ECLI:NL:GHAMS:2024:1187

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
200.317.207/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake gezamenlijk gezag over een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uitoefening van gezamenlijk gezag over een minderjarige, geboren in 2015. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2022 aangevochten, waarin de vader gezamenlijk gezag over de minderjarige werd toegekend. De moeder betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat er geen risico was dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders. De vader, verweerder in hoger beroep, verzocht het hof om de beschikking in stand te houden en de moeder te veroordelen in de proceskosten.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij verschillende stukken zijn ingediend en een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. De ouders hebben een verstoorde communicatie en er is een gebrek aan wederzijds vertrouwen, wat de gezamenlijke gezagsuitoefening bemoeilijkt. Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet in staat is om samen met de moeder gezagsbeslissingen te nemen, mede door zijn persoonlijke problemen en het gebrek aan contact met de minderjarige. Het hof heeft geoordeeld dat het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag af te wijzen, omdat dit in strijd zou zijn met het belang van de minderjarige.

De beschikking van de rechtbank is vernietigd voor zover deze betrekking heeft op het gezamenlijk gezag. De omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige blijft echter bestaan. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken en de griffier is opgedragen om een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Amsterdam.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.317.207/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/683834 / FA RK 20-2773 (BdV/HS)
Beschikking van de meervoudige kamer van 30 april 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.A. Bouw te Amsterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.J. van der Vlis te Haarlem.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (verder te noemen: [minderjarige] ), geboren [in] 2015 te [plaats A] .
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
verder te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (verder te noemen: de rechtbank) van 6 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 6 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 6 juli 2022.
2.2
De vader heeft op 2 december 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 10 februari 2023 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vader van 15 februari 2023 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 17 februari 2023 met bijlage.
2.4
Er heeft bij het hof een mondelinge behandeling plaatsgevonden op 22 februari 2023. Van deze mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt, waarbij het hof de behandeling van de zaak pro forma heeft aangehouden tot 18 juni 2023. Voorafgaand aan de genoemde pro forma datum is aan de advocaten verzocht het hof te informeren of er al zicht is op een hulpverleningstraject en hoe lang de zaak aangehouden dient te worden, dan wel of een voortzetting van de mondelinge behandeling noodzakelijk is.
2.5
Op 16 juni 2023 is bij het hof een bericht ingekomen van de zijde van de moeder, waaruit blijkt dat de ouders zich zullen aanmelden bij het Ouder- en Kindteam (verder te noemen: OKT). Tevens is verzocht de zaak aan te houden voor een periode van in ieder geval drie maanden in afwachting van de start van het hulpverleningstraject bij het OKT.
2.6
Op 13 oktober 2023 is bij het hof een bericht ingekomen van de zijde van de moeder, waarbij namens haar is verzocht om de behandeling van de zaak nogmaals aan te houden voor een periode van drie maanden in afwachting van het opgestarte hulpverleningstraject via het OKT. Bij bericht van 16 oktober 2023 is namens de vader ook verzocht om een aanhouding.
2.7
Daarna zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 12 januari 2024;
- een bericht van de zijde van de moeder van 8 maart 2024, met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de vader van 19 maart 2024.
2.8
De mondelinge behandeling van het verzoek van de moeder is op 20 maart 2024 voortgezet. Op deze zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aelbers.
Namens de moeder is ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (verder gezamenlijk ook: de ouders) hebben een relatie gehad. Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren [in] 2015 te [plaats A]
.
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefende tot de bestreden beschikking alleen het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 9 september 2020 is een voorlopige omgangsregeling bepaald die inhoudt dat de vader [minderjarige] tot en met zondag 18 oktober 2020 elke zondag van 10.00 uur tot 14.00 uur in het bijzijn van de moeder bij zich heeft en dat de vader [minderjarige] vanaf 1 november 2020 om de week op zondag onbegeleid bij zich zal hebben van 10.00 uur tot 16.00 uur. De rechtbank heeft de behandeling van de definitieve omgangsregeling aangehouden, in afwachting van het door de ouders te volgen traject Ouderschap na scheiding bij Timon.
3.3
Bij de – in zoverre niet – bestreden beschikking heeft de rechtbank de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders als volgt bepaald:
de vader heeft [minderjarige] eenmaal per veertien dagen op zondag van 10.00 uur tot 16.00 uur bij zich en tijdens het voetbalseizoen gaat hij een keer in de veertien dagen met [minderjarige] mee naar voetbal en woont de wedstrijd bij.
Verder is een informatieregeling vastgesteld die inhoudt dat de moeder de vader maandelijks zal informeren over de ontwikkeling van [minderjarige] en de gebeurtenissen in zijn leven, waarbij moet worden gedacht aan algemene en sociaal-emotionele ontwikkeling, lichamelijke ontwikkeling, medische aangelegenheden, school en schoolaangelegenheden, sport en sociale activiteiten en vakantie en vrije tijd.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op verzoek van de vader, bepaald dat de ouders gezamenlijk worden belast met het gezag over [minderjarige] .
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidende verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige] , alsnog af te wijzen.
4.3
De vader verzoekt het hof om het verzoek van de moeder af te wijzen en de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten van partijen
5.1
De moeder stelt dat de bestreden beschikking voor wat betreft de beslissing over het gezag vernietigd moet worden. Zij meent dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen ouders in geval van gezamenlijk gezag. De rechtbank legt in die overweging te veel nadruk op het feit dat de communicatie nog niet dusdanig verstoord is dat partijen helemaal niet tot afspraken kunnen komen. De vader spant zich niet in om het verzorgen en opvoeden van [minderjarige] tot zijn prioriteit te maken. Afgelopen periode heeft de vader duidelijk gemaakt dat hij niet meer omgang met [minderjarige] kan hebben dan door de rechtbank is bepaald in de bestreden beschikking. Ook is de vader niet betrouwbaar in het nakomen van de omgangsregeling. De omgang heeft nog nooit de volledige zes uur geduurd. Door gebrek aan ouderlijke verantwoordelijkheid bij de vader en door de minimale omgang is de vader onvoldoende op de hoogte over hoe het met [minderjarige] gaat. De vader is daarom niet in staat om samen met de moeder beslissingen in het belang van [minderjarige] te neme.
5.2
De vader vindt dat de beschikking van de rechtbank in stand moet blijven. Voordat de ouders uit elkaar gingen, zorgden zij gezamenlijk voor [minderjarige] . Voor de vader is gezamenlijk gezag een belangrijk aspect om volledig betrokken te zijn bij het leven van [minderjarige] . Ook indien er iets met de moeder gebeurt, is het belangrijk dat de vader ook het gezag heeft over [minderjarige] . Tot op heden is daadwerkelijk overleg tussen de ouders nog niet nodig geweest. De vader heeft altijd aangegeven dat hij gezagsbeslissingen nooit zal tegenwerken. Door de informatieplicht van de moeder blijft de vader voldoende op de hoogte van de ontwikkelingen rondom [minderjarige] en is hij in staat zijn om samen met de moeder gezagsbeslissingen te nemen. Wel heeft de vader het idee dat de moeder zich verzet tegen communicatie met de vader. Een slechte communicatie op zichzelf is echter onvoldoende om het gezamenlijk gezag af te wijzen. De moeder onderbouwt volgens de vader ook niet waarom zij denkt dat de ouders niet in staat zullen zijn tot overleg. De vader is van mening dat hij alles doet om [minderjarige] te leren kennen en dat hij de daarbij horende verantwoordelijkheid neemt.
Tot slot verzoekt de vader om de moeder te veroordelen in de kosten van deze procedure. De moeder jaagt de vader met deze, volgens hem onnodige, procedure op kosten
Het advies van de raad
5.3
De raad heeft zich op de zitting van 20 maart 2024 onthouden van advies en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Wel heeft de raad naar voren gebracht dat het belangrijk is dat [minderjarige] de mogelijkheid krijgt om een band te hebben met beide ouders, waarbij hij voorspelbaarheid en stabiliteit kan ervaren.
Het wettelijk kader
5.4
Ingevolge artikel 1:253c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De beoordeling
5.5
Aan het hof ligt de vraag voor of de rechtbank op juiste gronden heeft beslist om de ouders met de uitoefening van het gezamenlijk gezag te belasten. Het hof is van oordeel dat er op dit moment onvoldoende basis is voor het door de ouders samen uitoefenen van het gezag over [minderjarige] . Het verzoek van de vader om ook met de uitoefening van het gezag over [minderjarige] te worden belast, zal het hof alsnog afwijzen. Het hof zal hierna uitleggen waarom hij tot dit oordeel is gekomen.
5.6
Het uitgangspunt van de wet is dat ouders samen het gezag over hun kind hebben. Voor gezamenlijk gezag is wel vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening waarbij zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen.
Tussen de ouders is sprake van een verstoorde communicatie en een gebrek aan wederzijds vertrouwen. Naar aanleiding van het besprokene op de zitting van 22 februari 2023 is de behandeling in hoger beroep aangehouden. Ouders hebben afgesproken zich aan te melden bij het OKT om te werken aan de verbetering van hun onderlinge communicatie ten behoeve van [minderjarige] en hun wederzijdse vertrouwen. De ouders hebben toen ook aangegeven dat zij het belangrijk vinden om aan deze punten te werken.
5.7
Uit het eindverslag van het OKT van 4 januari 2024 blijkt dat de begeleiding vanuit het OKT op een gegeven moment is beëindigd omdat de vader niet (langer) zijn medewerking verleende en niet meer verscheen bij de gesprekken. De ouders hebben daardoor geen positieve stappen kunnen zetten in de verbetering van hun onderlinge communicatie.
De vader heeft ter zitting in hoger beroep van 20 maart 2024 aangegeven dat hij een moeilijke periode achter de rug heeft, waarin hij in een depressie is geraakt. Ook vanwege die depressie heeft er tot begin januari 2024 geen contact plaatsgevonden met [minderjarige] .
Volgens de moeder begreep [minderjarige] niet waarom er geen contact kon plaatsvinden met zijn vader en heeft hij het hiermee erg moeilijk gehad. Naast het feit dat er langere tijd geen contact is geweest tussen [minderjarige] en de vader, is het ook voor de moeder nauwelijks mogelijk geweest om contact te krijgen met de vader. Het was voor de moeder onduidelijk waarom de vader onbereikbaar was.
5.8
Het hof heeft begrip voor de moeilijke periode waarin de vader zich bevond en bevindt. De eigen problematiek van de vader maakt echter wel dat het op dit moment voor de vader niet goed mogelijk is om, samen met de moeder, invulling te geven aan het gezamenlijk gezag. De vader heeft kansen gekregen om zichzelf als ouder met gezag te laten zien tijdens de begeleiding door het OKT, maar heeft deze kansen vervolgens niet goed kunnen benutten. Het is positief dat de vader op dit moment gesprekken heeft met een psycholoog en dat hij aan zijn eigen problematiek werkt. Toch blijkt uit het vorenstaande dat de moeilijke periode van de vader ook nu nog zijn weerslag heeft. Vanwege de moeilijke periode en de onmacht aan de zijde van de vader om op passende wijze invulling te geven aan het gezag en om voldoende aanwezig en beschikbaar te zijn voor zowel de moeder als [minderjarige] , is niet te verwachten dat hij samen met de moeder in staat is om nu gezagsbeslissingen te kunnen nemen over [minderjarige] en ook niet dat hij dat binnen afzienbare tijd wel zal zijn. Onder deze omstandigheden bestaat het risico dat [minderjarige] bij gezamenlijk gezag klem en verloren zal raken tussen zijn ouders.
5.9
Gezien al het voorgaande is het hof van oordeel dat gezamenlijk gezag in strijd is met het (zwaarwegende) belang van [minderjarige] . Het hof zal daarom de bestreden beschikking in zoverre vernietigen en het inleidende verzoek van de vader om met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] te worden belast, afwijzen.
5.1
Het hof merkt nog op dat de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader, zoals vastgesteld door de rechtbank, blijft voortduren. De vrees van de vader dat hij mogelijk uit het leven van [minderjarige] zal verdwijnen wanneer hij geen gezag heeft, is wat dat betreft niet gerechtvaardigd. De moeder heeft zich ook altijd ingezet voor het tot stand brengen van regelmatig contact tussen de vader en [minderjarige] en zij heeft aangegeven het belangrijk te vinden dat de vader een rol speelt in het leven van [minderjarige] . Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de moeder de omgangsregeling niet zal nakomen en contact tussen [minderjarige] en de vader zal tegenhouden. Verder is, naast het voortduren van de omgangsregeling, de moeder nog steeds verplicht om informatie te verschaffen aan de vader volgens de informatieregeling die is vastgesteld door de rechtbank. De moeder heeft ter zitting van 20 maart 2024 verklaard zich te zullen houden aan deze informatieregeling.
Het hof geeft aan de vader nog mee dat het van groot belang is voor [minderjarige] dat de vader de omgangsregeling nakomt en dat hij in die zin volledig beschikbaar is voor [minderjarige] , zodat het voor [minderjarige] voelbaar is dat niet alleen zijn moeder, maar ook zijn vader een duidelijke en voorspelbare plek in zijn leven inneemt. Ook zonder gezag over [minderjarige] kan de vader een betrokken ouder voor hem zijn en een belangrijke rol in [minderjarige] leven spelen.
Proceskosten
5.11
Het hof ziet, gezien de familierechtelijke aard van de procedure, geen aanleiding voor een veroordeling van de moeder in de proceskosten in hoger beroep, zoals door de vader is verzocht. Het hof zal deze compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.12
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof,
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het inleidende verzoek van de vader om met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] te worden belast, af;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. M.C. Schenkeveld en mr. F. Kleefmann, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 30 april 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.