie voorziet. Het gaat immers om ex-echtgenoten die ieder 50%-aandeelhouder zijn terwijl slechts één van hen bestuurder is.
3.14
De Ondernemingskamer stelt vast dat de informatievoorziening door [B] aan [A] , in het begin zeker stroef verliep maar dat [B] gaandeweg de nodige informatie aan [A] heeft verstrekt en hij ook de bereidheid heeft getoond afspraken met [A] te maken omtrent de informatieverstrekking. Met name heeft hij alle huurovereenkomsten aan [A] verstrekt, alsmede diverse hypotheekakten en daarnaast heeft hij aan [A] inzage verleend in de bankgegevens als door haar verzocht. Hij heeft aan [A] echter, ondanks verzoeken daartoe vanaf 26 september 2022, niet de taxatierapporten verstrekt die in zijn opdracht van een aantal panden zijn opgemaakt. Nu hij ter zitting uitdrukkelijk heeft toegezegd die alsnog aan [A] te zullen verstrekken, kan niet worden gezegd dat [B] wezenlijk tekortschiet in het verstrekken van informatie aan [A] . Voor zover [B] eerder heeft geweigerd informatie te verstrekken dan wel informatie met vertraging heeft verstrekt, is dat in het licht van de naderhand verstrekte informatie van onvoldoende gewicht om gegronde redenen aan te nemen om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van Intrimentum.
Conclusie en belangenafweging
3.15
In 3.9 is geoordeeld dat aan het ter beschikking stellen van een auto aan [B] een aandeelhoudersbesluit ten grondslag had moeten liggen en dat het ontbreken daarvan een gegronde reden vormt om te twijfelen aan een juiste gang van zaken. Voor het overige ziet de Ondernemingskamer onvoldoende grond voor twijfel aan een juist beleid of een juiste gang van zaken van Intrimentum.
3.16
Het ontbreken van bedoeld aandeelhoudersbesluit rechtvaardigt echter niet dat een onderzoek wordt bevolen. De feiten zijn immers helder en het ontbreken van een aandeelhoudersbesluit betekent dat de bezoldiging onverschuldigd is betaald (vgl. OK 16 februari 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:369). Bij die stand van zaken heeft Intrimentum onvoldoende belang bij het bevelen van het gevraagde onderzoek.
3.17
De slotsom is derhalve dat het verzoek van [A] tot het gelasten van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Intrimentum zal worden afgewezen. Voor het treffen van onmiddellijke voorzieningen bij Intrimentum is dan ook geen plaats.
3.18
De Ondernemingskamer ziet geen aanleiding een van partijen te veroordelen in de kosten van de procedure.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
wijst het verzoek van [A] af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. de Jongh, voorzitter, mr. C.C. Meijer, en mr. A.P. Wessels, raadsheren, en prof. drs. E. Eeftink RA en mr. D. Koopmans, raden, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M. Keereweer, griffier, en in het openbaar uitgesproken door mr. A.W.H. Vink op 10 mei 2024.