ECLI:NL:GHAMS:2024:1201

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
200.314.741/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gebreken aan badkamerinstallatie en schadevergoeding

In deze zaak heeft [appellante] een badkamer gekocht en laten installeren door [geïntimeerden]. Na de installatie heeft [appellante] verschillende gebreken geconstateerd, waaronder wateroverlast tijdens het douchen. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen, waarna zij in hoger beroep is gegaan. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 13 februari 2024 het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelt dat er geen gebreken zijn vastgesteld en dat de vorderingen van [appellante] niet toewijsbaar zijn. De grieven van [appellante] worden verworpen, en zij wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De zaak betreft onder andere de vraag of de douchevloer en de stoomunit gebrekkig zijn geïnstalleerd, en of [geïntimeerde 2] aansprakelijk is voor de gebreken aan de vloerverwarming. Het hof concludeert dat [appellante] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen en dat de vorderingen daarom worden afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.314.741/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 6613640/ CV EXPL 18-686
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 februari 2024
(bij vervroeging)
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. J.D. Stibbe te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
advocaat: mr. K. Zeylmaker te Leusden,
[geïntimeerde 2] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. P.W.M. Steenbergen te Voorhout.
Appellante wordt hierna [appellante] genoemd. Geïntimeerden worden hierna gezamenlijk [geïntimeerden] en afzonderlijk [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellante] heeft een badkamer gekocht van en laten installeren door [geïntimeerden] Na de installatie klaagt zij over een aantal gebreken die de badkamer zou hebben, onder meer dat er veel water in de badkamer ligt als zij de douche gebruikt. De kantonrechter constateert dat er geen gebreken zijn en wijst de vorderingen van [appellante] af. Tegen dat oordeel komt [appellante] in hoger beroep. Het hof bekrachtigt het vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 3 augustus 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 4 mei 2022, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie, [geïntimeerden] als gedaagden in conventie en [geïntimeerde 2] als eiseres in reconventie.
Bij arrest van 6 september 2022 heeft het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast. Ten behoeve van die zitting heeft [appellante] een productie overgelegd. De zitting heeft uiteindelijk geen doorgang gevonden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens eisvermeerdering;
- memorie van antwoord door [geïntimeerde 1] ; en
- memorie van antwoord door [geïntimeerde 2] , met een productie.
Doordat de bij het hof ingediende memorie van grieven afweek van het exemplaar dat aan [geïntimeerden] was gezonden, hebben [geïntimeerden] niet kunnen reageren op de eisvermeerdering door [appellante] . Het hof heeft de zaak daarop teruggeplaatst op de rol van 26 september 2023 om geïntimeerden in de gelegenheid te stellen daar alsnog op te reageren. Dat hebben zij ieder afzonderlijk gedaan bij antwoord vermeerdering van eis.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog [geïntimeerden] hoofdelijk zal veroordelen tot, samengevat, betaling aan [appellante] van:
primair
1. een bedrag van € 3.066,75 voor de stoomunit, te vermeerderen met de wettelijke rente;
subsidiair
2. een bedrag van € 1.000,00 voor de stoomunit, te vermeerderen met de wettelijke rente;
in alle gevallen
3. een bedrag van € 3.000,00 aan schadevergoeding voor de gebreken in de badkamer, te vermeerderen met de wettelijke rente;
4. € 246,42 aan schadevergoeding voor de ondeugdelijke aansluiting van de vloerverwarming, te vermeerderen met de wettelijke rente;
5. € 525,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
6. de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
[appellante] heeft in hoger beroep de grondslag van haar vordering aangevuld, in die zin dat de overeenkomst tussen haar en [geïntimeerde 1] gedeeltelijk dient te worden ontbonden en zij recht heeft op schadevergoeding wegens schending van de waarschuwingsplicht door [geïntimeerde 2] .
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen en de vorderingen van [appellante] zal afwijzen, althans haar deze zal ontzeggen, althans haar hierin niet-ontvankelijk zal verklaren, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente. [geïntimeerde 2] heeft aanvullend geconcludeerd dat het hof deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren.
[appellante] en [geïntimeerden] hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
Tenslotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 18 december 2019 onder 2.1 tot en met 2.9 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook voor het hof als uitgangspunt. Voor zover in hoger beroep van belang en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, zijn de feiten de volgende.
3.1
[appellante] heeft met [geïntimeerde 1] op 2 april 2014 een overeenkomst gesloten met betrekking tot de koop en levering van onderdelen van een nieuwe badkamer in het huis van [appellante] voor een bedrag van € 20.000,01. [appellante] heeft met [geïntimeerde 2] op 3 januari 2015 een overeenkomst gesloten voor (onder meer) de installatie van de badkamer voor een bedrag van € 7.943,48.
3.2
Voor de douche is een schuifwand geoffreerd, maar er is een scherm en draaideur (hierna: de douchewand) geïnstalleerd. Op 18 maart 2015 is het verschil in prijs tussen de verschillende wanden door [geïntimeerde 1] gecrediteerd. Voor de installatie van de douchewand heeft [geïntimeerde 1] Royal Douche V.O.F. (hierna: Royal Douche) ingeschakeld. Op 30 april 2015 hebben Royal Douche en [geïntimeerde 2] de douchewand geïnstalleerd.
3.3
Bij e-mail van 10 mei 2015 heeft [appellante] aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] bericht dat zij last heeft van plassen water op de badkamervloer na het douchen. Bij e-mail van 19 mei 2015 laat [appellante] weten dat ook de stoomunit niet naar behoren functioneert.
3.4
Op 12 juni 2015 heeft [appellante] zowel [geïntimeerde 1] als [geïntimeerde 2] in gebreke gesteld voor de door haar geconstateerde gebreken. [appellante] heeft de ingebrekestelling van [geïntimeerde 2] vervolgens ingetrokken.
3.5
[geïntimeerde 1] heeft naar aanleiding van de ingebrekestelling bij e-mail van 15 en 16 juni 2015 oplossingen voorgesteld. [appellante] heeft deze voorstellen afgewezen.
3.6
Op verzoek van [appellante] heeft ZNEB Expertise en Taxatie B.V. (hierna: ZNEB) een onderzoek ingesteld op 30 september 2016 om de gestelde gebreken in haar badkamer te beoordelen. [appellante] heeft [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] niet uitgenodigd om bij dat onderzoek aanwezig te zijn. ZNEB heeft van haar bevindingen een expertiserapport opgemaakt op 15 december 2016. ZNEB oordeelt dat de badkamer op verschillende punten niet voldoet en raamt de herstelkosten op € 4.000,00.
3.7
Bij brief van 22 maart 2017 heeft [appellante] [geïntimeerde 2] opnieuw in gebreke gesteld en de gelegenheid geboden om de op dat moment geconstateerde gebreken te herstellen.
3.8
Op 17 januari 2018 heeft [appellante] [geïntimeerden] gedagvaard.
3.9
Op 6 april 2022 is deze zaak door de kantonrechter mondeling behandeld in de woning van [appellante] (hierna: de descente).

4.Beoordeling

De procedure in eerste aanleg
4.1
[appellante] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank [geïntimeerden] hoofdelijk zou veroordelen tot betaling van € 4.000,00 voor het herstel van de gebreken in de badkamer, en € 525,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, met rente en nakosten. Daarnaast heeft [appellante] haar eis vermeerderd en gevorderd dat [geïntimeerde 2] en/of [geïntimeerde 1] zou worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 246,42 aan schadevergoeding wegens ondeugdelijke aansluiting van de vloerverwarming en € 118,88 aan schadevergoeding wegens ondeugdelijke aansluiting van de hemelwaterafvoer.
4.2
[geïntimeerde 2] heeft een tegenvordering ingediend van € 3.449,40 uit hoofde van een onbetaalde factuur.
4.3
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen en de tegenvordering van [geïntimeerde 2] toegewezen.
De procedure in hoger beroep
4.4
Tegen het afwijzen van haar vorderingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met zes grieven op. De tegenvordering van [geïntimeerde 2] vormt in het hoger beroep geen onderdeel meer van de rechtsstrijd. Bovendien conformeert [appellante] zich aan het oordeel van de kantonrechter ten aanzien van de hemelwaterafvoer.
De douchevloer, scharnieren en stoomunit zijn niet gebrekkig
4.5
Het eerste punt van discussie tussen partijen is de vraag of het afschot van de douchevloer gebrekkig is. [appellante] betoogt dat dit het geval is en heeft ter onderbouwing daarvan het rapport van ZNEB overgelegd. Volgens [appellante] kan het haar daarnaast niet verweten worden dat zij de oplossing die [geïntimeerden] voor dit gebrek hebben aangedragen, namelijk het plaatsen van een dorpel, niet heeft geaccepteerd.
4.6
Het hof gaat hier niet in mee. Het enige argument dat [appellante] heeft aangedragen ter ondersteuning van haar eerste grief is dat ZNEB heeft vastgesteld dat het afschot niet goed is en dat ZNEB gespecialiseerd is in expertiseonderzoeken op bouwkundig gebied en gebruik heeft gemaakt van kwalitatief hoogstaande apparatuur. Het rapport van ZNEB is echter tot stand gekomen zonder inspraak van [geïntimeerden] , omdat zij door [appellante] niet zijn uitgenodigd voor het onderzoek door ZNEB. Het is niet duidelijk wat ZNEB heeft gemeten en op welke manier dat is gebeurd. Dat blijkt ook niet duidelijk uit de foto’s bij het rapport. Ook zijn [geïntimeerden] niet in de gelegenheid gesteld om aan ZNEB een toelichting te geven of vragen van ZNEB te beantwoorden. [geïntimeerden] wijzen bovendien terecht erop dat de kantonrechter tijdens de descente met alle aanwezigen heeft geconstateerd dat het afschot in de richting van het afvoerputje loopt. Het had op de weg van [appellante] (of haar advocaten) gelegen om daartegen op dat moment te protesteren. Dat is niet gebeurd. De descente zou verder een uitgelezen mogelijkheid zijn geweest om met ZNEB het rapport inhoudelijk te bespreken. ZNEB was echter niet aanwezig, hoewel uit overweging 2.1 van het tussenvonnis van 17 november 2021 duidelijk bleek dat een waterpasmeting onderdeel van de descente zou zijn. Tegenover de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerden] heeft [appellante] onvoldoende gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat de douchevloer gebrekkig is aangelegd. Nu niet is komen vast te staan dat er sprake is van een gebrek, hoeft de vraag of het aanbod tot het plaatsen van een dorpel door [appellante] had moeten worden geaccepteerd niet te worden beantwoord. De eerste grief en de daarop voortbouwende tweede grief slagen daarom niet.
4.7
Voorts betoogt [appellante] dat de scharnieren van de douchedeur ondeugdelijk zijn en dat de stoomunit gebrekkig is. Ze beroept zich ook daarbij op het rapport van ZNEB. De kantonrechter heeft over de scharnieren overwogen dat die deugdelijk zijn gemonteerd omdat zij ruimte nodig hebben om te draaien. [appellante] heeft in hoger beroep niet gemotiveerd waarom die overweging onjuist zou zijn. Overigens blijkt uit haar stellingen ook niet dat de scharnieren bij normaal gebruik van de douche lekken en dus ondeugdelijk zijn. Het had op haar weg gelegen die nader toe te lichten, omdat [geïntimeerden] betogen dat het onderzoek van ZNEB, waarbij langdurig water tegen de douchedeur werd gespoten, ondeugdelijk en irrealistisch is.
4.8.
Ten aanzien van de stoomunit voert [appellante] aan dat deze voor lichamelijk letsel zorgt als hij aan staat terwijl er iemand op de klapstoel in de cabine zit. [geïntimeerden] betwisten dit. Uit het proces-verbaal van de descente leidt het hof af dat het probleem te verhelpen is door het stoomventiel te draaien. [appellante] heeft in hoger beroep niet uitgelegd waarom deze oplossing geen soelaas biedt. Grieven 3 en 5 stuiten op het voorgaande af.
De ventilatie is niet gebrekkig
4.9
Met haar vierde grief stelt [appellante] dat [geïntimeerde 2] het advies van Cleopatra, de fabrikant, niet heeft opgevolgd bij het installeren van de stoomcabine. Volgens dit advies kan de stoomcabine namelijk op mechanische ventilatie worden aangesloten, mits die op de laagste stand staat. Dit is niet gebeurd, waardoor de stoomcabine gebrekkig is geïnstalleerd.
4.1
Dit wordt door [geïntimeerden] bestreden. Volgens [geïntimeerden] luidde ten tijde van het installeren van de stoomcabine het voorschrift anders, namelijk: “Gebruik de mechanische ventilatie alleen om de cabine te drogen en niet tijdens het stomen.” Nu de ventilatie van [appellante] niet kan worden uitgezet, is het logisch dat de stoomcabine op dat moment niet aan de mechanische ventilatie is gekoppeld, aldus [geïntimeerden]
4.11
Het standpunt van [geïntimeerden] dat de voorschriften van de fabrikant zich verzetten tegen aansluiting van de stoomcabine op de mechanische ventilatie is tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 26 november 2019 al ingenomen door [geïntimeerden] Het lag dan ook op de weg van [appellante] om feiten en omstandigheden te stellen die dit verweer van [geïntimeerden] zouden kunnen ontkrachten. Daartoe is onvoldoende dat in november 2022 de voorschriften van de fabrikant luiden zoals door [appellante] gesteld. Dit betekent dat grief 4 niet slaagt. Ten overvloede merkt het hof nog op dat uit het rapport van ZNEB niet blijkt dat het ontbreken van een aansluiting op de mechanische ventilatie als een gebrek moet worden aangemerkt.
[geïntimeerde 2] is niet aansprakelijk voor gebreken aan de vloerverwarming
4.12
Met grief 6 klaagt [appellante] over de manier waarop de vloerverwarming door [geïntimeerde 2] is gemonteerd. Zij beroept zich daarbij op een verklaring van een onderhoudsmonteur, die heeft verklaard dat de vloerverwarmingsunit elektrisch niet juist aangesloten zou zijn, waardoor een aantal problemen met de vloerverwarming optrad. [appellante] vordert vergoeding van de factuur van de monteur die het gestelde gebrek heeft verholpen.
4.13
Het hof kan deze vordering niet toewijzen. Als de vloerverwarming inderdaad gebrekkig zou zijn geïnstalleerd door [geïntimeerde 2] , hetgeen [geïntimeerde 2] bestrijdt, dan had [appellante] naar het oordeel van het hof aan [geïntimeerde 2] de gelegenheid moeten bieden de gestelde gebreken te verhelpen. Zij kan geen aanspraak maken op vergoeding van de factuur van de monteur.
Vorderingen na eiswijziging slagen niet
4.14
In hoger beroep heeft [appellante] haar eis vermeerderd en daaraan ten grondslag gelegd dat de overeenkomst tussen haar en [geïntimeerde 1] gedeeltelijk dient te worden ontbonden en dat zij recht heeft op schadevergoeding wegens schending van de waarschuwingsplicht door [geïntimeerde 2] . Het hof stelt vast dat, anders dan [appellante] betoogt, er geen gebreken zijn komen vast te staan. [appellante] heeft dus niet de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden. Daarnaast volgt uit rechtsoverweging 4.8 dat de stoomunit niet gebrekkig is. Ook overigens heeft [appellante] naar het oordeel van het hof onvoldoende gesteld waaruit zou moeten blijken dat [geïntimeerde 2] de verplichting had om [appellante] te waarschuwen. De vorderingen van [appellante] worden daarom afgewezen.
Bewijsaanbiedingen
4.15
De door partijen gedane bewijsaanbiedingen hebben geen betrekking op voldoende concrete feitelijke stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen.
Slotoverweging
4.16
De grieven treffen geen doel. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep, met nakosten en rente.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ieder afzonderlijk vastgesteld op € 783,00 aan verschotten en € 858,00 voor salaris en op € 178,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,00 ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen ten aanzien van [geïntimeerde 2] uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, J.E. van der Werff en mr. H.D. Coumou en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2024.