ECLI:NL:GHAMS:2024:1114

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
23-002659-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake bedreiging van ex-partner met dodelijke woorden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1971, werd beschuldigd van bedreiging van zijn ex-partner, [benadeelde], door haar te bedreigen met de woorden "ik laat haar opruimen" en andere vergelijkbare uitdrukkingen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en kwam tot een andere beslissing met betrekking tot de bewezenverklaring, strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van enkele tenlastegelegde woorden, maar het hof achtte het wel bewezen dat hij de bedreiging heeft geuit zoals hierboven vermeld. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaar, onder bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de benadeelde partij. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof €690,00 aan materiële schade toekende, maar de vordering voor immateriële schade werd afgewezen. Het hof heeft de ernst van de bedreiging en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002659-23
datum uitspraak: 25 april 2024
VERSTEK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 oktober 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-218993-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum] op [geboortedag] 1971,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 9 november 2019 tot en met 7 januari 2020 te Westzaan, gemeente Zaanstad, althans Nederland, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "ik wil haar in de kofferbak stoppen" en/of "jij gaat mijn pijn voelen" en/of "ik laat haar opruimen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissingen komt met betrekking tot de bewezenverklaring, de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij.

Partiële vrijspraak

Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bewoordingen “
jij gaat mijn pijn voelen”en
“ik wil haar in de kofferbak stoppen”heeft geuit, zodat hij partieel wordt vrijgesproken. Daarbij betrekt het hof dat een onbekend gebleven medegedetineerde van de verdachte tegen de casemanager van [detentieadres] zou hebben verklaard dat de verdachte deze bewoordingen ten aanzien van zijn ex-vrouw zou hebben gebruikt. Bij gebrek aan ander redengevend bewijs is dit onvoldoende voor een bewezenverklaring.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 17 december 2019 tot en met 7 januari 2020 te Westzaan, gemeente Zaanstad, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "ik laat haar opruimen”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden, inhoudende meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en verblijf in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen ten aanzien van de straf, aangevuld met een contactverbod met de aangeefster [benadeelde] en een locatieverbod.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn ex-partner door te zeggen “
ik laat haar opruimen”. Deze woorden die het slachtoffer ter ore zijn gekomen, zijn zeer bedreigend van aard en hebben bij het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt, te meer nu de verdachte al meerdere malen is veroordeeld wegens vuurwapenbezit en ook voor bedreiging van het slachtoffer daarmee. Dat het slachtoffer zich vandaag de dag nog steeds onveilig voelt, blijkt ook uit de bij het hof binnengekomen schriftelijke slachtofferverklaring waarin zij aangeeft niet bij de terechtzitting in hoger beroep aanwezig te willen zijn omdat haar angst voor de verdachte nog steeds zeer groot is.
Het hof heeft kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 2 oktober 2023, waarin wordt geadviseerd tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en verblijf in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang.
Om de ernst van het feit voldoende tot uitdrukking te brengen en als stok achter de deur om de verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, zal het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Het hof zal hieraan bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd, aangevuld met een contactverbod met de aangeefster [benadeelde] .
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.690,00, bestaande uit € 690,00 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 1.190,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.440,00 bestaande uit € 690,00 aan materiële schade en
€ 750,00 aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met de wettelijke rente.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof zal de vordering wat betreft de materiële schade (kosten camera’s) toewijzen tot een bedrag van € 690,00 nu deze schadepost voldoende is onderbouwd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2020, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Immateriële schade
Een vergoeding van immateriële schade is slechts mogelijk in de limitatief in de wet opgesomde gevallen. Blijkens het schade-onderbouwingsformulier wordt de vordering gegrond op artikel 6:106 sub b onder 3 van het Burgerlijk Wetboek (aantasting in de persoon ‘op andere wijze’). Vergoeding op grond hiervan is alleen mogelijk als sprake is van geestelijk letsel of als vanwege de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan een dergelijke aantasting kan worden aangenomen. Uit hetgeen ter onderbouwing van de immateriële schade is aangevoerd blijkt niet dat sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Ook overigens kan het hof niet vaststellen dat sprake is van immateriële schade die op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking komt.
Nu een wettelijke grondslag voor de gevorderde immateriële schadevergoeding ontbreekt, zal het hof de vordering van de benadeelde partij wat betreft het immateriële deel afwijzen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de materiële schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres [adres 2] . De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich ambulant laat behandelen door GGZ NHN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de volledige proeftijd, zal verblijven in [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf is reeds gestart. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt als bijzonder voorwaarde dat de verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met [benadeelde] , zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 690,00 (zeshonderdnegentig euro) bestaande uit € 690,00 (zeshonderdnegentig euro) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 690,00 (zeshonderdnegentig euro) bestaande materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 13 (dertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 januari 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jeltes, mr. N. van der Wijngaart en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. R. Bleumers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 april 2024.