ECLI:NL:GHAMS:2024:1127

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
200.335.670/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schorsingsverzoek in hoger beroep inzake draagplicht huwelijkse schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 april 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek tot schorsing van een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had verzocht om de werking van de bestreden beschikking te schorsen, waarin was bepaald dat zij en de man ieder voor de helft draagplichtig zijn voor huwelijkse schulden. De vrouw stelde dat zij in een noodtoestand zou komen te verkeren indien de beschikking door de man ten uitvoer zou worden gelegd, maar het hof oordeelde dat zij dit niet voldoende aannemelijk had gemaakt. De man, verweerder in hoger beroep, had aangegeven dat hij alle schulden had afbetaald en een regresvordering op de vrouw had. Het hof weegt de belangen van beide partijen en concludeert dat de vrouw niet in een financiële noodsituatie verkeert die schorsing rechtvaardigt. De beslissing van de rechtbank blijft daarom uitvoerbaar bij voorraad. Het hof wijst het schorsingsverzoek van de vrouw af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.335.670/02
zaaknummer rechtbank: C/13/727219 / FA RK 22-8092
beschikking van de meervoudige kamer van 9 april 2024 op het verzoek tot schorsing
in de zaak van
[de vrouw],
wonende in [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verzoekster in het incident (schorsing),
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Toughza, gevestigd te Amsterdam,
en
[de man],
wonende in [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
verweerder in het incident (schorsing),
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. O. Asscher, gevestigd te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 6 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep in het incident tot schorsing

2.1
De vrouw is op 5 december 2023 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 6 september 2023 (zaaknummer: 200.335.670/01). Zij verzoekt tevens de werking van de bestreden beschikking te schorsen (zaaknummer: 200.335.670/02).
2.2
De man heeft op 31 januari 2024 een verweerschrift in het schorsingsincident ingediend.
2.3
Het hof heeft partijen bij brief van 8 februari 2023 bericht dat het voornemens is om het schorsingsverzoek zonder mondelinge behandeling (op de stukken) af te doen. Beide partijen hebben daarmee ingestemd.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2016 met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen, welk huwelijk op 2 juni 2023 is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 23 december 2022 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit.

4.De omvang van het geschil in het incident

4.1
Bij de bestreden beschikking is - voor zover thans van belang - bepaald dat ieder der partijen voor de helft draagplichtig is voor de volgende huwelijkse schulden:
- de onder 2.47 van de bestreden beschikking genoemde schulden bij familieleden van de man;
- de onder 2.55 van de bestreden beschikking genoemde belastingschulden van in totaal
€ 8.873,-.
Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vrouw verzoekt voor de duur van het geding in hoger beroep de werking van de bestreden beschikking te schorsen, naar het hof begrijpt ten aanzien van de vaststelling van de draagplicht voor de schulden bij de familie van de man en de Belastingdienst.
4.3
De man verzoekt het schorsingsverzoek van de vrouw af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing in het incident tot schorsing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van de verzochte nevenvoorziening. Verder is tussen partijen niet in geschil dat Nederlands recht van toepassing is, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
Schorsing
5.2
De bestreden beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Als uitgangspunt geldt dat partijen de beschikking mogen uitvoeren ondanks het hoger beroep van de vrouw. Het hof kan op grond van de wet - als uitzondering - toch beslissen dat de beschikking nog niet mag worden uitgevoerd zolang de zaak in hoger beroep nog niet is beslist. De Hoge Raad heeft daarvoor maatstaven gegeven, laatstelijk in HR 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026). Deze maatstaven komen er kort gezegd op neer dat het hof de belangen van beide partijen bij het al dan niet direct uitvoeren van de beschikking tegen elkaar moet afwegen in het licht van de omstandigheden van het geval. Het hof gaat daarbij uit van de overwegingen en beslissingen in de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft hierbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
Standpunten
5.3
De vrouw stelt dat zij belang heeft bij de schorsing van de werking van de bestreden beschikking. De man heeft inmiddels laten weten dat hij alle schulden heeft afbetaald en hiermee een regresvordering heeft op haar. Indien de werking van de beschikking niet wordt opgeschort en er executiemaatregelen worden ingezet, zal de vrouw in een financiële noodsituatie komen te verkeren. De vrouw heeft niet de financiële middelen om deze vorderingen te voldoen en gelijktijdig in haar levensonderhoud en dat van de kinderen te voorzien. Dit klemt temeer, nu er serieuze twijfels bestaat over het bestaan van deze schulden en de wijze waarop deze thans zijn afgelost, aldus de vrouw.
5.4
De man stelt dat uit geen van de door de vrouw overlegde stukken blijkt dat zij in een financiële noodsituatie komt te verkeren indien de man zou overgaan tot het innen van zijn vordering. De vrouw had op de peildatum 21 februari 2022 een bedrag van € 74.957,- op haar bankrekening staan. De vrouw ontvangt naast haar uitkering een kinderalimentatie van € 567,- per maand, alsmede de kinderbijslag en de andere fiscale voordelen. De man acht het niet aannemelijk dat de vrouw haar spaargeld heeft opgesoupeerd en de vordering die de man op haar heeft niet zou kunnen betalen. De man betwist de stelling van de vrouw dat er serieuze twijfels bestaan over de schulden bij de familie van de man. Deze inhoudelijke toetsing ligt in deze procedure bovendien niet voor, aldus de man.
Beoordeling door het hof
5.5
De vraag of de vrouw terecht klaagt over de wijze waarop de rechtbank de draagplicht ten aanzien van de schulden van de man aan zijn familie en de Belastingdienst heeft vastgesteld, vergt een beoordeling van haar grieven, waarop in dit schorsingsincident niet vooruitgelopen kan worden.
Uit de als productie 1 door de man overgelegde email maakt het hof op dat de man stelt dat hij door het afbetalen van de leningen aan zijn familie en de schuld bij de Belastingdienst een regresvordering heeft op de vrouw van in totaal € 7.531,-. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof niet, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in een noodtoestand komt te verkeren indien de bestreden beschikking door de man ten uitvoer wordt gelegd en zij een bedrag van € 7.531,- aan de man dient te betalen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de vrouw naar eigen zeggen op 22 januari 2021 de helft van de overwaarde van de echtelijke woning van € 83.000,- heeft ontvangen. Bovendien had zij op de peildatum, te weten 21 februari 2022, nog steeds een bedrag van € 74.957,- op haar bankrekening staan.
Gelet op het voorgaande is niet gebleken van omstandigheden die maken dat het belang van de vrouw bij schorsing van de werking van de bestreden beschikking zwaarder weegt dan het belang van de man bij tenuitvoerlegging daarvan. Een afwijking van het uitgangspunt dat een uitgesproken veroordeling, hangende het hoger beroep, uitvoerbaar dient te zijn, is in dit geval niet gerechtvaardigd. Het hof zal het schorsingsverzoek van de vrouw ten aanzien van de draagplicht van de schulden daarom afwijzen.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
wijst af het verzoek van de vrouw tot schorsing van de werking van de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. C.E. Buitendijk en mr. A.R. van Wieren, bijgestaan door mr. A. Blijleven als griffier en is op 9 april 2024 uitgesproken in het openbaar door de voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier.