ECLI:NL:GHAMS:2024:128

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
000621-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na executie gevangenisstraf en voorlopige hechtenis in strafzaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 12 juli 2023. De appellant, geboren in 1986, heeft een verzoek ingediend op basis van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) om schadevergoeding voor de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in twee strafzaken. Het hoger beroep werd op 19 juli 2023 ingesteld en de advocaat-generaal heeft op 24 november 2023 advies uitgebracht. Tijdens de openbare behandeling op 28 november 2023 zijn de betrokken partijen gehoord.

De appellant heeft schadevergoeding gevraagd voor de periode van inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis in de strafzaak met parketnummer A, alsook voor de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in de zaak met parketnummer B. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant in zaak A op 30 maart 2022 in verzekering is gesteld en op 1 april 2022 in voorlopige hechtenis is genomen. Hij is op 2 mei 2022 in vrijheid gesteld, maar werd op diezelfde dag opnieuw gedetineerd in zaak B. De appellant heeft betoogd dat hij recht heeft op een vergoeding, omdat hij niet opnieuw aan een penitentiair programma heeft mogen deelnemen.

Het hof heeft geoordeeld dat er geen grondslag is voor de vergoeding in zaak B en heeft de appellant niet-ontvankelijk verklaard in dat verzoek. Voor de vergoeding in zaak A heeft het hof echter wel aanleiding gezien om een schadevergoeding toe te kennen, maar niet in de door de appellant gevraagde hoogte. De rechter heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 3.460,00, gebaseerd op de omstandigheden van de zaak. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan, waarbij de appellant een vergoeding is toegekend en het overige verzoek is afgewezen. De beschikking is ondertekend door de jongste raadsheer en griffier en is uitgesproken tijdens de openbare zitting.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer: 000621-23 (533 Sv)
parketnummer A in eerste aanleg: 13-079852-22
parketnummer B in eerste aanleg: 15-049259-19
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 12 juli 2023 op het verzoekschrift op de voet van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1986,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. C. Stroobach,
[adres01] ..

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 19 juli 2023 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Op 24 november 2023 heeft de advocaat-generaal het advies van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 28 november 2023 de advocaat-generaal, appellant en de waarnemend advocaat van appellant, mr. E. van de Pol, ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer A:
schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer B,
tezamen tot een bedrag van € 48.520,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Vast is komen te staan dat appellant in de zaak onder A op 30 maart 2022 in verzekering gesteld. Op 1 april 2022 is appellant in voorlopige hechtenis genomen en op 2 mei 2022 in hij vrijheid gesteld. Op die dag, 2 mei 2022, is appellant gedetineerd vanwege de zaak onder B. In laatstgenoemde zaak nam appellant -totdat de verdenking ontstond in de zaak onder A- deel aan een penitentiair programma. Op 26 november 2022 is verzoeker in zaak B in vrijheid gesteld.
Appellant stelt zich op het standpunt dat hem zowel een vergoeding toekomt voor de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis in zaak A als voor de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in zaak B vanaf 2 mei 2022 omdat hij -ondanks twee daartoe gedane verzoeken- niet opnieuw aan het penitentiair programma heeft mogen deelnemen.
Appellant stelt zich voorts op het standpunt dat de gevolgen die de vrijheidsbeneming voor hem hebben gehad naar verhouding zwaarder zijn geweest dan voor een gemiddelde verdachte, zodat het billijk is de forfaitaire bedragen zoals vastgesteld door het LOVS te verdubbelen.
Het hof overweegt dat in een procedure als de onderhavige op grond van artikel 533 Sv een vergoeding kan worden toegekend voor ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis. Voor zover appellant heeft verzocht om toekenning van een vergoeding voor de tenuitvoerlegging van de straf in zaak B bestaat derhalve geen grondslag en moet appellant niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek.
Ten aanzien van de gevraagde vergoeding in zaak A heeft de toekenning van een schadevergoeding plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van door appellant ondergane verzekering en voorlopige hechtenis tot een bedrag van (2x130 + 32x100) € 3.460,00.
Voor toekenning van een meer dan forfaitaire vergoeding ziet het hof geen aanleiding omdat de verzekering en voorlopige hechtenis in de zaak onder A niet zwaarder is geweest dan voor een gemiddelde verdachte. Dat daarna in de zaak onder B de resterende gevangenisstraf is geëxecuteerd maakt dat niet anders.
Gelet op het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en opnieuw recht doen.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart appellant niet-ontvankelijk ten aanzien van de verzochte vergoeding in zaak B.
Kent op de voet van artikel 533 Sv ten laste van de Staat aan appellant een vergoeding toe van € 3.460,00 (drieduizend vierhonderdzestig euro).
Wijst het meer of anders verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.R.O. Mooy, F.A. Hartsuiker en P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de jongste raadsheer en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 9 januari 2024.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 3.460,00 (drieduizend vierhonderdzestig euro) op bankrekeningnummer [iban_nummer01] t.n.v. Stichting Derdengelden Stroobach & Dijkers advocaten o.v.v. [ovv01] .
Amsterdam, 9 januari 2024,
mr. P.F.E. Geerlings, jongste raadsheer.
.