ECLI:NL:GHAMS:2024:1224

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
200.335.701/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarige in het kader van omgangsregeling tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2014, die onder toezicht is gesteld voor de duur van negen maanden. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de kinderrechter van 13 oktober 2023, waarin werd geoordeeld dat de minderjarige onder toezicht moest worden gesteld vanwege een ontwikkelingsbedreiging. De moeder voerde aan dat het vrijwillige kader voldoende was om de zorgen weg te nemen en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van een ontwikkelingsbedreiging die niet in het vrijwillig kader kon worden weggenomen.

De Raad voor de Kinderbescherming, verweerster in hoger beroep, stelde echter dat er wel degelijk sprake was van een ontwikkelingsbedreiging, aangezien de minderjarige al jaren geen contact had met zijn vader. Het hof oordeelde dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was om de systeempatronen tussen de ouders te doorbreken en om de minderjarige de benodigde hulpverlening te bieden. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking en wees het verzoek van de moeder af, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een gedwongen kader om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.335.701/01
zaaknummer rechtbank: C/15/343203 / JU RK 23-1287
beschikking van de meervoudige kamer van 23 april 2024 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.L. Witteveen te Rotterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (verder te noemen: [minderjarige] ), geboren [in] 2014 te [plaats A] ;
- de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (verder te noemen: de GI).
Als informant is verder aangemerkt:
- [de vader] (verder te noemen: de vader).

1.Het verloop van de procedure bij de kinderrechter

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (verder te noemen: de kinderrechter) van 13 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 13 december 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 13 oktober 2023.
2.2
De raad heeft op 1 februari 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 1 maart 2024.
2.4.
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting, te weten op 6 maart 2024, met [minderjarige] gesproken. De voorzitter heeft de inhoud van dit gesprek tijdens de mondelinge behandeling zakelijk weergeven.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 8 maart 2024 plaatsgevonden. Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordig door W. Daalderop;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd;
- de vader.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader (verder gezamenlijk ook te noemen: de ouders) is geboren:
- [minderjarige] , geboren [in] 2014 te [plaats A] .
De moeder oefent het eenhoofdig gezag uit over [minderjarige] . De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2
[minderjarige] woont bij de moeder.
3.3
Bij beschikking van 22 februari 2022 heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, voorlopig bepaald (tot nader wordt beslist) dat [minderjarige] één keer in de vier weken begeleide omgangsmomenten heeft met vader van maximaal drie uur per week, onder begeleiding van Koel & Co, waarbij de inrichting door Koel & Co (Koel Jeugdzorg en Jouw Perspectief) wordt bepaald.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is [minderjarige] , op verzoek van de raad, onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van negen maanden, met ingang van 13 oktober 2023 tot 13 juli 2024.
4.2
De moeder verzoekt, zo begrijpt het hof, de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van de raad af te wijzen.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten
5.1
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat voldaan is aan de gronden voor een ondertoezichtstelling en voert daartoe het volgende aan. Het raadsrapport bevat onjuiste en onvolledige informatie en de rechtbank is er op grond daarvan ten onrechte van uit gegaan dat sprake is van een ontwikkelingsbedreiging die niet in het vrijwillig kader kan worden weggenomen.
Het ontbreken van omgang tussen [minderjarige] en de vader is zorgelijk, maar onvoldoende om een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen en er lijkt dan ook sprake te zijn van een ‘omgangsondertoezichtstelling’. Indien er al sprake zou zijn van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, dan is het vrijwillig kader voldoende om de zorgen weg te nemen. De moeder heeft altijd goed meegewerkt met de hulpverlening, zoals Koel & Co en Triversum. De moeder heeft zich ook bereid verklaard om mee te werken aan mediation, zoals is geadviseerd door Triversum. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder aangegeven zich niet te herkennen in het beeld wat van haar geschetst wordt omdat zij altijd overal aan heeft willen meewerken. Het gewenste resultaat, te weten contactherstel tussen [minderjarige] en zijn vader, is nog niet bereikt, maar er zijn wel stappen gezet. Triversum zag weinig ruimte bij [minderjarige] voor contactherstel. De GI heeft tot op heden weinig opgepakt. Sinds de ondertoezichtstelling is uitgesproken, zijn er al drie verschillende gezinsvoogden betrokken geweest. De moeder heeft daarom zelf geprobeerd hulpverlening op te starten, zonder de GI.
5.2
De raad voert aan dat de kinderrechter op goede gronden de ondertoezichtstelling heeft uitgesproken. Er is wel degelijk sprake van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] . Het ontbreekt [minderjarige] al jaren aan contactmogelijkheden met de vader. Inmiddels is er meer dan drie jaar verstreken sinds de omgangsprocedure en is er nog steeds geen sprake van omgang tussen [minderjarige] en de vader. Ook communiceren de ouders nog steeds niet met elkaar. Het ontbreekt [minderjarige] aan mogelijkheden om een beeld van zijn vader te vormen en hij kan zijn gevoelens en angsten met betrekking tot de vader niet normaliseren en/of bespreken. Geconstateerd is dat dat bij [minderjarige] tot veel onrust en spanning leidt. Wanneer [minderjarige] de puberteit bereikt, zal hij steeds verder van de vader af komen te staan. Als de omgang tussen [minderjarige] en de vader te lang uitblijft, bestaat de kans dat [minderjarige] gevoelens van afwijzing door de vader ervaart of dat hij de schuld bij zichzelf legt. Op latere leeftijd kan [minderjarige] de moeder het contactverlies gaan verwijten. Als de huidige situatie voortduurt, dan bestaat de vrees dat dit zal leiden toe een verstoorde identiteitsontwikkeling en psychische problematiek bij [minderjarige] . Het vrijwillig kader is niet toereikend om de geconstateerde systeempatronen te doorbreken en zodoende tot omgang te komen tussen [minderjarige] en de vader. Dit maakt dat een gedwongen kader noodzakelijk is. Binnen dat kader kan ook psycho-educatie voor de ouders en passende hulpverlening voor [minderjarige] worden ingezet.
5.3
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat [minderjarige] zich in een loyaliteitsconflict bevindt.
5.4
De vader heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij blij is met de ondertoezichtstelling omdat hij [minderjarige] al twee en een half jaar niet heeft gezien.
Het wettelijk kader
5.5
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
De beoordeling
5.6
Aan het hof ligt de vraag voor of de kinderrechter op goede gronden een ondertoezichtstelling van [minderjarige] heeft uitgesproken voor de duur van negen maanden en of deze gronden ook thans nog aanwezig zijn.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en de behandeling ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. De afgelopen jaren is er in het vrijwillig kader meerdere malen hulpverlening ingezet om tot contactherstel tussen [minderjarige] en de vader te komen. Zo zijn 1. [plaats A] en Koel & Co – na doorverwijzing door 1. [plaats A] – in 2020 betrokken geraakt. Na de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 16 augustus 2021 heeft Koel & Co een plan van aanpak opgesteld met betrekking tot de begeleide omgang tussen [minderjarige] en de vader. Daarna heeft een aantal begeleide omgangsmomenten plaatsgevonden. Koel & Co heeft naar aanleiding van deze begeleide omgangsmomenten de raad verzocht om onderzoek te doen omdat [minderjarige] zorgelijke uitspraken zou hebben gedaan. De raad heeft, na een uitgebreid onderzoek in november 2022 een verzoek tot ondertoezichtstelling overwogen, maar heeft besloten om de zaak eerst terug te verwijzen naar het vrijwillig kader van 1. [plaats A] . 1. [plaats A] heeft vervolgens in april 2023 een terugmelding gedaan bij de raad omdat het vrijwillige kader onvoldoende toereikend bleek te zijn. De raad is daarna een aanvullend onderzoek gestart en heeft naar aanleiding daarvan de kinderrechter op 9 augustus 2023 verzocht een ondertoezichtstelling voor de duur van 9 maanden uit te spreken.
5.7
Het hof stelt voorop dat alleen het tot stand brengen van omgang onvoldoende grond is om een ondertoezichtstelling uit te spreken. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:295) is echter niet uitgesloten dat oplegging van die maatregel gerechtvaardigd kan zijn indien het ontbreken van omgang zodanige belastende conflicten of problemen voor het kind opleveren dat deze op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of geestelijke belangen en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen.
Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval van een zodanige situatie sprake is. De ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] is gelegen in een combinatie van factoren. Een van deze factoren is de omstandigheid dat [minderjarige] gedurende zijn hele leven nooit structurele omgang met zijn vader heeft gehad. Tot op heden is het niet gelukt om een omgangsregeling van de grond te krijgen. Inmiddels heeft [minderjarige] zijn vader al meer dan twee jaren niet gezien. Zoals ter zitting in hoger beroep is benoemd door de raad, zal dit ertoe leiden dat [minderjarige] steeds verder van de vader af komt te staan, dat zijn identiteitsontwikkeling verstoord raakt en dat dit op latere leeftijd kan leiden tot psychische problematiek. Niet alleen het gebrek aan omgang tussen [minderjarige] en de vader, maar ook het gebrek aan communicatie tussen de ouders, maakt dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Er is een duidelijk systeempatroon zichtbaar waarbij de communicatie tussen de ouders moeizaam verloopt en zij in verwijten over en weer vervallen. Hierdoor wordt [minderjarige] ook belast met de spanningen tussen de ouders. Mede vanwege het gebrek aan communicatie tussen de ouders, komt de drempel voor [minderjarige] om de vader te willen zien steeds hoger te liggen. [minderjarige] ervaart veel onrust rondom het onderwerp ‘vader’ en lijkt zelfs bang voor hem te zijn geworden.
Hulpverlening in een vrijwillig kader is tot op heden, mede door een gebrek aan samenwerking tussen de ouders, onvoldoende van de grond gekomen en het is niet gelukt om in het vrijwillig kader tot een begin van een structurele regeling te komen. Het hof is, met de raad, van oordeel dat deze systeempatronen alleen binnen een gedwongen kader doorbroken kunnen worden. Dit gedwongen kader is ook nodig om passende hulpverlening in te kunnen zetten, zoals psycho-educatie voor de ouders. Zij moeten leren om op constructieve wijze met elkaar te communiceren waarbij zij het belang van [minderjarige] voorop stellen. Hun onderlinge vertrouwen dient hersteld te worden, zodat ook [minderjarige] vertrouwen in de vader kan krijgen en zijn angst voor hem kan kwijtraken. Naast hulpverlening voor de ouders is het van groot belang dat er passende hulpverlening wordt ingezet gericht op [minderjarige] .
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat de kinderrechter op goede gronden de ondertoezichtstelling voor de duur van negen maanden heeft uitgesproken en dat deze gronden ook nu nog aanwezig zijn. Het hof zal het verzoek van de moeder in hoger beroep dan ook afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.8
Het hof merkt nog op dat gebleken is dat de moeder het als teleurstellend ervaren heeft dat de GI toezeggingen heeft gedaan, die vervolgens niet waar zijn gemaakt. Ook is er nog geen plan van aanpak opgesteld. Het hof gaat ervan uit dat de GI de komende periode op adequate en voortvarende wijze uitvoering zal geven aan de ondertoezichtstelling zodat de noodzakelijke hulpverlening ook daadwerkelijk ingezet kan worden.
5.9
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. C.E. Buitendijk en mr. A.R. van Wieren, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 23 april 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.