2.Het geding in hoger beroep
In de zaak met nummer 200.333.531/01
[werknemer] is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 17 oktober 2023, in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaaknummer, op 20 juli 2023 heeft gegeven.
Het beroepschrift van [werknemer] strekt ertoe, zakelijk weergegeven:
primairdat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen voor zover het betreft de veroordeling van PPG tot herplaatsing van [werknemer] in een andere passende functie dan de functie van supervisor production in de VFU of in de VFA, en PPG te gebieden [werknemer] binnen 24 uur na betekening van de beschikking van het hof, zonder beperkingen toe te laten tot de functie van supervisor production in de VFU inclusief alle daarbij behorende bevoegdheden, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per (deel van een) dag dat PPG in gebreke blijft aan de beschikking van het hof te voldoen, zulks met een maximum van € 100.000,-;
subsidiairhet hof PPG zal gebieden [werknemer] binnen 24 uur na betekening van de beschikking van het hof, zonder beperkingen toe te laten tot de functie van supervisor production in de VFA inclusief alle daarbij behorende bevoegdheden, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per (deel van een) dag dat PPG in gebreke blijft aan de beschikking van het hof te voldoen, zulks met een maximum van € 100.000,-;
voorwaardelijk dan wel meer subsidiairheeft [werknemer] , uitsluitend voor het geval het primaire en het subsidiaire verzoek worden afgewezen, het hof verzocht PPG ertoe te veroordelen dat zijn arbeidsvoorwaarden minimaal gelijk blijven, dat zijn ploegentoeslag niet wordt afgebouwd, dat zijn reiskosten volledig worden vergoed en dat zijn anciënniteit behouden blijft, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per (deel van een) dag dat PPG in gebreke blijft aan de beschikking van het hof te voldoen, zulks met een maximum van € 100.000,-;
Tot slotheeft [werknemer] het hof verzocht:
- vast te stellen dat de indiensttredingsdatum van [werknemer] 1 november 2000 is en PPG te gebieden dit binnen 24 uur na betekening van de beschikking van het hof aan te passen in het personeelssysteem en daarvan een bewijs te verstrekken aan [werknemer] , onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per (deel van een) dag dat PPG in gebreke blijft aan de beschikking van het hof te voldoen, zulks met een maximum van
- vast te stellen dat het salaris van [werknemer] € 6.142,42 bruto inclusief vakantiegeld en emolumenten bedraagt;
- vast te stellen dat uit de stukken niet blijkt dat vijftien medewerkers uit het team van [werknemer] in de VFU een verklaring hebben afgelegd over [werknemer] ;
- vast te stellen dat de dwangsom in eerste aanleg ten onrechte is vastgesteld op
€ 500,- per dag, met een maximum van € 50.000 en in plaats daarvan te oordelen dat deze dwangsom wordt vastgesteld op € 1.000,- per dag met een maximum van
€ 100.000,-;
- PPG te gebieden binnen 24 uur na betekening van de beschikking van het hof het bericht, zoals onder VIII van het petitum in het verzoekschrift beschreven, op de landingspagina van het intranet te plaatsen, onder verbeurte van een dwangsom van
€ 1.000,- per (deel van een) dag dat PPG in gebreke blijft aan de beschikking van het hof te voldoen, zulks met een maximum van € 100.000,-;
- PPG te veroordelen in de kosten van beide instanties, met daarbij een integrale vergoeding van de gemaakte advocaatkosten alsook van de kosten van de procedure in kort geding.
Op 22 februari 2024 is ter griffie van het hof van de zijde van PPG een verweerschrift ingekomen, ertoe strekkende de verzoeken van [werknemer] af te wijzen met veroordeling van [werknemer] in de kosten van het hoger beroep.
In de zaak met nummer 200.333.555/01
PPG is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 18 oktober 2023, eveneens in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter op 20 juli 2023 heeft gegeven.
Het beroepschrift van PPG strekt ertoe, zakelijk weergegeven:
primairdat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
- alsnog in goede justitie een datum te bepalen waarop de tussen PPG en [werknemer] bestaande arbeidsovereenkomst zal eindigen;
- [werknemer] te veroordelen om het door PPG betaalde bedrag van € 9.000,- wegens voorschot op verbeurde dwangsommen binnen 14 dagen na de uitspraak van het hof aan PPG terug te betalen;
- [werknemer] te veroordelen om een PPG te betalen een bedrag van € 8.285,49 wegens gemaakte onderzoekskosten;
subsidiairheeft PPG, voor het geval het hof de bestreden beschikking niet vernietigt maar alsnog een datum bepaalt waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
- alsnog in goede justitie een datum te bepalen waarop de tussen PPG en [werknemer] bestaande arbeidsovereenkomst zal eindigen;
- voor recht te verklaren dat de door PPG aan [werknemer] aangeboden functie van Supervisor coatings in Tiel met aangepaste werktijden van 07:00 tot 16:00 uur, maar verder met behoud van arbeidsvoorwaarden passend is;
- voor recht te verklaren dat de door PPG aan [werknemer] aangeboden functie van Operator C in de VFA , met behoud van salaris behorende bij de functie van Supervisor , passend was;
- [werknemer] te veroordelen om het door PPG betaalde bedrag van € 9.000,- wegens voorschot op verbeurde dwangsommen binnen 14 dagen na de uitspraak van het hof aan PPG terug te betalen;
voorwaardelijk: voor het geval het hof niet een datum zal bepalen waarop de arbeidsovereenkomst zal eindigen, heeft PPG verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat:
- de door PPG aan [werknemer] aangeboden functie van Supervisor coatings in Tiel met aangepaste werktijden van 07:00 tot 16:00 uur, maar verder met behoud van arbeidsvoorwaarden passend is;
- de door PPG aan [werknemer] aangeboden functie van Operator C in de VFA , met behoud van salaris behorende bij de functie van Supervisor , passend was;
en [werknemer] te veroordelen om het door PPG betaalde bedrag van € 9.000,- wegens voorschot op verbeurde dwangsommen binnen 14 dagen na de uitspraak van het hof aan PPG terug te betalen.
Tot slotheeft PPG verzocht [werknemer] te veroordelen in de kosten van beide instanties, een bedrag aan salaris van de advocaat van PPG daaronder begrepen.
Op 13 februari 2024 is ter griffie van het hof van de zijde van [werknemer] een verweerschrift met producties ingekomen, ertoe strekkende de verzoeken van PPG af te wijzen met veroordeling van PPG in de kosten van het hoger beroep. Daarnaast heeft [werknemer] de verzoeken uit zijn beroepschrift herhaald. In aanvulling daarop heeft [werknemer] het hof verzocht, meer subsidiair, te bepalen dat [werknemer] moet worden herplaatst in een passende functie, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per (deel van een) dag dat PPG in gebreke blijft aan de beschikking van het hof te voldoen, zulks met een maximum van € 100.000,-.
Voorwaardelijk, indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, heeft [werknemer] het hof,
meer subsidiair, verzocht:
- te bepalen dat PPG ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en een billijke vergoeding verschuldigd is aan [werknemer] ter hoogte van € 326.831,39 bruto;
- te bepalen dat PPG op basis van artikel 7:673 BW een transitievergoeding ter hoogte van € 48.875,71 bruto aan [werknemer] verschuldigd is, en – in geval wordt ontbonden op grond van artikel 7:669 lid 1 en 3 sub i BW – te bepalen dat PPG een vergoeding van 50% van de transitievergoeding aan [werknemer] verschuldigd is;
- bij het bepalen van de ontbindingsdatum rekening te houden met de opzegtermijn van vier maanden, zonder aftrek proceduretijd;
- PPG te veroordelen tot betaling van rente over de billijke- en de transitievergoeding.
Voorwaardelijk, uiterst subsidiair, indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, heeft [werknemer] het hof verzocht:
- te bepalen dat PPG een transitievergoeding op basis van artikel 7:673 lid 8 BW van
€ 48.875,71 bruto aan [werknemer] verschuldigd is indien sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [werknemer] , en – in geval wordt ontbonden op grond van artikel 7:669 lid 1 en 3 sub i BW – te bepalen dat PPG een vergoeding van 50% van de transitievergoeding aan [werknemer] verschuldigd is;
- bij het bepalen van de ontbindingsdatum rekening te houden met de opzegtermijn van vier maanden zonder aftrek proceduretijd;
- PPG te veroordelen tot betaling van rente over de billijke vergoeding en de transitievergoeding.
Tot slotheeft [werknemer] , in aanvulling op zijn verzoeken in het beroepschrift, het hof in zijn verweerschrift verzocht:
-te bepalen dat [werknemer] het door PPG betaalde bedrag van € 9.000,- wegens verbeurde dwangsommen niet hoeft terug te betalen aan PPG;
- vast te stellen dat het salaris van [werknemer] € 6.151,48 bruto inclusief vakantiegeld en emolumenten bedraagt;
- het verzoek van PPG tot betaling van de onderzoekskosten af te wijzen;
- PPG te veroordelen in de kosten van beide instanties.
Partijen hebben op 26 en 29 maart 2024 nog nadere stukken ingediend.
Beide zaken zijn gevoegd behandeld omdat zij op hetzelfde onderwerp betrekking hebben. Partijen hebben de zaken tijdens de mondelinge behandeling van 5 april 2024 laten toelichten. [werknemer] door mr. Wevers en PPG door mr. Tonino, beiden aan de hand van overlegde spreekaantekeningen. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord. Daarnaast hebben partijen er tijdens de mondelinge behandeling onvoorwaardelijk mee ingestemd dat alle ingediende stukken in beide zaken aan de orde zijn.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
Vervolgens is uitspraak bepaald.