ECLI:NL:GHAMS:2024:1253

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
200.335.613/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderbewindstelling als gevolg van problematische schulden

In deze zaak gaat het om de onderbewindstelling van de rechthebbende, die problematische schulden heeft. De kantonrechter in Amsterdam heeft op 6 september 2023 geoordeeld dat de rechthebbende niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen, wat heeft geleid tot een bewind voor de duur van vijf jaar. De rechthebbende is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep aangetekend. Hij stelt dat hij in staat is zijn financiën zelfstandig te beheren en dat de noodzaak voor bewind niet bestaat. De bewindvoerder en het Leger des Heils zijn van mening dat het bewind noodzakelijk is, gezien de aanzienlijke schuldenlast van € 16.950,- en de gezondheidsproblemen van de rechthebbende, die ook hoge ziektekosten met zich meebrengen.

Tijdens de zitting op 28 maart 2024 is besproken dat de rechthebbende een betalingsregeling heeft getroffen met het Leger des Heils, maar dat er nog steeds meerdere schulden zijn. De rechthebbende ontvangt een WIA-uitkering, maar er blijft geen ruimte voor aflossing van andere schulden. De bewindvoerder heeft voorgesteld om een schuldsaneringstraject te volgen, wat het hof ook in het belang van de rechthebbende acht. Het hof concludeert dat de rechthebbende, als gevolg van zijn problematische schulden, niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Daarom bekrachtigt het hof de beschikking van de kantonrechter, die de goederen van de rechthebbende onder bewind heeft gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.335.613/01
zaaknummer rechtbank: 10577854 EB VERZ 23-8059
beschikking van de meervoudige kamer van 7 mei 2024 inzake
[rechthebbende] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. N. Rastegar te Amsterdam.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- Beaufin B.V. h.o.d.n. Beaufin Bewindvoering & Budgetbeheer, gevestigd te Amsterdam (hierna te noemen: de bewindvoerder);
- het Leger des Heils, gevestigd te [plaats A] ;
- [de zoon] , wonende te [plaats A] .

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de vraag of de gronden voor onderbewindstelling van de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende aanwezig zijn.
1.2
De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) heeft in een beschikking van 6 september 2023 (hierna: de bestreden beschikking) geoordeeld dat de rechthebbende niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden en heeft daarom voor de duur van vijf jaar bewind ingesteld.
De rechthebbende is het daar niet mee eens en wil dat het verzoek tot onderbewindstelling van het Leger des Heils alsnog wordt afgewezen, dan wel dat het bewind wordt opgeheven.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De rechthebbende is op 6 december 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Het hof heeft daarnaast het volgende stuk ontvangen:
- een bericht van de rechthebbende van 18 maart 2024, met als bijlage de stukken van de eerste aanleg.
2.3
De zitting heeft op 28 maart 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat;
- de bewindvoerder, vertegenwoordigd door [bewindvoerder] ;
- het Leger des Heils, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
[de zoon] (de zoon van de rechthebbende) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

De rechthebbende is geboren [in] 1967.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, op overeenkomstig verzoek van het Leger des Heils, over de goederen die rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld voor de duur van vijf jaar, als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden, met benoeming van BeauFin B.V. t.h.o.d.n. Beaufin Bewindvoering & Budgetbeheer tot bewindvoerder.
4.2
De rechthebbende verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en - naar het hof begrijpt - het inleidende verzoek van het Leger des Heils alsnog af te wijzen, dan wel de maatregel van bewind op te heffen.
4.3
De bewindvoerder heeft mondeling verweer gevoerd en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
Het Leger des Heils heeft mondeling verweer gevoerd en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
De gronden voor het bewind volgen uit artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat, voor zover hier van belang, als volgt luidt: de kantonrechter kan een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
De standpunten
5.2
De rechthebbende stelt dat de noodzaak voor bewind niet bestaat en voert aan dat hij in staat is zelfstandig zijn financiën te beheren. Hij erkent dat in het verleden een zorgelijke huurschuld is ontstaan, maar stelt dat hij daarover in februari 2023 met het Leger des Heils een betalingsregeling heeft afgesproken, waarbij hij iedere maand de huur, vermeerderd met € 50,- per maand als aflossing, overmaakt. Door de overgang van zijn ZW-uitkering naar een WIA-uitkering was vertraging opgetreden in de uitbetaling van de uitkering en daarom had hij de maand april 2023 niet betaald. Begin mei 2023 heeft hij met zijn begeleider van het Leger des Heils afgesproken dat hij eind mei 2023 twee termijnen zou betalen. Uiteindelijk heeft hij de achterstand ingehaald op 23 juni 2023.
De kosten voor het bewind bedragen € 174,- per maand, met aftrek van bijzondere bijstand van € 35,- per maand en zijn veel hoger dan de betalingsregeling. Volgens de rechthebbende zou een budgetcoach ook volstaan.
5.3
De bewindvoerder is van mening dat de gronden voor het bewind nog aanwezig zijn en dat het bewind noodzakelijk is. Naast de huurschuld zijn er nog twaalf andere schuldeisers, waaronder de Belastingdienst en zijn er schulden met betrekking tot de vaste lasten van de woning. In totaal bedraagt de schuldenlast momenteel € 16.950,-.
5.4
Het Leger des Heils is van mening dat het bewind noodzakelijk is en dat niet kan worden volstaan met een budgetcoach.
Beoordeling door het hof
5.5
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en uit hetgeen ter zitting in hoger beroep besproken is, is onder meer het volgende gebleken. De rechthebbende kampt met gezondheidsproblemen en heeft in verband daarmee last van een essentiële tremor, een vorm van Parkinson. De rechthebbende heeft op 5 juli 2023 een ingrijpende hersenoperatie ondergaan. De rechthebbende heeft vanwege zijn gezondheidssituatie hoge, niet-declarabele, ziektekosten. Daarnaast heeft hij ook kosten voor zijn huisdieren, te weten zeven katten en een hond. In het verleden is een grote huurschuld ontstaan. Het Leger des Heils heeft deze huurschuld overgenomen en de rechthebbende is met het Leger des Heils in februari 2023 een betalingsregeling overeengekomen, waarbij hij de huur en een aflossing van € 50,- per maand overmaakt naar het Leger des Heils. Ter zitting in hoger beroep is verder gebleken dat er naast deze huurschuld aan het Leger des Heils van ruim € 10.696,- meerdere schulden zijn ontstaan, waaronder aan de Belastingdienst, de water- en energieleveranciers, KPN, de waterschapsbelasting en de gemeentebelasting. De totale schuld bedraagt thans € 16.950,-. De Belastingdienst heeft beslag gelegd op de WIA-uitkering van de rechthebbende. Daardoor komt de rechthebbende op dit moment wel volledig in aanmerking voor bijzondere bijstand.
De rechthebbende ontvangt een WIA-uitkering. De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep toegelicht dat daaruit alle vaste lasten kunnen worden voldaan, de betalingsregeling aan het Leger des Heils kan worden gecontinueerd en voor de rechthebbende leefgeld van € 500,- per maand resteert. Er blijft echter geen ruimte over voor aflossing van de andere schulden. De bewindvoerder heeft aangevoerd dat het in het belang van de rechthebbende is een schuldsaneringstraject te volgen, omdat dit een relatief eenvoudige manier is om te komen tot volledige sanering van alle schulden in een periode van achttien maanden. De bewindvoerder kan de daarvoor benodigde financiële gegevens bovendien rechtstreeks aanleveren, waardoor binnen vier maanden met dit traject gestart zou kunnen worden. Het hof is het ermee eens dat dit in het belang van de rechthebbende is. Anders dan door de rechthebbende is betoogd, is het hof van oordeel dat de hoogte van genoemde totale schuld, afgezet tegen zijn minimale inkomsten, problematisch is.
Het hof is, op grond van alles wat hiervoor is overwogen, van oordeel dat voldoende vaststaat dat de rechthebbende, als gevolg het hebben van problematische schulden, ten tijde van de bestreden beschikking niet in staat was ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen en dat hij dat ook nu nog niet is. Onderbewindstelling was en is daarom noodzakelijk. Gedurende de onderbewindstelling kan ook worden bekeken op welke wijze de schulden kunnen worden afgelost en kan aan de rechthebbende daarbij de nodige ondersteuning worden geboden. Niet aannemelijk is dat hulpverlening in een vrijwillig kader zal volstaan.
De kantonrechter heeft de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende dan ook terecht onder bewind gesteld, zodat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
5.6
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. M.T. Hoogland, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 7 mei 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.