ECLI:NL:GHAMS:2024:1129

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
200.334.761/01 en 200.334.761/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opschorting zorgregeling tussen kinderen en vader met onderzoek naar mogelijkheden en belemmeringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de zorgregeling tussen de kinderen en hun vader. De moeder heeft verzocht om opschorting van de huidige zorgregeling, die door de rechtbank was vastgesteld, tot er begeleiding is opgestart voor de kinderen. Het hof heeft de beslissing op het verzoek in hoger beroep aangehouden en verzocht aan de Raad voor de Kinderbescherming om onderzoek te verrichten naar de mogelijkheden en eventuele belemmeringen voor een zorgregeling. De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen met ingang van november 2023 contact zouden hebben met de vader, maar de moeder betoogde dat dit contact schadelijk was voor de kinderen, die angstig en onrustig zouden worden van het contact met hun vader. De vader heeft het verzoek van de moeder afgewezen en verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking. Het hof heeft vastgesteld dat er al ruim twee jaar geen structureel contact is geweest tussen de kinderen en de vader en dat de kinderen veel weerstand hebben opgebouwd tegen contact. Het hof heeft besloten om een raadsonderzoek te gelasten om de mogelijkheden voor contactherstel te onderzoeken en heeft de werking van de bestreden beschikking geschorst totdat het hof definitief heeft beslist in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.334.761/01 en 200.334.761/02
Zaaknummer rechtbank: C/15/313569 / FA RK 21-987
Beschikking van de meervoudige kamer van
9 april 2024in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verzoekster in het incident tot schorsing,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.J. van de Pol te Haarlem,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verweerder in het incident tot schorsing,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.R. Carrière te Haarlem.
Het hof heeft verder als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (verder te noemen: [minderjarige 1] ), geboren [in] 2013 te [plaats B] ;
- de minderjarige [minderjarige 2] (roepnaam en verder te noemen: [minderjarige 2] ), geboren [in] 2016 te [plaats C] .
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (verder te noemen: de rechtbank), van 18 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 15 november 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 18 oktober 2023.
2.2
De vader heeft op 23 januari 2024 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De moeder heeft op 6 maart 2024 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 8 maart 2024;
- een bericht van de zijde van de moeder van 14 maart 2024;
- een bericht van de zijde van de raad van 15 maart 2024.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 20 maart 2024 plaatsgevonden. Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop.
Voor de moeder is mw. Z. Hamawandi opgetreden als tolk in de Syrisch-Arabische taal.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2012 te [plaats B] (Syrië) met elkaar gehuwd. Tijdens het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2013 te [plaats B] ;
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2016 te [plaats C] ,
verder ook wel gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De ouders oefenen het gezamenlijk gezag uit over de kinderen.
De ouders hebben beiden de Nederlandse nationaliteit.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 29 november 2017 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Die beschikking is op 13 augustus 2018 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De ouders zijn bij de echtscheiding een ouderschapsplan overeengekomen waarin zij hebben afgesproken dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder zullen hebben en waarin zij afspraken hebben gemaakt over de zorgregeling tussen de kinderen en de vader.
3.3
Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van 8 maart 2021 is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (verder te noemen: de zorgregeling) vastgesteld waarbij de vader de kinderen ziet het ene weekend op zaterdag van 10.00 tot 12.00 uur, en het andere weekend op zondag van 10.00 tot 12.00 uur, de eerste vier keren in aanwezigheid van de moeder.
3.4
Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van 9 april 2021 is de moeder – kort samengevat – veroordeeld tot nakoming van het vonnis van 8 maart 2021 op straffe van een dwangsom.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank van 25 april 2021 is het vonnis van 8 maart 2021 – totdat nader wordt beslist – gehandhaafd, met dien verstande dat het contact begeleid wordt door (een hulpverlener van) Humanitas. De definitieve beslissing is pro forma aangehouden tot 22 oktober 2021. Tevens heeft de rechtbank de ouders doorverwezen naar het Uniform Hulpaanbod met de doelen: oudercommunicatie en omgangsbegeleiding.
3.6
Ter zitting van de rechtbank van 6 december 2021 hebben de ouders afgesproken zich te zullen wenden tot Levvel voor hulpverlening van henzelf en de kinderen, met als doel om een passende en voor de kinderen emotioneel veilige zorgregeling met de vader tot stand te brengen. Bij beschikking van de rechtbank van 3 januari 2022 zijn de beslissingen op de verzoeken pro forma aangehouden tot 4 juli 2022 en is aan de advocaten verzocht de rechtbank schriftelijk te informeren over de resultaten van de hulpverlening van Levvel en de daaraan te verbinden gevolgen.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, (met wijziging van de beschikking van 29 november 2017 en het daaraan gehechte, door partijen op 18 september 2017 ondertekende ouderschapsplan) de volgende zorgregeling vastgesteld: de kinderen hebben met ingang van november 2023 iedere eerste zondag van de maand contact met de vader. In november en december 2023 en januari 2024 vindt het contact plaats van 15.00 tot 16.00 uur. In februari, maart en april 2024 vindt het contact plaats van 15.00 tot 17.00 uur. Vanaf mei 2024 vindt het contact plaats van 15.00 tot 18.00 uur.
Ook heeft de rechtbank bepaald dat de moeder per keer dat zij in gebreke blijft deze zorgregeling na te komen een onmiddellijk opeisbare dwangsom verbeurt ten bedrage van € 500,-, met een maximum van € 5.000,-.
De bestreden beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
In de zaak met zaaknummer 200.334.761/01
In principaal hoger beroep
4.2
De moeder verzoekt in principaal hoger beroep, zo begrijpt het hof na verduidelijking ter zitting in hoger beroep, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de zorgregeling wordt opgeschort totdat begeleiding is opgestart voor de kinderen.
4.3
De vader verzoekt in principaal hoger beroep het verzoek van de moeder af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep
4.4.
De vader verzoekt in incidenteel hoger beroep te bepalen dat hij wordt belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen en dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem wordt bepaald.
4.5
De moeder verzoekt in incidenteel hoger beroep primair de verzoeken van de vader niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair verzoekt de moeder de verzoeken van de vader ongegrond te verklaren.
In de zaak met zaaknummer 200.334.761/02
4.6
De moeder verzoekt de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen totdat een beslissing in hoger beroep is genomen.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten van partijen
In de zaak met zaaknummer 200.334.761/01
5.1
De moeder stelt dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd. De rechtbank heeft geen acht geslagen op de weerstand van beide kinderen om contact te hebben met de vader. De periode dat geen contact hoefde plaats te vinden met de vader heeft een positief effect gehad op de kinderen. Er was sprake van minder spanning omdat er rust in hun leven kwam en de kinderen functioneerden beter op school. Deze positieve ontwikkeling wordt tenietgedaan als de zorgregeling zoals vastgesteld bij de bestreden beschikking moet worden uitgevoerd. Vanuit de school van de kinderen wordt gezien dat de kinderen angstig en onrustig worden van contact met de vader. Deze zorgen hebben er uiteindelijk toe geleid dat de school een melding heeft gedaan bij Veilig Thuis. De moeder verzoekt dan ook om het contact tussen de kinderen en de vader op te schorten totdat de kinderen met een bijzondere curator of een kindbehartiger hebben gesproken. Vervolgens kunnen de kinderen begeleid worden naar een voorzichtige opbouw van contactherstel met de vader.
5.2
De vader is van mening dat de bestreden beschikking bekrachtigd moet worden en voert daartoe het volgende aan. Van de moeder mag een grote mate van verantwoordelijkheid worden verwacht omdat zij op dit moment de enige opvoeder van de kinderen is. Het is aan de moeder om de kinderen op juiste wijze te begeleiden om tot een veilige hechting met de vader te kunnen komen. Er is bij de kinderen sprake van een loyaliteitsconflict dat heeft geleid tot ouderonthechting. De vader maakt zich zorgen over de ontwikkeling van de kinderen omdat zij hierdoor problemen kunnen ervaren in de toekomst. Zo bestaat de kans dat zij op latere leeftijd psychische en/of sociale problemen zullen ondervinden en dat zij moeite zullen hebben met het opbouwen van relaties.
In de zaak met zaaknummer 200.334.761/02
5.3
De moeder stelt dat zij belang heeft bij de door haar verzochte schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking. De moeder begrijpt niet dat de beslissing van de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Het staat vast dat de kinderen al bijna twee jaar geen contact hebben met de vader en dat hiervoor het contact zelfs onder begeleiding moeizaam verliep. Het is niet in het belang van de kinderen om zonder begeleiding en voorbereiding contact te hebben met de vader. De raad heeft geadviseerd om de vaststelling van de zorgregeling aan te houden in afwachting van de resultaten van de hulpverlening vanuit Levvel. Uit het eindverslag van Levvel blijkt dat er veel spanning wordt gezien bij de kinderen en dat deze spanning een gezonde ontwikkeling van de kinderen in de weg staat en de mogelijkheden tot contactherstel met de vader blokkeert. Het is de moeder dan ook niet duidelijk waarom de rechtbank het advies van Levvel naast zich neer heeft gelegd en tegen dit advies in een zorgregeling heeft vastgelegd.
Het advies van de raad
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd een raadsonderzoek te gelasten en de bij de bestreden beschikking vastgelegde zorgregeling in afwachting van dat onderzoek op te schorten. Daarbij heeft de raad verklaard dat de kinderen in een onmogelijke positie zijn beland die schadelijk voor hen is. Op dit moment is de beschikking onuitvoerbaar en dit maakt dat de uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking moet worden geschorst. Ten aanzien van de zorgregeling is het wenselijk dat de raad een onderzoek verricht. Dit onderzoek zal zich richten op de vraag in hoeverre de kinderen tot een goed contact met de vader kunnen komen. In het kader van dit onderzoek zal onder meer de geschiedenis van beide ouders en de betrokken hulpverlening die al heeft plaatsgevonden worden meegewogen. Voor de raad is het de vraag of hulpverlening voor de kinderen een oplossing zal bieden of dat moet worden gekeken naar de onderliggende problematiek van de ouders en hun onderlinge verstandhouding.
De beoordeling
In de zaak met zaaknummer 200.334.761/01
5.5
De vader heeft ter zitting in hoger beroep zijn verzoek in incidenteel hoger beroep, om met het eenhoofdig gezag over de kinderen te worden belast en te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem worden bepaald, ingetrokken zodat op dat verzoek niet meer behoeft te worden beslist.
5.6
Aan het hof ligt nu nog de vraag voor of het contact tussen de kinderen en de vader moet worden opgeschort totdat begeleiding is opgestart voor de kinderen. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.7
Op dit moment is er al ruim twee jaar geen sprake meer van structureel contact tussen de kinderen en de vader. De kinderen hebben veel weerstand opgebouwd tegen contact met hun vader. Zij zijn bang voor hem en willen niet bij hem verblijven. De kinderen uiten woede en boosheid wanneer er wordt gesproken over (de opbouw van het) contact met de vader. De raad heeft eind 2021 geadviseerd om hulpverlening in te zetten vanuit Levvel of een soortgelijke instelling om de kinderen te begeleiden. De ouders hebben toen afgesproken zich te wenden tot Levvel voor hulpverlening voor zichzelf en de kinderen, met als doel een passende en voor de kinderen emotioneel veilige zorgregeling tussen hen en de vader tot stand te brengen. Verder is afgesproken dat de ouders zich op korte termijn zouden wenden tot Humanitas om begeleid contact tussen [minderjarige 2] en de vader tot stand te brengen. Ondanks de inzet van verschillende hulpverleningstrajecten is het tot op heden niet gelukt om het contact tussen de kinderen en de vader te herstellen. Ook de weerstand bij de kinderen is niet afgenomen. De kinderen blijven aangeven dat zij geen contact willen met de vader.
5.8
De moeder stelt dat de huidige zorgregeling zorgt voor onrust bij de kinderen en een negatief effect heeft op de kinderen. De kinderen hebben lange tijd geen contact gehad met de vader en hebben begeleiding nodig tijdens de opbouw van dit contact. Verder dient traumabehandeling te worden opgestart voor zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] . [minderjarige 1] heeft zelf aangegeven hier op dit moment behoefte aan te hebben. Tot die tijd zou er geen contact moeten plaatsvinden tussen de kinderen en de vader.
5.9
De vader voert aan dat de moeder als hoofdopvoeder van de kinderen de verantwoordelijkheid heeft om de kinderen te begeleiden in het contact met hun vader. Hij hoopt dan ook dat de moeder het belang van de kinderen voor ogen houdt. Toch heeft de vader ter zitting in hoger beroep ook aangegeven dat hij het belangrijk vindt om de eindbeslissing van het hof af te wachten en dat hij zich tot die tijd terughoudend zal opstellen.
5.1
Het hof constateert dat de kinderen zeer heftig reageren op het onderwerp contact met de vader en vindt dat zorgelijk. Hoewel het hof de wens begrijpt van de vader om zo snel mogelijk weer contact te hebben met de kinderen, acht het hof het van groot belang dat zorgvuldig wordt onderzocht waar de mogelijke belemmeringen liggen voor een zorgregeling tussen de kinderen en de vader. Zoals de raad ter zitting ook naar voren heeft gebracht, zou het kunnen dat de weerstand van de kinderen een gevolg is van de onderliggende problematiek en de verstoorde verhouding tussen de ouders. Het hof acht zich op dit moment onvoldoende voorgelicht om in deze zaak een eindbeslissing te kunnen geven. Het hof ziet daarom aanleiding om, zoals door de raad ter zitting is aangeboden, een raadsonderzoek te gelasten naar de mogelijkheden voor contact(herstel) tussen de kinderen en de vader. Daartoe verzoekt het hof de raad in ieder geval de volgende vragen te onderzoeken en daarover rapport en advies uit te brengen:
1. Welke mogelijkheden zijn er voor een zorgregeling tussen de kinderen en de vader?
2. Zijn er factoren die een zorgregeling belemmeren? Zo ja, welke zijn dat en in hoeverre doen deze zich voor bij de kinderen, bij de vader en bij de moeder? Zijn deze factoren op te heffen en, zo ja, hoe en op welke termijn?
3. Als een zorgregeling mogelijk is, hoe dient deze eruit te zien wat betreft vorm en frequentie?
In afwachting van het raadsrapport zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden.
In de zaak met zaaknummer 200.334.761/02 (schorsingsverzoek)
5.11
De bestreden beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de vader de beschikking mag uitvoeren ondanks het hoger beroep van de moeder. Het hof kan op grond van de wet – als uitzondering – toch beslissen dat de beschikking nog niet mag worden uitgevoerd zolang het hoger beroep loopt. De Hoge Raad heeft daarvoor maatstaven uiteengezet (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). De maatstaven komen kort gezegd erop neer dat het hof de belangen van beide partijen bij het al dan niet direct uitvoeren van de beschikking tegen elkaar moet afwegen. Het hof gaat daarbij uit van de overwegingen en beslissingen in de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft hierbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
5.12
Bij de afweging van de belangen van de ouders stelt het hof voorop dat het belang van de vader is gelegen in het hebben van (structureel) contact met de kinderen. Daar staat het belang van de kinderen en de moeder tegenover. Het hof is van oordeel dat het belang van de kinderen en de moeder bij schorsing van de werking van de bestreden beschikking zwaarder weegt dan het belang van de vader om die beschikking direct ten uitvoer te kunnen leggen. Hiervoor is het volgende van belang. Zoals is overwogen onder 5.7, vertonen de kinderen thans een enorme weerstand in het contact met de vader. Gelet op hun heftige reactie is een uitvoering van de zorgregeling op dit moment onmogelijk. De raad zal de komende periode een onderzoek verrichten naar de mogelijkheden en eventuele belemmeringen voor een zorgregeling tussen de kinderen en de vader. Tot die tijd acht het hof het niet in het belang van de kinderen dat de huidige zorgregeling, zoals vastgesteld door de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Het hof ziet dan ook aanleiding om, totdat definitief zal zijn beslist, de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen. Dit maakt dat het hof het schorsingsverzoek van de moeder zal toewijzen.
5.13
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, in principaal en incidenteel hoger beroep:
In de zaak met zaaknummer 200.334.761/01
alvorens verder te beslissen;
gelast de raad onderzoek te verrichten en advies uit te brengen zoals hierboven omschreven onder 5.10;
houdt de behandeling van de zaak, in afwachting van het onderzoeksrapport van de raad,
pro formaaan voor de duur van vijf maanden, te weten tot
zondag 29 september 2024, met het verzoek aan de raad om aan het hof omtrent de resultaten van het onderzoek uiterlijk veertien dagen voorafgaand aan voornoemde datum schriftelijk verslag uit te brengen;
houdt iedere verdere beslissing aan;
In de zaak met zaaknummer 200.334.761/02
schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 18 oktober 2023 totdat het hof definitief heeft beslist in de hoofdzaak;
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.M. Subelack, mr. C.E. Buitendijk en mr. M.C. Schenkeveld in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op
9 april 2024in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.