ECLI:NL:GHAMS:2024:1215

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
23-000591-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in cocaïne-invoeraanklacht na hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van de invoer van cocaïne in Nederland. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De zaak kwam aan het hof na een hoger beroep ingesteld door het openbaar ministerie tegen het vonnis van 11 februari 2020. Tijdens de zitting op 18 april 2024 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord.

De tenlastelegging omvatte verschillende handelingen die de verdachte zou hebben verricht in verband met de invoer van cocaïne, waaronder het verschaffen van middelen en het onderhouden van contact met mededaders. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 oktober 2019 naar Schiphol is gereden om iemand op te halen, maar dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat hij op de hoogte was van de invoer van cocaïne door deze persoon. De verdachte had verklaard dat hij slechts een maand kennis had met de persoon die hij moest ophalen en dat hij niet op de hoogte was van de criminele activiteiten.

Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor de wetenschap of opzet van de verdachte met betrekking tot de invoer van cocaïne. De omstandigheden en de inhoud van de chatberichten bieden geen voldoende basis om aan te nemen dat de verdachte bewust de kans heeft aanvaard dat hij iemand zou ophalen die cocaïne smokkelde. Daarom heeft het hof besloten de verdachte vrij te spreken van alle ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000591-20
datum uitspraak: 2 mei 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 februari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-273622-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 7 oktober 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht van ongeveer 846,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiairhij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks 7 oktober 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van;
ongeveer 846,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij/zij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door:
- ( telefonisch) contact met zijn, verdachtes, mededader(s) te houden over de actuele verblijfplaats van (de vervoerder van) de cocaïne en/of
- ( telefonische) contacten met zijn, verdachtes, mededader(s) te houden en/of afspraken gemaakt omtrent de ontvangst en/of het verdere vervoer van de cocaïne en/of
- zich naar Schiphol te begeven teneinde (de vervoerder van) de cocaïne in ontvangst te nemen en/of
- hiertoe een transportmiddel ter beschikking gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van het primair ten laste gelegde

Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

Vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken omdat de wetenschap en dus het opzet op de invoer van de cocaïne en zijn aandeel daarin ontbreekt.
Het hof overweegt het volgende.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 7 oktober 2019 op verzoek van iemand die hij naar eigen zeggen hooguit een maand kende naar Schiphol is gereden, om daar tegen betaling van 80 euro iemand op te halen. Uit het moment dat de verdachte op Schiphol was, in samenhang bezien met de zich in het dossier bevindende chatberichten van de verdachte met ‘Don Nw App’, ‘Dim’ en ‘Pomfriet’, leidt het hof af dat de verdachte iemand moest ophalen die met een vlucht vanuit Suriname kwam. Dit bleek [naam] te zijn, die in zijn lichaam 102 slikkersbollen met een gewicht van in totaal 846,6 gram cocaïne had vervoerd en op Schiphol was aangehouden.
De vraag die ter beantwoording aan het hof voorligt, is of kan worden vastgesteld dat de verdachte het opzet had, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de invoer van cocaïne door de door hem op te halen persoon en op zijn bijdrage daaraan. Voor de beantwoording van die vraag is van belang of bij de verdachte wetenschap bestond van de invoer van de bolletjes cocaïne dan wel hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de persoon die hij moest ophalen cocaïne zou invoeren.
Op basis van het dossier en de inhoud van de chatberichten kan niet worden vastgesteld wat er is besproken voorafgaand aan 7 oktober 2019 en welke afspraken er met de verdachte waren gemaakt. Dit heeft tot gevolg dat de wetenschap bij de verdachte van de cocaïne daar niet uit kan worden afgeleid. Wel kan worden vastgesteld dat de verdachte toen hij op Schiphol was gearriveerd op enig moment wist dat de persoon die hij moest ophalen door de douane werd gecontroleerd, dat er iets mis was en dat die persoon niet meer kwam. Daarnaast kan als feit van algemene bekendheid worden aangenomen dat drugs vaak (per koerier) per vliegtuig vanuit (onder andere) Suriname naar Nederland worden gesmokkeld. Deze omstandigheden zijn naar oordeel van het hof – ook in onderlinge samenhang beschouwd – in dit geval onvoldoende om vast te kunnen stellen dat er sprake was van de bewuste aanvaarding van een aanmerkelijke kans op de invoer van cocaïne. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de gedragingen van de verdachte en de inhoud van de chatberichten kunnen passen bij de verklaring van de verdachte dat hij als onwetende snorder iemand kwam ophalen. Overige concrete aanknopingspunten waaruit kan worden afgeleid dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist of bewust de kans aanvaardde dat hij iemand zou ophalen die cocaïne smokkelde, ontbreken. Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde, zodat de verdachte ook hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan
vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. N. van der Wijngaart en mr. M. Vollebregt, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 mei 2024.
De oudste raadsheer en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.