ECLI:NL:GHAMS:2024:1213

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
23-001681-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling zware mishandeling met gebroken neus en oplegging van straffen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld voor zware mishandeling, waarbij hij op 17 februari 2023 in Haarlem de benadeelde partij meermalen met kracht in het gezicht heeft geslagen, wat resulteerde in een gebroken neus. De rechtbank had eerder een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opgelegd. In hoger beroep heeft het hof de straffen herzien en een taakstraf van 160 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 14 dagen opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. De verdachte is ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestaat uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij als gevolg van de mishandeling ernstig letsel heeft opgelopen, wat heeft geleid tot medische ingrepen en psychologische klachten. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, met een totaalbedrag van € 5.262,23, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte ook een contactverbod met de benadeelde partij opgelegd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001681-23
datum uitspraak: 2 mei 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 26 mei 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-051029-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] ([geboorteland]) op [geboortedag 1] 1998,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 17 februari 2023 te Haarlem aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, heeft toegebracht door die [benadeelde] meermalen (met kracht) in/op/tegen het gezicht te slaan;
subsidiairhij op of omstreeks 17 februari 2023 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen (met kracht) in/op/tegen het gezicht van die [benadeelde] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 17 februari 2023 te Haarlem [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] meermalen (met kracht) in/op/tegen het gezicht te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus ten gevolge heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging en bespreking van een verweer

De raadsman heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Als gevolg van de vuistslagen van de verdachte, is de neus van de aangever gebroken. De gebroken neus is op 20 februari 2023 rechtgezet. Desondanks is sindsdien nog steeds sprake van enige scheefstand van de neus
,die het hof ter terechtzitting in hoger beroep heeft waargenomen
.De aangever kampte ook met functionele klachten in de vorm van ademhalingsproblemen. Ter terechtzitting in hoger beroep hebben de aangever en zijn advocaat uitgelegd dat de aangever bij het sporten adem tekort kwam waardoor hij op
7 maart 2024 een zogeheten concha reductie heeft moeten ondergaan. Daarbij zijn de slijmvliezen in zijn neus weggebrand om de ademhaling te verbeteren. Het is op dit moment nog onduidelijk of dit tot voldoende en blijvende verbetering zal leiden. Bij onvoldoende verbetering is een operatie in de toekomst noodzakelijk waarbij de neusholtes worden verruimd door het bot bij te schaven.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, staat naar het oordeel van het hof voldoende vast dat deze concha reductie medisch noodzakelijk was als gevolg van het handelen van de verdachte. Immers werd al in de brief van de KNO-arts van 20 februari 2023 melding gemaakt van functionele klachten, en werden de ademhalingsmoeilijkheden ook in de toelichting op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij beschreven.
Tot slot zal naar alle waarschijnlijkheid ook nog een cosmetische ingreep aan de neus moeten plaatsvinden (rhinoplastiek) om de nog aanwezige scheefstand van de neus te verhelpen. Dit alles maakt dat er ondanks meermalen medisch ingrijpen meer dan een jaar na het tenlastegelegde nog geen medische eindtoestand is bereikt. Ook concludeert het hof dat er een lange periode van onzekerheid overheen zal kunnen gaan voordat die medische eindtoestand bereikt wordt.
Uit voorgaande medische informatie volgt naar het oordeel van het hof dat sprake is geweest van een noodzaak tot (meermalen) medisch ingrijpen en dermate ernstig en langdurig letsel dat gesproken kan worden van zwaar lichamelijk letsel.
Naar het oordeel van het hof staat ook vast dat de verdachte – minst genomen – voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van dit zwaar lichamelijk letsel. Daartoe stelt het hof voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is, als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het proces-verbaal van het uitkijken van de camerabeelden van het incident blijkt dat de verdachte met gebalde vuist en met kracht de aangever meerdere malen in het gezicht heeft geslagen, en dat de verdachte daarmee is doorgegaan toen de aangever al op de grond lag. Naar algemene ervaringsregels levert het meermalen met vuisten hard in iemands gezicht slaan de aanmerkelijke kans op dat bijvoorbeeld de hersenen, de ogen, de neus dan wel het gebit ernstig beschadigd raken of dat blijvende ontsierende littekens hiervan het gevolg zijn.
Deze gedragingen van de verdachte kunnen bovendien naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar letsel aan het gezicht gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is het hof niet gebleken.
Het primair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 februari 2023 te Haarlem aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, heeft toegebracht door [benadeelde] meermalen met kracht in het gezicht te slaan.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren. Daarbij is als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer gesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechtbank zijn opgelegd.
De raadsman heeft het hof in het kader van de strafmaat verzocht om te volstaan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) taakstraf van beperktere omvang dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling door het slachtoffer meerdere malen met kracht in het gezicht te slaan. Het slachtoffer heeft hierdoor ernstig letsel, namelijk een neusfractuur opgelopen waardoor meermalen – ook onlangs nog – medische behandeling noodzakelijk is geweest. Bovendien heeft het slachtoffer hierdoor veel pijn geleden en ademhalingsmoeilijkheden ondervonden. Door aldus te handelen heeft de verdachte op zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien is het slachtoffer zich hierdoor onzeker en onveilig gaan voelen. Daarbij komt dat voor de samenleving geldt dat dit soort misdrijven, zeker als die in het openbaar worden begaan, als zeer bedreigend worden ervaren en gevoelens van onrust en onveiligheid teweegbrengen.
Het hof heeft acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd. Daarbij gaat het niet zelden om een taakstraf, gecombineerd met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof constateert dat het taakstrafverbod zoals geformuleerd in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, omdat het hof komt tot een veroordeling voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad. Het hof zal daarom niet – zoals door de raadsman is voorgesteld – volstaan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) taakstraf.
De verdachte is blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 maart 2024 niet eerder veroordeeld en ook na het onderhavige feit niet meer (aantoonbaar) met politie en justitie in aanraking is gekomen. De bewezenverklaarde geweldsuitspatting is kennelijk een eenmalig, maar zeer heftig incident geweest. Het hof ziet hierin en in hetgeen overigens ter terechtzitting in hoger beroep over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gekomen, aanleiding om het onvoorwaardelijk gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf tot een minimum te beperken.
Al met al acht het hof, alles afwegende, een taakstraf en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof stelt daarbij als bijzondere voorwaarde dat de verdachte
op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer
[benadeelde].

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, groot € 17.513,50, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze bestaat uit een bedrag van € 14.013,50 ter compensatie van materiële schade, bestaande uit:
Medische kosten € 6.516,39
Toekomstige medische kosten € 6.500,00
Huisapotheek € 15,79
Kledingschade € 378,90
Onbenut sportabonnement € 39,00
Huishoudelijke hulp € 501,00
Reis- en parkeerkosten € 51,42
McDonalds € 11,00
en een bedrag van € 3.500,00 ter compensatie van immateriële schade.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van in totaal € 1.077,56 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep de post a. (medische kosten) omlaag bijgesteld naar een bedrag van € 1.270,00 zodat het totale bedrag aan gevorderde
materiëleschade waarover het hof een beslissing moet nemen neerkomt op een bedrag van in totaal € 8.767,11.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 11.782,50 en dat ter zake daarvan een schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij voor wat betreft de gevorderde materiële schade voor toekomstige medische kosten niet-ontvankelijk moet worden verklaarde in de vordering, dat de kosten voor huishoudelijke hulp moeten worden afgewezen en dat de vordering aan immateriële schade gematigd moet worden tot een bedrag van € 1.000,00.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Aldus heeft hij jegens de benadeelde partij onrechtmatig gehandeld en is hij gehouden tot vergoeding van de schade die daarvan rechtstreeks het gevolg is.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade
heeft geleden tot een bedrag ter hoogte van € 1.762,23. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
a. Medische kosten € 1.270,00
Huisapotheek € 15,79
Kledingschade € 378,90
Onbenut sportabonnement € 39,00
Reis- en parkeerkosten (ziekenhuis) € 47,54
McDonalds € 11,00
De onderbouwde stellingen van de benadeelde partij dienaangaande zijn van de zijde van de verdachte niet betwist. Dit deel van de vordering, dat het hof niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, zal dan ook worden toegewezen.
Ad b. toekomstige medische kosten
Deze schadepost komt niet voor vergoeding in aanmerking, nu zonder nader onderzoek niet kan worden vastgesteld of en in welke vorm en omvang de rhinoplastiek in de toekomst zal moeten plaatsvinden, zodat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarbij betrekt het hof dat nog onduidelijk is of (ook) om een andere reden, namelijk bij uitblijvend effect van de concha reductie, in de toekomst nog een neusoperatie nodig zal blijken. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ad h. huishoudelijke hulp
Met de raadsman is het hof van oordeel dat de kosten voor huishoudelijke hulp – mede gelet op de gemotiveerde betwisting – onvoldoende zijn onderbouwd, zodat de verdachte in zoverre niet tot vergoeding van die schade is gehouden en de vordering voor dat deel zal worden afgewezen.
Proceskosten
De opgevoerde reis- en parkeerkosten naar de politie en voor de bespreking met zijn advocaat zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in art. 51f, eerste lid, Sv, maar dienen onder proceskosten in de zin van artikel 532 Sv te worden geschaard. Voor zover deze kosten zijn opgevoerd als materiële schade wordt de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Het hof begrijpt de vordering aldus dat de benadeelde partij de kosten (ook) heeft willen opvoeren als proceskosten en de toewijzing zal plaatsvinden op de wijze als hieronder weergegeven.
Immateriële schade
Tevens is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft bekomen in de vorm van een gebroken neus. Daarnaast is sprake van geestelijk letsel in de vorm van concentratieproblemen, nachtmerries en herbelevingen. In dat kader heeft de benadeelde partij zich onder psychologische behandeling gesteld, waarbij hij EMDR-therapie en exposure-therapie heeft ondergaan. Hieruit kan naar het oordeel van het hof gevoeglijk worden afgeleid dat de benadeelde partij lichamelijk en geestelijk letsel bij het incident heeft opgelopen.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van artikel 6:106 BW naar billijkheid schatten op het gevorderde bedrag van € 3.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij is in het bijzonder gelet op de ernst van de aantasting van de persoonlijke integriteit van benadeelde partij, de aard van het lichamelijke en geestelijke letsel en de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen wordt toegekend.
Totaal toegewezen bedrag
De verdachte is tot vergoeding van de hierboven weergegeven schade ter hoogte van (in totaal)
€ 5.262,23 gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Om te bevorderen dat die schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
13 (dertien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde], geboren op [geboortedag 2] 1996 te [geboorteplaats 2].
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.262,23 (vijfduizend tweehonderdtweeënzestig euro en drieëntwintig cent) bestaande uit € 1.762,23 (duizend zevenhonderdtweeënzestig euro en drieëntwintig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 501,00 (vijfhonderdéén euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
3,88
(drie euro en achtentachtig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.262,23 (vijfduizend tweehonderdtweeënzestig euro en drieëntwintig cent) bestaande uit € 1.762,23 (duizend zevenhonderdtweeënzestig euro en drieëntwintig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 61 (eenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 11 mei 2023 en voor de immateriële schade op 17 februari 2023.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. M.L.M. van der Voet en mr. M. Vollebregt, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 mei 2024.
De voorzitter en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.