ECLI:NL:GHAMS:2024:1276

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
23-002349-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvoering van minderjarige dochter naar India met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1979, werd beschuldigd van het medeplegen van de ontvoering van zijn tweejarige dochter naar India in 2016. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan onttrekking aan het wettig gezag en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De ontvoering vond plaats in een context van een conflict tussen de ouders, waarbij de verdachte de moeder van het kind, die in Nederland verbleef, uitsloot van contact met haar dochter. Het hof overwoog dat er rechtsmacht bestond op basis van het territorialiteitsbeginsel, en verwierp verweren van de verdediging over rechtsdwaling en psychische overmacht. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren en zes maanden, waarbij het hof rekening hield met de ernstige gevolgen van de ontvoering voor het kind en de familie. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, met inbegrip van een schadevergoeding voor immateriële schade aan de minderjarige dochter.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002349-20
datum uitspraak: 13 mei 2024
TEGENSPRAAK (artikel 279 Sv)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-728205-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
adres: [adres] .

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9, 11, 16 en 18 april 2024 en 2 mei 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal (hierna: de advocaat-generaal) en van hetgeen de raadsman en de advocaat van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan:
1.
het medeplegen van uitlokking van medeplegen van de ontvoering van [minderjarige] in de periode van 13
september 2016 tot en met 30 september 2016;
2.
het medeplegen van onttrekking aan het wettig gezag en opzicht van [minderjarige] , in de periode van 29
september 2016 tot en met 15 juli 2019.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof – onder meer – tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

4.Inleidende opmerkingen over gevoerde verweren

De raadsman heeft in zijn pleidooi een sterke verwevenheid in zijn stellingen aangebracht. Die verwevenheid houdt onder andere in dat in die stellingen, voor zover die resulteren in een verweer, veelal geen onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende door het hof te beantwoorden vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Na ontrafeling van de verweren zal het hof deze bespreken in de daarvoor bestemde rubrieken.
De raadsman heeft in dupliek nog enkele beschouwingen onder de aandacht gebracht met betrekking tot artikel 94 van de Grondwet (hierna: Gw.) en de mogelijke doorwerking van internationaal recht in relatie tot de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
De raadsman heeft desgevraagd op zitting te kennen gegeven dat dit geen zelfstandige responsieplichtige verweren zijn, doch enkel vingerwijzingen gericht aan het hof voor het geval het hof zou “verdwalen” in het door de raadsman geduide labyrint van de rechtspraak over de reikwijdte van artikel 94 Gw. Zoals in dit arrest zal blijken is van zulk verdwalen geen sprake reeds omdat het hof geen aanleiding ziet om zich in de sleutel van artikel 94 Gw. rechtsvragen te stellen.
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van alle gevoerde verweren geconcludeerd tot verwerping daarvan.

5.Verweren met betrekking tot de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Discriminatoire vervolging
De raadsman heeft gewezen op het feit dat de verdachte zijn vervolging ervaart als een discriminatoire vervolging. De verdediging heeft dit in het schriftelijke pleidooi weergegeven onder het kopje “niet-ontvankelijkheid”. Het hof ziet in deze stelling geen verweer waarop het dient te responderen. Indien en voor zover de raadsman heeft beoogd te betogen dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege schending van het verbod op willekeur, is dat naar het oordeel van het hof onvoldoende gesubstantieerd.
Rechtsmacht
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er in deze zaak geen Nederlandse rechtsmacht bestaat en dat het Openbaar Ministerie daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging.
Het hof overweegt als volgt. In de tenlastelegging zijn – onder meer – pleegplaatsen in Nederland opgenomen.
Art. 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:
“De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt.”
Op grond van het in artikel 2 Sr neergelegde territorialiteitsbeginsel kan door Nederland rechtsmacht worden uitgeoefend ten aanzien van een ieder die zich in Nederland schuldig maakt aan een strafbaar feit. Wat de plaats van het delict is (de locus delicti), kan worden vastgesteld door te kijken naar de plaats van de delictsgedraging, de plaats van de werking van het instrument en de plaats van het intreden van het gevolg. Er kunnen meerdere plaatsen gelden als locus delicti.
Voorts is van belang dat er, naast in Nederland gelegen plaatsen, ook buiten Nederland gelegen plaatsen kunnen gelden als plaats waar een strafbaar feit is gepleegd. Ook dan is vervolging wegens dat strafbare feit in Nederland mogelijk op grond van artikel 2 Sr, ook ten aanzien van de gedragingen die deel uitmaken van dat strafbare feit en die buiten Nederland hebben plaatsgevonden.
Gelet op artikel 2 Sr bestaat derhalve Nederlandse rechtsmacht en kan de verdachte worden vervolgd door het Openbaar Ministerie. Wat betreft feit 1 wordt in aanvulling overwogen dat de locus delicti van het uitgelokte feit in de beoordeling wordt betrokken en dat dit leidt tot hetzelfde oordeel, te weten dat sprake is van rechtsmacht op basis van artikel 2 Sr.
De raadsman heeft beschouwingen gewijd aan de vraag of Nederlandse rechtsmacht al dan niet kan worden gebaseerd op andere bepalingen van titel 1 van boek 1 Sr (in het bijzonder artikel 5 Sr) dan wel daardoor wordt beperkt (in het bijzonder artikel 8d Sr). Deze beschouwingen hebben onder meer betrekking op de Grondwet, internationale verdragen en de uitleg daarvan, alsmede op gewoonterecht. Gelet op de vaststelling en de overwegingen zoals hiervoor gegeven behoeft dit geen bespreking.
De verweren strekkend tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging worden verworpen.

6.Het bewijs: feiten en omstandigheden

Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
[minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) is op [geboortedatum minderjarige] 2014 geboren in Amsterdam. Zij is de dochter van [verdachte] en [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] . [minderjarige] heeft de Nederlandse nationaliteit. [minderjarige] verbleef sinds 7 december 2014 bij haar moeder in Nederland, tot zij op 29 september 2016 vanuit Amsterdam – via Duitsland – door [verdachte] is meegenomen naar India. Op 29 september 2016 hadden beide ouders het wettig gezag over [minderjarige] .
De voorbereiding van de ontvoering
Enige tijd vóór de daadwerkelijke ontvoering heeft [verdachte] contact opgenomen met [medeverdachte 1] . [verdachte] had lokale ondersteuning nodig om hem te helpen bij de ontvoering van zijn dochter [minderjarige] en kwam daarvoor bij [medeverdachte 1] uit. [medeverdachte 1] heeft [veroordeelde mededader/getuige] hierover gebeld. [medeverdachte 1] heeft een startpakket met informatie ontvangen en heeft dat doorgestuurd naar [veroordeelde mededader/getuige] . Dit startpakket bestond onder andere uit eerdere observatieverslagen met daarbij foto’s van [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] en een begroting voor de kosten van de ontvoering. Dit document was genaamd ‘Stellar’ en is met betrokkenheid van [medeverdachte 2] opgesteld op 16 september 2016. [veroordeelde mededader/getuige] heeft deze begroting verder aangepast en heeft ‘Stellar2’ en ‘Stellar3’ op respectievelijk 16 en 20 september 2016 opgemaakt.
Kort voor 17 september 2016 vond een Skypegesprek plaats tussen [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [veroordeelde mededader/getuige] .
Op 17 september 2016 vond een Skypegesprek plaats tussen [veroordeelde mededader/getuige] , [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] . Op basis van dit gesprek heeft [medeverdachte 1] contact gezocht met [medeverdachte 3] en hem een observatieopdracht gegeven.
Op 20 september 2016 vond in de woning van [medeverdachte 1] in Duitsland een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 1] , [veroordeelde mededader/getuige] en [medeverdachte 3] . [medeverdachte 1] had hen uitgenodigd. [medeverdachte 1] heeft tijdens deze bijeenkomst de observatieopdracht aan [medeverdachte 3] uitgelegd. [medeverdachte 3] zou zo snel mogelijk naar de hen bekende adressen van [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] in [plaatsnaam 1] en Amsterdam gaan om te observeren. Er is specifiek besproken, waar [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] zich ‘s ochtends mee bezig hield.
Op 22 september 2016 heeft [medeverdachte 4] de WhatsAppgroep ‘Barney’ aangemaakt. De andere deelnemers van de groep waren [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Op dezelfde dag stuurde [medeverdachte 1] in de Whatsappgroep: “Vrijdag 30 september moet [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] voor de rechter verschijnen in A’dam, dat geeft ons waarschijnlijk een opportunity, tijd en plaats moet ik nog uitzoeken”. [medeverdachte 3] reageerde hierop met de tekst “Oké”.
Op 23 september 2016 heeft [veroordeelde mededader/getuige] een plan van aanpak, getiteld ‘concept operatie Barney’, geschreven, en verstuurd aan [medeverdachte 1] . In het document staat als missie: “
Het is onze missie om 2 locaties van de familie vast te stellen en de beste tijd en plaats uit te zoeken teneinde [minderjarige] met haar vader te herenigen.”
Op 24 september 2016 was er een bijeenkomst in de woning van [medeverdachte 1] in [plaatsnaam 2] , Duitsland. Hierbij waren [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aanwezig. [medeverdachte 4] kwam er af en toe bij. [medeverdachte 4] had samenvattingen gemaakt van voorafgaande observaties. Tijdens deze bijeenkomst is het document ‘concept operatie Barney’ besproken. Er werden papieren exemplaren van dit document verstrekt aan [verdachte] en [medeverdachte 2] . Er werd gesproken over locaties, wat er geobserveerd moest worden en wat het juiste moment zou zijn voor de ontvoering. Dit zou zijn als oma alleen thuis was met [minderjarige] . In Duitsland heeft [veroordeelde mededader/getuige] een envelop met geld gekregen van [medeverdachte 1] , die dat geld had ontvangen van [verdachte] .
Op 24 september 2016 deelde [medeverdachte 1] in de WhatsAppgroep ‘Barney’ de telefoonnummers van [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] , [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] (de tante van [minderjarige] ), [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] (de oma van [minderjarige] ) en [oom minderjarige] (de oom van [minderjarige] ).
Op 27 september 2016 heeft [veroordeelde mededader/getuige] vier telefoons gekocht en deze contant betaald. [medeverdachte 1] en [verdachte] hadden bedacht dat het niet handig was om eigen telefoons te gebruiken. Door niet te traceren te zijn zou tijd worden gewonnen tussen het moment van de ontvoering en het moment dat [verdachte] in het vliegtuig naar India zou stappen.
In de middag hebben [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [veroordeelde mededader/getuige] elkaar ontmoet in [plaatsnaam 3] op het kantoor van [medeverdachte 3] . Zij hebben besproken dat de observatie geïntensiveerd moest worden.
In de avond zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [veroordeelde mededader/getuige] samen geweest in restaurant De Witte Bergen in Eemnes. [medeverdachte 1] had het initiatief genomen om [verdachte] te zien. [verdachte] en [medeverdachte 2] kwamen later aan. Er is toen besproken dat [medeverdachte 2] [medeverdachte 5] had ingehuurd en dat hij werd ingevlogen om oma rustig te houden. [medeverdachte 5] zou [veroordeelde mededader/getuige] en [medeverdachte 6] assisteren. [medeverdachte 2] wilde lange tie-wraps hebben. [medeverdachte 1] heeft toen de informatie die uit de observaties van [medeverdachte 3] kwam, teruggekoppeld aan [verdachte] en [medeverdachte 2] .
Op 28 september 2016 vond een bijeenkomst plaats in het Hilton-hotel te Schiphol. [veroordeelde mededader/getuige] kreeg bericht van [medeverdachte 1] dat er een ontmoeting moest plaatsvinden op Schiphol. [veroordeelde mededader/getuige] heeft onder de naam ‘Barney’, de codenaam van het project die alle betrokkenen kenden, een vergaderruimte gehuurd in het Hilton-hotel. [veroordeelde mededader/getuige] heeft de huur van de ruimte contant betaald met het geld dat hij eerder van [medeverdachte 1] had ontvangen. Bij de bijeenkomst waren [veroordeelde mededader/getuige] , [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] aanwezig. Tijdens de bijeenkomst is besproken dat het weghalen van [minderjarige] bij voorkeur moest plaatsvinden vóór de zitting die op 30 september 2016 gepland stond. [medeverdachte 2] had [veroordeelde mededader/getuige] verzocht een flip-over te huren. [verdachte] heeft op de flip-over een schets gemaakt van de straat waar oma woonde. [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 5] bijgepraat, die net was ingevlogen. [veroordeelde mededader/getuige] heeft daar gesproken over wat hij had gezien, wie er zou rijden en wat het plan was voor de dag erna. Tijdens deze bijeenkomst vroeg [medeverdachte 2] of er machinepistolen (‘MP5’s’) nodig waren. Daarnaast is besproken dat [medeverdachte 4] [medeverdachte 6] na de overdracht weg zou brengen. De bijeenkomst in het Hilton-hotel op Schiphol heeft ongeveer drie uur geduurd. De betrokkenen hebben in totaal bijna twee uren gezamenlijk in de vergaderruimte doorgebracht.
Na de bijeenkomst is [veroordeelde mededader/getuige] met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] naar de locatie in Amsterdam gegaan waar de ontvoering zou plaatsvinden. [veroordeelde mededader/getuige] heeft aan [medeverdachte 5] getoond waar de fiets voor zijn vlucht klaar stond. [veroordeelde mededader/getuige] heeft [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] rondgereden en hen vervolgens afgezet bij het Centraal Station in Amsterdam.
[verdachte] heeft diezelfde dag een Renault Espace en een Volkswagen Golf gehuurd op Schiphol.
Op 29 september 2016 zijn [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] op station Diemen-Zuid afgezet door [verdachte] en [medeverdachte 2] . [veroordeelde mededader/getuige] heeft [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] daar opgehaald. [veroordeelde mededader/getuige] heeft op het station tie-wraps aan [medeverdachte 5] gegeven. [verdachte] is in de Golf bij [medeverdachte 2] gestapt, waarna zij samen naar Hilversum zijn gereden. In eerste instantie was besproken dat [verdachte] zelf mee zou gaan om [minderjarige] te ontvoeren, maar uiteindelijk ging [verdachte] naar het ophaalpunt en ging [medeverdachte 6] mee om [minderjarige] mee te nemen. [veroordeelde mededader/getuige] is met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] in de Renault gestapt. [medeverdachte 3] heeft om 08:00 uur waargenomen dat [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] met haar oudste dochter richting [plaatsnaam 1] vertrok en heeft toen aan [medeverdachte 1] doorgegeven dat [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] was vertrokken. [veroordeelde mededader/getuige] heeft met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] rondgereden, totdat zij de ‘go’ kregen dat [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] was vertrokken. Op de telefoon van [medeverdachte 5] is een bericht van 08:05 uur aangetroffen dat luidt: “Do it…”. Na ontvangst van dat bericht is [veroordeelde mededader/getuige] de [plaats ontvoering] te Amsterdam op gereden. [veroordeelde mededader/getuige] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] zijn uitgestapt en [veroordeelde mededader/getuige] heeft even na acht uur ’s ochtends aangebeld op het adres van de oma van [minderjarige] , alwaar [minderjarige] op dat moment verbleef, te weten de [plaats ontvoering] in Amsterdam.
De ontvoering
De oma van [minderjarige] heeft de deur geopend en [veroordeelde mededader/getuige] deed zich voor als iemand van de Sociale Dienst. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] stonden een stukje verderop te wachten. Na het openen van de deur heeft [veroordeelde mededader/getuige] [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] gewenkt dat zij ook konden komen. [veroordeelde mededader/getuige] vroeg of de moeder van [minderjarige] thuis was, waarop de oma ontkennend heeft geantwoord. [veroordeelde mededader/getuige] zei dat hem ter ore is gekomen dat er iemand tegen haar zin wordt vastgehouden in de woning en is de woning binnen gelopen. Hij werd gevolgd door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] . In de woning waren op dat moment [minderjarige] , oma, [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] (hierna: [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] ) en [getuige 1] aanwezig. [medeverdachte 5] toonde een document van een Sharia-rechtbank in Mumbai, waarvan hij zei dat dit van de rechtbank was en zei dat zij [minderjarige] kwamen halen. [medeverdachte 6] heeft [minderjarige] opgepakt en is naar de auto gelopen. Ook [veroordeelde mededader/getuige] liep naar buiten. [veroordeelde mededader/getuige] en [medeverdachte 6] zijn met [minderjarige] in de Renault gestapt en weggereden. [medeverdachte 5] raakte in een worsteling met oma en [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] en probeerde hen een kamer in te duwen. Toen [medeverdachte 5] probeerde te ontkomen hebben zij hem tegengehouden. [medeverdachte 5] had tie-wraps en een taser bij zich en heeft, tijdens zijn poging om te vluchten, onder meer [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] tegen haar hoofd geslagen met de taser. [medeverdachte 5] werd ter plaatse aangehouden.
Na de ontvoering
[veroordeelde mededader/getuige] is vervolgens met [medeverdachte 6] en [minderjarige] in de Renault Espace naar de parkeerplaats van restaurant De Witte Bergen in Eemnes gereden. Daar stonden [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] naast de gehuurde Volkswagen Golf te wachten. [medeverdachte 4] zat daar ter plaatse in haar Fiat Punto. [medeverdachte 6] is bij [medeverdachte 4] ingestapt. [verdachte] is met [minderjarige] in de Golf gestapt, met als bestuurder [medeverdachte 1] . Ook [medeverdachte 2] is in de Golf gestapt. [medeverdachte 1] is met [verdachte] , [medeverdachte 2] en [minderjarige] weggereden en korte tijd later reed [medeverdachte 4] met [medeverdachte 6] weg. Beide auto’s zijn naar de woning van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] in Duitsland gereden. [veroordeelde mededader/getuige] heeft de Renault Espace teruggebracht naar de verhuurder en heeft de navigatie van die auto gewist. Hij heeft zijn werktelefoon bij de overdracht ingeleverd bij [medeverdachte 2] .
[verdachte] is met [minderjarige] naar Mumbai, India, gegaan. Op 16 oktober 2016 stuurt [medeverdachte 2] een bericht naar [medeverdachte 1] . Het bericht luidt: “Barney is now in cave homeland”. Tot op heden verblijft [minderjarige] in India.

7.Bewijsverweren

7.1
Dwaling
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op dwaling omtrent het recht toekomt.
Het is het hof ook bij nadere bestudering van de pleitnotities niet duidelijk geworden op welke materiële vraag het verweer betrekking heeft. Het hof zal het standpunt daarom welwillend benaderen en het betrekken bij de beantwoording van de respectieve te beantwoorden materiële vragen. Het hof begrijpt dat de raadsman heeft bedoeld om dit standpunt als een bewijsverweer en een beroep op enige strafuitsluitingsgrond te presenteren.
Indien en voor zover dit verweer diende te strekken tot een betoog met als conclusie dat er onvoldoende bewijs is, wordt het volgende overwogen. Het verweer van de raadsman houdt, zo begrijpt het hof, in dat de verdachte mocht afgaan op de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 19 augustus 2015 waaruit zou blijken dat sprake was van een ongeoorloofde overbrenging van [minderjarige] naar Nederland door haar moeder. De raadsman heeft weliswaar geen juridische conclusie verbonden aan zijn verweer, maar het hof begrijpt het verweer zodanig dat het ziet op de opzet van de verdachte.
Het hof stelt het volgende vast.
De door de raadsman gegeven uitleg van de beschikking van 19 augustus 2015 berust op een onjuiste lezing daarvan. Uit de beschikking blijkt weliswaar dat het overbrengen of het niet doen terugkeren van [minderjarige] ongeoorloofd kan zijn in de zin van artikel 3 HKOV, maar enkel voor zover de vader met het overbrengen of het niet doen terugkeren van [minderjarige] niet heeft ingestemd (r.o. 14). Het hof stelt in de beschikking vervolgens vast dat de overbrenging van [minderjarige] niet ongeoorloofd was, nu geen sprake is van onder valse voorwendselen verkregen toestemming (r.o. 17). Verder stelt het vast dat geen sprake was van een ongeoorloofde achterhouding van [minderjarige] , nu uit het handelen van de partijen niet alleen blijkt van toestemming van de verdachte voor verblijf van de moeder met [minderjarige] in Nederland, maar er ook sprake was van een gezamenlijk plan om vestiging van de moeder en [minderjarige] in Nederland mogelijk te maken (r.o. 20). Tot slot wijst het hof het verzoek van [verdachte] tot teruggeleiding van [minderjarige] naar India af (r.o. 22). Dit laatste is de kern van de beschikking. Dit resulteert in de tussenconclusie dat er in elk geval geen grondslag bestond voor de door de raadsman gestelde perceptie aan de zijde van de verdachte.
Voorts is gesteld noch gebleken dat de verdachte de beschikking van het gerechtshof Den Haag op onjuiste wijze heeft begrepen. Uit de toelichting op het verweer blijkt op geen enkele manier op welke wijze de verdachte kennis heeft genomen van de inhoud van die beschikking en waar hij zijn begrip of uitleg van de beschikking op heeft gebaseerd. De raadsman heeft daarom op geen enkele wijze toegelicht wat de gang van zaken is geweest bij het ontstaan van een mentale toestand bij de verdachte die zou hebben geresulteerd in de aangevoerde dwaling. De eindconclusie dient daarom te zijn dat ook overigens geen feitelijke invulling is gegeven aan het beroep op rechtsdwaling.
Het hof is van oordeel dat het verweer moet worden verworpen, nu het verweer op geen enkele wijze inzicht verschaft, noch in de grond en de wijze waarop de mogelijke dwaling is ontstaan, noch in het precieze object ervan.
7.2
Opzet op geweld
De raadsman heeft gesteld dat [verdachte] moet worden vrijgesproken, omdat hij geen opzet op het uitgeoefende geweld heeft gehad. Hij heeft ter onderbouwing van dit standpunt gewezen op de verklaring van [veroordeelde mededader/getuige] dat van [verdachte] geen geweld mocht worden gebruikt en dat [verdachte] niet persoonlijk aanwezig was bij de toepassing van de geweldsmiddelen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het document “
concept operatie Barney” (hierna: plan Barney) de basis voor het ontvoeringsplan was en dat dit document diende als onderhandelingsbasis en gespreksleidraad om het budget jegens [verdachte] te verantwoorden. Op 24 september 2016 heeft een ontmoeting tussen [veroordeelde mededader/getuige] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in [plaatsnaam 2] plaatsgevonden. Het plan Barney is bij deze ontmoeting op papier aan [verdachte] verstrekt en met de aanwezigen besproken. In het plan Barney staat onder meer beschreven dat er “indien nodig met een beetje geweld” kon worden geopereerd. Daarbij wordt gesproken over tie-wraps. In plan Barney wordt verwezen naar annex 1, waarmee de bijbehorende begroting onder de naam Stellar wordt bedoeld. In de verschillende versies van deze begroting staat een kostenpost die onder meer “tasers” inhoudt.
Op 28 september 2016 heeft in het Hilton-hotel een bijeenkomst plaatsgevonden waarbij [verdachte] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] en [veroordeelde mededader/getuige] aanwezig waren. De aanwezigen zijn gedurende in totaal ongeveer twee uur gelijktijdig in de vergaderruimte geweest. Tijdens deze bijeenkomst is het plan voor de dag erna, de actiedag, gepresenteerd en door de aanwezigen besproken. De rol van [medeverdachte 5] is geëxpliciteerd bij de bijeenkomst op Schiphol. Op de actiedag heeft [medeverdachte 5] daadwerkelijk uitvoering gegeven aan de inhoud van het plan, door het fysiek mogelijk te maken dat [veroordeelde mededader/getuige] en [medeverdachte 6] met [minderjarige] weg konden komen. Daarbij heeft hij geweld gebruikt, onder meer door gebruikmaking van een taser.
Het procesdossier behelst niets waaruit afgeleid kan worden dat [verdachte] het niet eens was met het invliegen van [medeverdachte 5] voor de hiervoor geschetste werkwijze. Integendeel, ook [medeverdachte 5] is door [verdachte] betaald voor zijn bijdrage aan de feiten.
Concluderend is het hof van oordeel dat de uitvoering van de ontvoering van [minderjarige] , waarvan de verdachte blijkens de inhoud van de bewijsmiddelen de opdrachtgever was, op significante onderdelen conform het plan Barney heeft plaatsgevonden. In het plan en de bijbehorende begroting werd onder meer gesproken over het gebruik van geweld, tie-wraps en een taser. De taser is bij de uitvoering ook daadwerkelijk gebruikt. [verdachte] was als opdrachtgever van de ontvoering in het bezit van plan Barney. Dat hij desondanks niet op de hoogte zou zijn geweest van de inhoud van dit plan is niet gebleken. Het hof is – de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd – van oordeel dat [verdachte] opzet heeft gehad op het gebruikte geweld met betrekking tot het door hem uitgelokte gronddelict (feit 1) en het door hem (mede)gepleegde delict (feit 2).
Het verweer wordt verworpen.

8.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
[medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] en [veroordeelde mededader/getuige] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] in de periode van 29 september 2016 tot en met 30 september 2016 in Nederland en in Duitsland, tezamen en in vereniging met elkaar, opzettelijk een minderjarige (beneden de twaalf jaar oud), te weten [minderjarige] , geboren te Amsterdam op [geboortedatum minderjarige] 2014, wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden, immers hebben zij met dat opzet
  • zich met een stroomstootwapen (taser) en tie-wraps, naar de woning begeven waar [minderjarige] en [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] zich bevonden en
  • zich toegang verschaft tot de woning en
  • gedreigd met voornoemd stroomstootwapen door dit stroomstootwapen in de richting te houden van [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] en
  • [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] met dat stroomstootwapen geslagen en
  • dat stroomstootwapen tegen het lichaam van die [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] gehouden en
  • [minderjarige] meegenomen uit de woning en
  • dat stroomstootwapen tegen het lichaam van [getuige 2] gehouden en
  • [minderjarige] in de auto geplaatst en
  • [minderjarige] naar de woning van [medeverdachte 1] overgebracht/vervoerd;
welk feit hij, verdachte in de periode van 13 september 2016 tot en met 29 september 2016 in Nederland en in Duitsland, al dan niet door tussenkomst van anderen, door giften en beloften en door het verschaffen van gelegenheid, middelen en inlichtingen, opzettelijk heeft uitgelokt,
immers heeft hij, verdachte, (al dan niet door tussenkomst van anderen)
  • gesprekken gevoerd (via Skype) met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en [veroordeelde mededader/getuige] over de ontvoering van [minderjarige] en
  • [medeverdachte 1] en die [veroordeelde mededader/getuige] voorzien van diverse informatie zoals onder meer eerder opgemaakte observatieverslagen en
  • diverse geldbedragen uitgekeerd aan [medeverdachte 5] en [veroordeelde mededader/getuige]
  • instructies gegeven over de wijze waarop de ontvoering van [minderjarige] moest worden uitgevoerd en
  • een schets aangeleverd van de straat waar de oma van [minderjarige] woont en
  • vier hotelkamers geboekt en betaald bij het Hyatt hotel in [plaatsnaam 1] en
  • auto's gehuurd;
2.
hij in de periode van 29 september 2016 tot en met 18 oktober 2016 in Nederland en in Duitsland, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk een minderjarige die de leeftijd van 12 jaren nog niet heeft bereikt, te weten [minderjarige] geboren te Amsterdam op [geboortedatum minderjarige] 2014, heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag en aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over voornoemde minderjarige uitoefende, te weten [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] (de moeder), immers hebben verdachte en zijn mededaders zonder medeweten en toestemming van [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] , tezamen en in vereniging, die minderjarige meegenomen naar Duitsland en India en aldus voornoemde minderjarige buiten het bereik en de invloedssfeer van die [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] gebracht en gehouden en hebben zij daarbij geweld en bedreiging met geweld gebezigd, immers hebben zij:
  • gedreigd met een stroomstootwapen (taser) door dat stroomstootwapen in de richting te houden van [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] en
  • [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] geslagen met dat stroomstootwapen en
  • dat stroomstootwapen tegen het lichaam van die [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] gehouden en
dat stroomstootwapen tegen het lichaam van [getuige 2] gehouden
en
hij in de periode van 19 oktober 2016 tot en met 15 juli 2019 in Nederland opzettelijk een minderjarige die de leeftijd van 12 jaren nog niet heeft bereikt, te weten [minderjarige] geboren te Amsterdam op [geboortedatum minderjarige] 2014, heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag en aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over voornoemde minderjarige uitoefende, te weten [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] (de moeder), immers heeft verdachte zonder medeweten en toestemming van [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] , die minderjarige meegenomen naar India en aldus voornoemde minderjarige buiten het bereik en de invloedssfeer van die [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] gehouden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen in
bijlage IIzijn vervat.

9.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde onder feit 1 levert op:
uitlokking van medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Het bewezenverklaarde onder feit 2 levert op:
de voortgezette handeling van
medeplegen van opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag en opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, terwijl geweld is gebezigd en de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is
en
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag en opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is.

10.Strafbaarheid van de verdachte

10.1
Psychische overmacht
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de geldzucht van de moeder van [minderjarige] en het feit dat zij contact tussen de verdachte en [minderjarige] frustreerde een van buiten komende drang creëerden waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weestand kon en behoefde te bieden. De verdachte moet daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
Het hof overweegt het volgende.
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. Bij psychische overmacht ligt het accent op de persoon van de dader en de specifieke omstandigheden waaronder hij in een conflictsituatie tot een keuze moest komen. Bij de vaststelling daarvan zijn de aanwezigheid van een op aannemelijkheid te toetsen verklaring van de verdachte over zijn gemoed in het kader van zijn handelen en de drijfveer die heeft geleid tot zijn keuzes vrijwel onontbeerlijk. De verdachte heeft in deze zaak echter geen enkele verklaring afgelegd, zodat het hof in de beoordeling van de aannemelijkheid van de feiten die de raadsman aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, ernstig wordt belemmerd en deze derhalve zal moeten toetsen aan de hand van de zich wel in het dossier bevindende processtukken.
Uit het dossier valt af te leiden dat sprake was van een fors conflict tussen de verdachte en de moeder van [minderjarige] met meningsverschillen over onder andere het gezag over [minderjarige] en dat daarbij ferme woorden zijn gevallen. In het licht van de processtukken acht het hof evenwel geen indicatie aanwezig dat de moeder het contact tussen de verdachte en [minderjarige] daadwerkelijk wilde frustreren. Duidelijk is dat sprake is geweest van zogeheten character shaming, mogelijk ook publiekelijk en van beide zijden. Op zichzelf zijn deze feiten en omstandigheden, ook als daarvan wordt uitgegaan, onvoldoende voor een geslaagd beroep op psychische overmacht.
Ook uit de verklaringen van de medeverdachten, in het bijzonder [medeverdachte 1] en [veroordeelde mededader/getuige] , kan het hof niet afleiden dat aan de strenge eis die uit de hiervoor vermelde maatstaf voortvloeit, is voldaan. De door de verdachte gevolgde werkwijze, die zich laat typeren als een gedurende geruime tijd planmatig, professioneel en op gecontroleerde wijze verrichte uitvoering, wijst evenmin in die richting. Integendeel.
Alles afwegende wordt het beroep op psychische overmacht verworpen. Het is op feitelijke gronden niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Voor zover wordt uitgegaan van de feitelijke situatie die uit de processtukken kan blijken, deels aan de hand van de onderbouwing van het verweer, deels op basis van een ambtshalve beoordeling van hetgeen zich in het dossier ten aanzien van een mogelijke feitelijke grondslag bevindt, is deze onvoldoende om te oordelen dat deze de in de maatstaf bedoelde externe drang oplevert.
10.2
Rechtsdwaling
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat het eerder in dit arrest besproken beroep op rechtsdwaling ook ziet op strafbaarheid van de verdachte, wordt dit verworpen op gronden zoals hiervoor onder paragraaf 7.1 besproken.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

11.Oplegging van straf

Inleidend
De advocaat-generaal heeft, uitgaand van een bewezenverklaring van beide feiten, een gevangenisstraf geëist voor de duur van negen jaren. Namens de verdachte is betoogd dat, in het geval van bewezenverklaring, een aanzienlijk lagere straf dient te worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
De verdachte was in 2016 in een ernstig en hoogoplopend conflict verwikkeld met zijn toenmalige echtgenote [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] . Terwijl dat conflict zich nog in volle omvang manifesteerde heeft hij hun gezamenlijke dochter, [minderjarige] , op 29 september 2016 ontvoerd en overgebracht naar India waar zij tot op de dag van vandaag verblijft. [minderjarige] was ten tijde van de overbrenging ongeveer tweeënhalf jaar oud. De verdachte heeft er in de eerste jaren na de ontvoering slechts een enkele keer aan meegewerkt dat [minderjarige] via Skype met haar moeder kon spreken. Maar het is al vele jaren geleden dat [minderjarige] en haar moeder voor het laatst via het beeldscherm contact hebben gehad.
De gevolgen voor [minderjarige]
is als gevolg van de ontvoering en van de abrupte wijze waarop deze is uitgevoerd geheel onverwachts uit haar vertrouwde omgeving weggerukt. Die omgeving bestond uit personen, aan wie [minderjarige] , naar mag worden aangenomen, gehecht was en die haar dagelijks verzorgden. Het lijdt geen enkele twijfel dat deze gebeurtenis, als gevolg waarvan elk betekenisvol contact met haar moeder en overige dierbaren in Nederland onmogelijk is gemaakt, zeer ingrijpend is geweest voor [minderjarige] . Ook kan zonder terughoudendheid worden aangenomen dat deze ontwikkeling haar beleving van veiligheid en geborgenheid in nadelige zin moet hebben beïnvloed. Ook de Raad voor de Kinderbescherming heeft, op basis van een onderzoek in 2018 en wetenschappelijke inzichten over veilige hechting, zijn zorgen geuit over de emotionele ontwikkeling en mentale gezondheid van [minderjarige] .
De raadsman heeft tijdens zijn pleidooi op enig moment gezegd: “als er iets schadelijk is voor een kind, dan is het toch wel elkaar bestrijdende ouders.” Een waarheid als een koe. Volgens de raadsman zou dit aanleiding moeten zijn voor terughoudendheid bij de straftoemeting omdat een zware straf in het algemeen mogelijk bijdraagt aan polarisatie. Wat er zij van de juistheid van dit oorzakelijk verband in de onderhavige strafzaak, in elk geval kan worden vastgesteld dat deze opmerking van de raadsman het enige aanknopingspunt biedt voor de veronderstelling dat de verdachte zich realiseert wat een kind nodig heeft. De verdachte heeft, ter illustratie van het welbevinden van [minderjarige] , zijn uitdrukkelijk gemachtigd raadsman mededelingen laten doen en/of documenten laten presenteren met betrekking tot haar schoolprestaties, taalbeheersing en zwemvaardigheden alsmede over de op haar naam opgebouwde spaartegoeden en gedane investeringen. Over inbedding in een sociale omgeving of familie, die [minderjarige] zou kunnen omhullen en geborgenheid zou kunnen bieden, geeft de verdachte geen enkele informatie.
De houding van de verdachte
Voorafgaand aan en na de ontvoering zijn zowel in Nederland als in India vele gerechtelijke procedures gevoerd tussen de ouders, onder meer over de echtscheiding, over de teruggeleiding van [minderjarige] in het kader van het Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV) en over omgang en gezag. In het oog springend is het, voor de afdoening van deze strafzaak in het bijzonder van belang zijnde gegeven, dat sinds 2019 sprake is van een onherroepelijk bevel van de Nederlandse rechter om [minderjarige] terug te brengen naar haar moeder in Nederland en het feit dat de verdachte door de Indiase rechter reeds op 30 oktober 2018 en vervolgens nog enkele malen is bevolen om meermalen per week contact tussen moeder en kind via Skype te faciliteren. Het heeft, als gevolg van weigerachtigheid van de verdachte, niet geleid tot enig tastbaar resultaat. De halsstarrige wijze waarop de verdachte hieraan uiting heeft gegeven op de momenten dat de Raad voor de Kinderbescherming of andere instellingen om een toelichting of uitleg vroegen is ronduit stuitend. Het pleidooi van de raadsman bevat evenmin enige handreiking van de zijde van de verdachte om te zoeken naar manieren voor herstel van het contact. Integendeel, op vragen van het hof, ingegeven door de eenzijdige oriëntatie op juridische aspecten en door de vormgeving van het betoog langs de lijnen van het toernooimodel, kon de raadsman slechts antwoorden dat de ervaring leert dat kinderen in het algemeen later op zoek gaan naar hun wortels. Met andere woorden, de verdachte heeft zijn uitdrukkelijk gemachtigd raadsman, op geen enkele wijze ook maar enige opening laten bieden voor hernieuwd contact tussen moeder en kind.
De door de raadsman bij dupliek geponeerde stelling - als reactie op de vraag van het hof hoe de toekomst tussen moeder en kind er volgens de verdachte uitziet - dat een lange gevangenisstraf niet bevorderlijk zal zijn voor een toekomstig contact tussen het kind en haar moeder, geeft in dat kader de manipulatieve wijze waarop de verdachte niet alleen zijn verantwoordelijkheid richting de moeder van [minderjarige] , maar ook zijn strafrechtelijke verantwoordelijkheid wil ontlopen, meer dan treffend weer. Overigens is ook de mededeling van de raadsman dat de nu tienjarige [minderjarige] het haar moeder verwijt dat deze de publiciteit zoekt, veelzeggend en symptomatisch. Het is bepaald geen indicatie van een attitude die is gericht op de-escalatie. [minderjarige] wordt kennelijk niet geholpen om op zelfstandige wijze een weg te vinden in dit voortdurende conflict en niet begeleid of ondersteund om zich op liefdevolle wijze te verhouden tot haar moeder die zij onder de druk van de omstandigheden niet meer ziet.
Gevolgen voor de familie
Voor de personen die na de ontvoering zijn achtergebleven zijn de gevolgen ook zeer ingrijpend. [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] , de moeder van [minderjarige] , moet al bijna acht jaar verder leven met dit enorme verlies. Zij heeft tijdens haar slachtofferverklaring ter terechtzitting van het hof verteld hoezeer zij ernaar verlangt om haar dochter zelfs maar even te zien op een beeldscherm. Zij strijdt onvermoeibaar voor een hereniging met haar dochter. Daar komt bij dat zij op geen enkele wijze invulling kan geven aan haar rol als (sinds 2019 enig) gezaghebbend ouder. Ook voor de andere familieleden, in het bijzonder de oma en tante van [minderjarige] , is het gemis groot. Zij waren op dagelijkse basis betrokken bij de verzorging en opvoeding van de peuter. Het is volstrekt invoelbaar dat het verdriet van de familie groot is.
Het hof wil wel aannemen, zoals meermalen benadrukt door de raadsman, dat de verdachte een culturele achtergrond heeft waarin andere waarden leidend zijn voor de relaties tussen partners en tussen ouders en kinderen. In het midden kan in dit verband blijven het antwoord op de vraag wat moreel en juridisch aanvaardbaar is in de Indiase samenleving waar het gaat om de posities van respectievelijk vaders en moeders ten opzichte van hun wettige kinderen. Maar het ongeclausuleerde cultuurrelativisme dat aan het namens de verdachte gevoerde pleidooi ten grondslag ligt heeft tot consequentie dat het handelen van de verdachte, waarvan een volledige verbreking van contact tussen de moeder en haar kind het resultaat is, wordt gerechtvaardigd. Die claim kan binnen de Nederlandse rechtsorde onmogelijk worden aanvaard. Dat geldt eveneens voor het standpunt van de raadsman dat de status quo te rechtvaardigen zou zijn omdat deze het gevolg is van, zo begrijpt het hof, de door de verdachte gemaakte keuzes in een conflict van rechtsplichten. Ook enkele beslissingen en bevelen van Indiase rechters, gegeven naar aanleiding van door de verdachte of [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] aangespannen procedures, bieden geen ondersteuning voor dat standpunt. [minderjarige] is voor de verdachte, zo moet helaas worden geconcludeerd, een trofee, verkregen in een intensieve strijd met haar moeder, die is gevoerd met niet toegestane middelen.
De uitvoering als project
De verdachte heeft de ontvoering laten uitvoeren door een groep personen. Zelf is hij bij de voorbereiding betrokken geweest en heeft hij samen met enkele mededaders [minderjarige] naar Duitsland en vervolgens India overgebracht. Eén van de mededaders, [medeverdachte 1] , was een contact uit zijn zakelijk netwerk. De verdachte en [medeverdachte 1] hebben nog enkele andere personen in de voorbereiding en uitvoering betrokken. Ze werden samengebracht in een specifiek voor dit doel in het leven geroepen projectorganisatie, opgezet op basis van kennis van en inzichten in projectmanagement. De verdachte heeft de projectopzet en het daarmee samenhangende budget tijdens de hieraan gewijde overleggen telkens onder ogen gekregen en, naar het hof aanneemt, geaccordeerd. Of het nu ging om de onderlinge rolverdeling bij de voorbereiding en uitvoering, de inzet en de aanschaf van hulp- en vervoermiddelen of communicatie en uitwisseling van informatie, aan alles was gedacht. Een aantal deelnemers had zelfs een politiële en/of militaire achtergrond. Van deze kennis en kunde heeft de verdachte gebruik gemaakt, om zijn misdadig plan te laten slagen.
Bij de ontvoering is op de locatie waar [minderjarige] werd opgehaald misleiding toegepast om de woning te betreden en is gebruik gemaakt van geweld. Dit laatste maakte deel uit van de plannen, in die zin dat enige geweldshandelingen op voorhand mogelijk en toelaatbaar waren geacht. Met het oog daarop was in een laat stadium nog een persoon, [medeverdachte 5] , de “deurstopper”, toegevoegd aan de organisatie.
Dit planmatige en projectmatige karakter draagt naast de eerder genoemde feiten en omstandigheden aanzienlijk bij aan de ernst en de strafwaardigheid van de feiten: de ontvoering van een weerloze peuter, steriel opgezet en uitgevoerd als een project met een duidelijke missie, waarin door een internationaal gezelschap van maar liefst acht personen met elk hun specialisme, taak en/of verantwoordelijkheid in meer of mindere mate op professionele wijze werd samengewerkt.
Dit alles maakt de bewezenverklaarde feiten tot een kinderontvoering van de buitencategorie. De reactie van de strafrechter zal met dat karakter overeen dienen te stemmen.
“Trial by press”
De raadsman heeft erop gewezen dat de ontvoering in de loop der jaren met regelmaat publiciteit heeft gekregen. Daarvan zou de verdachte nadeel ondervinden, hetgeen een matigende invloed zou moeten hebben op de op te leggen straf. De raadsman heeft verwezen naar artikel 359a Sv in het kader waarvan tot strafvermindering zou dienen te worden gekomen. Het hof stelt vast dat de raadsman weliswaar naar dit artikel heeft verwezen, maar niet heeft betoogd dat sprake is geweest van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in die bepaling. Daarnaast heeft de raadsman enkele malen genoemd dat de onschuldpresumptie door de zogeheten “press trial” zou zijn geschonden, althans in gevaar zou zijn gekomen. Daaromtrent stelt het hof vast dat de raadsman niet nader heeft toegelicht of en op welke wijze de rechter bevooroordeeld is of is geweest. Daarnaast heeft de raadsman geen toelichting gegeven op mogelijk ander nadeel dat de verdachte door deze publiciteit heeft ondervonden, waaronder bijvoorbeeld veranderingen in zijn welbevinden.
Het hof overweegt voorts in dit verband dat in het algemeen de feitenrechter een ruime vrijheid heeft bij de keuze en weging van factoren die van belang zijn bij de bepaling van de straf. Publieke en media-aandacht kunnen daarvan, ook als de met opsporing en vervolging belaste functionarissen geen verwijt kan worden gemaakt, deel uitmaken. In dit geval is inderdaad sprake van steeds terugkerende media-aandacht. Dat de verdachte dit zo beschouwt dat het een min of meer negatief beeld van hem oplevert, valt te begrijpen. De motoriek voor deze aandacht komt, zo blijkt, voor een belangrijk deel van de moeder van [minderjarige] . In het voorgaande heeft het hof overwegingen gewijd aan de ernst van de gepleegde feiten. Tegen die achtergrond kan moeilijk worden verwacht van [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] dat zij bij de pakken neer gaat zitten. Gelet op de internationale context van de zaak, waarbij de betrokken buitenlandse staat op volhardende maar zeer omzichtige wijze moet worden benaderd, vraagt dat nog meer inspanningen om de verdwijning van [minderjarige] op de agenda te houden. Daar komt bij dat uit de processtukken blijkt dat de verdachte zich regelmatig op Twitter op neerbuigende wijze heeft uitgelaten over haar. Het mag zo zijn dat hij minder effectief is in zijn communicatie, in die zin dat hij mogelijk niet zo’n groot Nederlands publiek bereikt als de moeder van [minderjarige] . Maar het ligt voor de hand om te veronderstellen dat zij hierin geen uitnodiging ziet om op een andere, minder publieke, wijze aandacht te vragen voor de ontstane situatie. Al met al bestaat naar het oordeel van het hof geen aanleiding om met de gestelde, doch overigens niet nader geconcretiseerde, nadelige gevolgen rekening te houden bij de strafoplegging.
Samenloop
Uit de kwalificatiebeslissing is reeds gebleken dat het hof de advocaat-generaal niet volgt in haar standpunt dat de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten onderling een voortgezette handeling vormen. Voorts lijkt de advocaat-generaal er rekening mee te hebben gehouden dat eendaadse samenloop van de feiten 1 en 2 meer voor de hand ligt dan meerdaadse samenloop. De raadsman heeft, naar het hof begrijpt, beoogd te betogen dat er sprake is van een voortgezette handeling dan wel van eendaadse samenloop.
Het hof is van oordeel dat de feiten 1 (uitlokking van wederrechtelijke vrijheidsberoving) en 2 (gekwalificeerd als een voortgezette handeling van medeplegen respectievelijk plegen van onttrekking van een minderjarige aan gezag en opzicht) zich tot elkaar verhouden als een meerdaadse samenloop. Daarbij zijn beslissend de eigenstandigheid van de rol van de verdachte als uitlokker, waarbij zijn rol en betrokkenheid zich onderscheiden van die van de medeplegers van de ontvoering, de volgtijdelijkheid van de pleegperiodes van de bewezenverklaarde feiten en de lange pleegperiode van feit 2. Dit leidt weliswaar tot een hoger wettelijk strafmaximum dan in het geval waarin eendaadse samenloop zou worden aangenomen maar deze omstandigheid als zodanig brengt het hof niet tot een ander oordeel over een adequate bestraffing voor het gehele feitencomplex.
VI
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof bij het bepalen van de strafmaat rekening dient te houden met de op 1 juli 2021 gewijzigde regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling. De raadsman heeft er klaarblijkelijk geen acht op geslagen dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de verdachte, anders dan voor een korte periode, rechtmatig verblijf zal kunnen hebben in Nederland. Op basis van artikel 6:2:10 lid 2 onder c Sv gaat het hof er daarom van uit dat de verdachte niet in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Reeds daarom kan dit verweer verder onbesproken blijven.
Slotsom
Het hof stelt vast dat de verdachte in Nederland geen strafblad heeft. Dat betekent dat in zoverre geen sprake is van feiten en omstandigheden die in het nadeel van de verdachte dienen te worden uitgelegd of toegepast.
Al het voorgaande in ogenschouw nemend, is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal opnieuw gevorderde gevangenisstraf voor de duur van negen jaren bij wijze van uitgangspunt passend en geboden is.
Redelijke termijn
Ter terechtzitting in hoger beroep is de vraag aan de orde gesteld of de redelijke termijn van berechting is overschreden. Daaromtrent wordt als volgt overwogen. De op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is in eerste aanleg aangevangen in december 2019, de maand waarin de inleidende dagvaarding werd betekend. Het verstekvonnis is gewezen op 12 oktober 2020. Ongeacht het antwoord op de vraag of de verdachte toen van de eerste daad van vervolging op de hoogte is geraakt, kan worden geconcludeerd dat de redelijke termijn in eerste aanleg niet is overschreden.
De verdachte heeft hoger beroep doen instellen op 22 oktober 2020. Het hof wijst arrest op 13 mei 2024. Dat betekent dat drieënhalf jaar zijn verstreken sinds de aanvang van de appelfase. In de tussenliggende periode heeft het hof op 15 juli 2022 bij arrest de dagvaarding in hoger beroep nietig verklaard, tegen welke beslissing de verdachte beroep in cassatie heeft ingesteld. Dat beroep heeft de Hoge Raad op 29 november 2022 met toepassing van artikel 80a RO afgedaan. Deze procedure in cassatie heeft ongeveer vijf maanden in beslag genomen, hetgeen de maatstaf voor de redelijke termijn in de appelfase in dit geval op een totale duur van ongeveer tweeënhalf jaar brengt. Na het arrest van de Hoge Raad is er, gezien de benodigde lange termijn voor dagvaarding, met voortvarendheid een regiezitting gepland en gehouden, te weten op 5 juni 2023. Dit betekent dat, getoetst aan deze opwaarts bijgestelde maatstaf, de overschrijding van de redelijke termijn van berechting ruim een jaar bedraagt. Hierin vindt het hof aanleiding om de op te leggen straf te verminderen met zes maanden. Aan de verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren en zes maanden.

12.Vorderingen van de benadeelde partijen

Vorderingen
Als benadeelde partijen hebben zich gevoegd [minderjarige] , [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] (moeder van [minderjarige] ), [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] (oma van [minderjarige] ) en [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] (tante van [minderjarige] ).
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen toegewezen dienen te worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] moet worden afgewezen. [verdachte] is in de teruggeleidingsprocedure veroordeeld tot een dwangsom van € 10.000,00 per dag tot een maximum van € 1.000.000,00, te betalen aan [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] . Indien de vordering van de benadeelde partij ook zou worden toegewezen, ontvangt deze een dubbele vergoeding. Subsidiair voert hij aan dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Ditzelfde geldt voor de vorderingen van [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] en [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] .
Ten aanzien van de vordering van [minderjarige] heeft de raadsman naar voren gebracht dat [minderjarige] in blakende gezondheid verkeert en dat, zonder deugdelijke onderbouwing, geen psychische schade kan worden aangenomen. Daar komt bij dat de thans tienjarige [minderjarige] reeds over ruime financiële middelen, zoals een bankdeposito en op haar naam staande investeringen beschikt, die haar door [verdachte] zijn verstrekt. De vordering van [minderjarige] moet worden afgewezen, aldus de raadsman.
Het oordeel van het hof
12.1
Vordering van benadeelde partij [minderjarige]
heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.000,00 aan immateriële schade. Tevens is verzocht om toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot het gevorderde bedrag.
Ten aanzien van deze gevorderde immateriële schade overweegt het hof dat het, nu bij de benadeelde partij geen sprake is van lichamelijk letsel of schade in de eer en goede naam, de vraag is of de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Daarvan is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht (HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376 en HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
In de onderhavige zaak is ten aanzien van de verdachte bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de uitlokking van de ontvoering en aan het medeplegen respectievelijk plegen van het onttrekken aan het wettig gezag van zijn destijds tweejarige dochter [minderjarige] , de benadeelde partij, door haar uit het huis van haar oma weg te halen en naar India te brengen. Gelet op het voorgaande en zoals ook tot uitdrukking gebracht in de strafmotivering is naar het oordeel van het hof sprake van een normschending die naar haar aard en ernst meebrengt dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen voor [minderjarige] zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op het gevorderde bedrag, te weten
€ 10.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente. Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ten aanzien van de financiële situatie van de benadeelde partij is voor beoordeling van de vordering niet relevant en kan buiten beschouwing blijven.
Hoofdelijkheid
De benadeelde partij heeft verzocht de hoofdelijkheidsclausule toe te passen. Het hof zal dit toewijzen en bepalen dat de verdachte hoofdelijk is verbonden met zijn mededaders indien en voor zover deze jegens de benadeelde partij tot vergoeding van dezelfde schade zijn veroordeeld.
BEM-clausule
Het hof zal tevens bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding aan [minderjarige] zal worden gestort op een ten behoeve van [minderjarige] (geboren op [geboortedatum minderjarige] 2014) te openen rekening met een zogenoemde ‘BEM-clausule’, ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot zij achttien jaar is.
Het hof bepaalt tevens dat de advocaat van de benadeelde partij uiterlijk binnen 3 maanden na het onherroepelijk worden van het arrest het Openbaar Ministerie op de hoogte stelt welke rekening voor de benadeelde partij is geopend.
12.2
Vordering van benadeelde partijen [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2]
[oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, met daarbij de wettelijke rente. [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] heeft haar vordering in hoger beroep gehandhaafd.
[tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] heeft zich heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, met daarbij de wettelijke rente. [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] heeft haar vordering in hoger beroep gehandhaafd.
De vorderingen van [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] zijn door de rechtbank bij vonnis van 11 juli 2019 in de zaak van de medeverdachte [veroordeelde mededader/getuige] geheel toegewezen. Dit vonnis is onherroepelijk. Blijkens gegevens van het CJIB heeft [veroordeelde mededader/getuige] aan [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] een bedrag van € 1.000,00 aan schadevergoeding en een bedrag van
€ 67,95 aan wettelijke rente betaald. Uit gegevens van het CJIB blijkt voorts dat [veroordeelde mededader/getuige] aan
[tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] een bedrag van € 1.500,00 aan schadevergoeding en een bedrag van € 101,93 aan wettelijke rente heeft betaald.
Het hof stelt vast dat er door deze betalingen thans geen schade meer is zodat de vorderingen in de onderhavige zaak dienen te worden afgewezen.
Gelet op het bovenstaande ziet het hof geen grond voor het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
12.3
Vordering van benadeelde partij [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1]
heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt aan materiële schade € 11.466,12, aan immateriële schade € 15.000,00 en aan proceskosten € 5.340,94. Deze vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, met daarbij de wettelijke rente. [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] heeft haar vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Immateriële schade
Zoals reeds overwogen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [minderjarige] is ten aanzien van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de uitlokking van de ontvoering en aan het medeplegen respectievelijk plegen van het onttrekken aan het gezag van zijn destijds tweejarige dochter [minderjarige] , tevens de dochter van de benadeelde partij, door haar uit het huis van haar oma weg te halen en naar India te brengen. Hiermee heeft hij [minderjarige] buiten het bereik van de benadeelde partij gebracht en gehouden. Gelet op het voorgaande en zoals ook tot uitdrukking gebracht in de slachtofferverklaring en de strafmotivering is naar het oordeel van het hof sprake van een normschending die naar haar aard en ernst meebrengt dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen voor [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen.
De vordering tot immateriële schade van [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] is door de rechtbank bij vonnis van 11 juli 2019 in de zaak van de medeverdachte [veroordeelde mededader/getuige] toegewezen voor een bedrag van € 5.000,00. Dit vonnis is onherroepelijk. Blijkens gegevens van het CJIB heeft [veroordeelde mededader/getuige] aan [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] een bedrag van € 6.518,13 en
€ 475,99 aan wettelijke rente betaald. Alhoewel het CJIB het bedrag van € 6.518,13 niet nader heeft gespecifieerd, concludeert het hof uit het gepubliceerde vonnis in de zaak [veroordeelde mededader/getuige] (ECLI:NL:RBAMS:2019:4951) dat van dit bedrag een deel van € 5.000,00 uit immateriële schade bestaat. Gelet hierop zal het hof de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 10.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente, met afwijzing van het meer gevorderde, omdat wat betreft dat meerdere geen schade meer bestaat.
Materiële schade
De door [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] gevorderde materiële schadevergoeding betreft vergoeding van de door haar gemaakte kosten in de civiele procedures die zij heeft moeten voeren met betrekking tot de omgang met en het gezag over [minderjarige] . Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden voor het bedrag van € 6.336,00. Dit bedrag is opgebouwd uit een bedrag van € 6.136,00 voor “bedragen overgemaakt aan de advocaat in India ten behoeve van rechtsbijstand en civiele procedures” (post 8), vermeerderd met “diverse reiskosten” ad € 300,00 (post 9) en “belkosten” (post 10) ad € 200,00. De kosten wegens rechtsbijstand in India zijn, blijkens de processtukken, gemaakt met het oog op medewerking van de verdachte aan contact tussen moeder en [minderjarige] . Ten aanzien van de posten 9 en 10 wordt een bedrag van € 300,00 hierop in mindering gebracht, nu uit voornoemd vonnis in de zaak [veroordeelde mededader/getuige] , in combinatie met het bericht van het CJIB over de betalingen door [veroordeelde mededader/getuige] aan [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] , volgt dat de schade als bedoeld in de posten 9 en 10 deels reeds is vergoed door [veroordeelde mededader/getuige] en de schade daarmee verminderd is. De vordering zal in zoverre worden afgewezen.
Wat betreft de overige posten ten aanzien van het materiële gedeelte van de vordering wordt de benadeelde partij [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk verklaard, nu de causaliteit tussen die gevorderde schade en de bewezenverklaarde feiten op basis van de aan de vordering ten grondslag gelegde onderbouwing (die veelal bestaat uit bankoverschrijvingen en nota’s) niet vast te stellen is. Nader onderzoek daarnaar vereist aanhouding van de zaak, hetgeen een onevenredige belasting van dit strafproces zou opleveren.
Proceskosten
Ten aanzien van de proceskosten overweegt het hof als volgt. [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] heeft € 5.340,94 aan proceskosten vermeld. Anders dan de rechtbank overweegt het hof ten aanzien van de proceskosten dat redelijke uitleg van artikel 532 Sv meebrengt dat bij de begroting daarvan dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Daarin wordt bij de vordering als hier aan de orde doorgaans het ‘Liquidatietarief Handelszaken’ gehanteerd. Het hof ziet geen aanleiding daarvan in deze zaak af te wijken. Het hof begroot, met inachtneming hiervan, de kosten rechtsbijstand op € 2.780,00. [verdachte] zal in zoverre in de proceskosten worden veroordeeld.
Het verweer dat [verdachte] in de civiele zaken al is veroordeeld tot betaling van een dwangsom, waarvan overigens niet is gebleken dat deze ook is betaald, is voor de beoordeling van de vorderingen van de benadeelde partij niet relevant reeds omdat een dwangsom een geheel andere aard en strekking heeft dan een schadevergoeding.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

13.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 56, 57, 279 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.

14.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren en 6 (zes) maanden.
Vordering van de benadeelde partij [minderjarige]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [minderjarige] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s), hoofdelijk aansprakelijk is, indien en voor zover deze jegens de benadeelde partij tot vergoeding van dezelfde schade zijn veroordeeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [minderjarige] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 85 (vijfentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 29 september 2016.
Bepaalt dat als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij [minderjarige] (geboren op [geboortedatum minderjarige] 2014 te Amsterdam) te openen rekening met een BEM-clausule (nader op te geven door de advocaat van de benadeelde partij zoals in het arrest bepaald).
Vordering van de benadeelde partij [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] tot schadevergoeding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 16.336,00 (zestienduizend driehonderdzesendertig euro) bestaande uit € 6.336,00 (zesduizend driehonderdzesendertig euro) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 5.300,00 (vijfduizend driehonderd euro) bestaande uit € 300,00 (driehonderd euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
2.780,00 (tweeduizend zevenhonderdtachtig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 16.336,00 (zestienduizend driehonderdzesendertig euro) bestaande uit € 6.336,00 (zesduizend driehonderdzesendertig euro) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 116 (honderdzestien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 29 september 2016.
Vordering van de benadeelde partij [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] tot schadevergoeding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. S.M.M. Bordenga en mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Jansen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 mei 2024.
Bijlage I: De tekst van de tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
[medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 6] en/of [veroordeelde mededader/getuige] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 29 september 2016 tot en met 30 september 2016 in Amsterdam en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of elders in Nederland en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met elkaar, opzettelijk een minderjarige (beneden de twaalf jaar oud), te weten [minderjarige] , geboren te Amsterdam op [geboortedatum minderjarige] 2014, wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en/of beroofd gehouden, immers hebben zij met dat opzet
  • zich met een stroomstootwapen (taser) en/of een of meerdere tie wrap(s), naar de/een woning begeven alwaar [minderjarige] en/of [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] zich bevond(en) en/of
  • zich (vervolgens) toegang verschaft tot de woning en/of
  • (met kracht) [minderjarige] uit de armen van [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] getrokken en/of gehaald en/of
  • (vervolgens) gedreigd met voornoemd stroomstootwapen (taser) door dit stroomstootwapen (taser) in de richting te houden van [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] en/of een of meer andere perso(o)n(en) aanwezig in die woning en/of
  • (vervolgens) (met kracht) [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] vastgepakt en/of vastgehouden en/of (met dat stroomstootwapen (taser)) geslagen en/of bedreigd en/of
  • dat stroomstootwapen (taser) tegen het lichaam van die [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] gehouden en/of
  • (vervolgens) toen en daar voornoemde [minderjarige] meegenomen uit de woning en/of
  • dat stroomstootwapen (taser) tegen het lichaam van [getuige 2] gezet en/of gehouden en/of
  • (vervolgens) voornoemde [minderjarige] in de auto geplaatst en/of
  • (vervolgens) voornoemde [minderjarige] naar de woning van [medeverdachte 1] , althans naar een andere locatie (in het buitenland) overgebracht/vervoerd;
welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 september 2016 tot en met 30 september 2016 te Amsterdam en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of elders in Nederland en/of in Duitsland, al dan niet door tussenkomst van (een) ander(en), door giften en/of beloften en/of
misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen, opzettelijk heeft uitgelokt,
immers heeft hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) (door tussenkomst van (een) ander(en)
  • een of meerdere (telefonische) gesprekken gevoerd (via Skype) met die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 1] en/of die [veroordeelde mededader/getuige] over de ontvoering van [minderjarige] en/of
  • die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 1] en/of die [veroordeelde mededader/getuige] en/of die [medeverdachte 6] gedurende een van die gesprekken (conference call) (via Skype) voorzien van diverse informatie (op papier) zoals (onder meer) eerder opgemaakte observatieverslagen en/of
  • voornoemde [medeverdachte 2] en/of die [veroordeelde mededader/getuige] verzocht een begroting op te stellen ten behoeve van de uitvoering van de ontvoering van [minderjarige] (document genaamd: 'Stellar') en/of
  • H. [medeverdachte 3] (een) observatieopdracht(en) gegeven ten aanzien van [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] en/of [minderjarige] en/of (een) ander(en) in de omgeving van die [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] en/of die [minderjarige] waarin specifiek van belang werd geacht te bezien waar die [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] zich 's ochtends mee bezig hield en/of
  • die [medeverdachte 5] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 6] en/of die [veroordeelde mededader/getuige] en/of die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 4] geïnstrueerd dat de missie is om twee locaties van de familie van [minderjarige] vast te stellen en de beste tijd en plaats uit te zoeken teneinde [minderjarige] bij hem, verdachte, te krijgen en/of
  • diverse geldbedragen uit te keren aan voornoemde [medeverdachte 5] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 6] en/of die [veroordeelde mededader/getuige] en/of die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 4]
  • instructies gegeven over de wijze waarop de ontvoering van [minderjarige] moest worden uitgevoerd en/of
  • een schets aangeleverd van de straat waar de oma van [minderjarige] woont en/of
  • vier hotelkamers geboekt en betaald bij het Hyatt hotel in [plaatsnaam 1] ten behoeve van een bespreking betreffende de ontvoering en/of
  • auto's gehuurd ten behoeve van de ontvoering van [minderjarige] ;
2.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 29 september 2016 tot en met 15 juli 2019 in Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk een minderjarige die de leeftijd van 12 jaren nog niet heeft bereikt, te weten [minderjarige] geboren te Amsterdam op [geboortedatum minderjarige] 2014, heeft/hebben onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over voornoemde minderjarige uitoefende, te weten [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] (de moeder), immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (in strijd met de afspraken en/of zonder medeweten en/of toestemming van [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] ), toen en daar, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen die minderjarige meegenomen naar Duitsland en/of India (en aldus voornoemde minderjarige buiten het bereik en/of de invloedssfeer van die [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] gebracht en/of gehouden en heeft/hebben hij/zij daarbij geweld en/of bedreiging met geweld gebezigd, immers heeft/hebben hij/zij, verdachte en/of zijn mededader(s):
  • zich toegang verschaft tot de woning waar die [minderjarige] verbleef en/of
  • [minderjarige] uit de armen van [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] getrokken en/of gehaald en/of
  • (vervolgens) heeft/hebben gedreigd met een stroomstootwapen (taser) door dat stroomstootwapen (taser) in de richting te houden van [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] en/of
  • (vervolgens) [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] vastgepakt en/of geslagen (met dat stroomstootwapen) en/of
  • dat stroomstootwapen (taser) tegen het lichaam van die [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] gehouden en/of
  • dat stroomstootwapen (taser) tegen het lichaam van [getuige 2] gehouden en/of
  • met de minderjarige de woning verlaten.
Bijlage II: De bewijsmiddelen
[...]