ECLI:NL:GHAMS:2024:1091

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
200.308.985/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over strook grond tussen nieuw gebouwde woning van appellanten en perceel geïntimeerde met betrekking tot feitelijke en kadastrale erfgrenzen

In deze zaak gaat het om een burengeschil tussen appellanten en geïntimeerde over een strook grond die zich bevindt tussen hun percelen. Appellanten zijn in hoger beroep gekomen van eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat zij niet door verjaring eigenaar waren geworden van de betwiste strook grond. Het hof heeft vastgesteld dat de voormalige feitelijke erfgrens anders liep dan de kadastrale grens. De zaak betreft de eigendom van een strook grond die door appellanten wordt geclaimd op basis van verkrijgende verjaring. Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat appellanten door verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond tot aan de oude trottoirband, maar dat onduidelijk is in welke mate de feitelijke grens de kadastrale grens overschreed. Het hof heeft appellanten in de gelegenheid gesteld om zich hierover uit te laten en heeft de verdere beoordeling aangehouden. De zaak is verwezen naar de rol voor akte aan de zijde van appellanten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.308.985/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/688016 / HA ZA 20-808
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 februari 2024
inzake

1.[appellant 1] ,

2.
[appellante 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. C. Hofmans te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.R.E. Janowski te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellanten] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij dagvaarding van 23 maart 2022 in hoger beroep gekomen van vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 12 mei 2021 en, zo begrijpt het hof uit de inhoud van de grieven hetgeen ook voor [geïntimeerde] duidelijk is, 29 december 2021, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eisers en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 26 september 2023 doen toelichten door hun voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord.
Deze zaak zag ook op vorderingen van [appellanten] tegen de gemeente Amsterdam (verder: de gemeente). De procedure tussen deze partijen is inmiddels op eenstemmig verzoek doorgehaald.
In het gedeelte van de zaak dat ziet op de vorderingen van [appellanten] tegen [geïntimeerde] , is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog hun, in hoger beroep vermeerderde, vorderingen toewijst, met beslissing over de proceskosten, inclusief nakosten en met wettelijke rente. Ter zitting in hoger beroep hebben [appellanten] hun vorderingen weer verminderd tot de oorspronkelijke omvang.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, inclusief nakosten en met wettelijke rente.
Partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden tussenvonnis onder 2.1. tot en met 2.12. de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. [appellanten] hebben aangevoerd dat deze feitenvaststelling onvolledig is. Het staat de rechtbank echter vrij alleen die feiten als vaststaand te vermelden waarvan de vaststelling geen bijzondere motivering vergt en die dragend zijn voor haar oordeel. Voor zover relevant en voldoende vaststaand zal het hof de door [appellanten] genoemde feiten bij de beoordeling van de grieven betrekken. Voor het overige zijn de feiten in hoger beroep niet betwist. Het hof neemt die feiten daarom ook als uitgangspunt.
Voor zover in hoger beroep nog van belang, zijn de feiten de volgende.
2.1.
[appellanten] en [geïntimeerde] zijn eigenaren van aan elkaar grenzende percelen grond.
2.2.
[geïntimeerde] is op 24 december 2014 eigenaar geworden van de woning met (voor- en achter)tuin op een perceel grond gelegen aan [straatnaam] 331 in [plaats] (hierna: perceel 331). [geïntimeerde] heeft perceel 331 in eigendom verkregen van zijn ouders.
2.3.
[appellanten] zijn op 29 april 2019 eigenaar geworden van de woning met (voor- en achter)tuin op een perceel grond gelegen aan [straatnaam] 333 in [plaats] (hierna: perceel 333). [appellanten] hebben perceel 333 in eigendom verkregen van Megapol Construction B.V. (hierna: Megapol).
2.4.
De percelen 333 en 331 worden aan de achterkant begrensd door water waarvan de gemeente eigenaar is (hierna: perceel 2475). Dit water liep oorspronkelijk door in een sloot die de achtertuinen van percelen 333 en 331 van elkaar scheidde.
2.5.
Op onderstaande kadastrale tekening zijn de kadastrale grenzen van de percelen 331, 333 en 2475 weergegeven.
2.6.
Op enig moment hebben de ouders van [geïntimeerde] de sloot en inham tussen de percelen 331 en 333 gedempt. Zij hebben de hierdoor vrijgekomen grond in gebruik genomen.
2.7.
Op perceel 333 stonden een woonhuis en aangebouwde groene schuur. De groene schuur is eind jaren tachtig van de vorige eeuw door de toenmalige bewoners opgericht. Na voltooiing bleek dat de schuur gedeeltelijk over de kadastrale erfgrens op perceel 331 stond.
2.8.
Megapol heeft deze oude opstallen in 2017 afgebroken en binnen de kadastrale erfgrens van perceel 333 een nieuw woonhuis gebouwd.
2.9.
Tijdens de bouw van het nieuwe woonhuis heeft [geïntimeerde] in de achtertuin van zijn perceel een tijdelijke erfafscheiding geplaatst met perceel 333. [geïntimeerde] heeft deze afscheiding later vervangen door een houten schutting. Deze schutting is geplaatst op de gedempte sloot en inham.
2.10.
Na afronding van de bouw van het nieuwe woonhuis op perceel 333 heeft [geïntimeerde] in januari 2018 ter afscheiding van percelen 331 en 333 een zwart hek geplaatst vanaf de voortuin tot aan het nieuwe woonhuis.
2.11.
In de achtertuin van perceel 333 heeft naast de sloot een schuur gestaan (hierna: de oude schuur). Deze schuur was gebouwd op een betonnen fundering. De oude schuur en de fundering zijn op enig moment na 1985 afgebroken en verwijderd.

3.Beoordeling

De procedure bij de rechtbank
3.1.
Kort gezegd hebben [appellanten] gevorderd dat de rechtbank:
- voor recht zou verklaren dat de strook grond lopend van de voortuin van [geïntimeerde] langs de muur van het huis van [appellanten] tot aan de achtertuin, bij benadering 1 meter bij 23 meter, door verkrijgende verjaring eigendom is geworden van de opvolgende eigenaren van perceel 333 en zou bepalen dat [geïntimeerde] moet meewerken aan wijziging van het kadastrale register, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- voor recht zou verklaren dat de strook grond lopend vanaf het begin van de achtertuin tot aan de steiger aan het einde van de achtertuin, groot 1 meter bij 11 meter, kadastraal op naam van de gemeente, door verjaring eigendom is geworden van de opvolgende eigenaren van perceel 333 en zou bepalen dat de gemeente moet meewerken aan wijziging van het kadastrale register, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- [geïntimeerde] en de gemeente zou veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Samengevat hebben [appellanten] aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat hun rechtsvoorgangers door verkrijgende verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond in de voortuin, de strook grond waarop de groene schuur heeft gestaan en de strook grond in de achtertuin waar de sloot is gedempt en waarop de oude schuur heeft gestaan (alles bij elkaar genomen een soort taartpunt over de hele lengte van de percelen). Met de aankoop en verkrijging van perceel 333 is de eigendom overgegaan op [appellanten] , aldus [appellanten]
3.3.
[geïntimeerde] en de gemeente hebben de vorderingen betwist.
3.4.
Bij het bestreden tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de strook grond in de voortuin door de rechtsvoorgangers van [appellanten] in bezit is genomen. Daarom zijn zij niet door verjaring eigenaar geworden.
Ook de strook grond onder de groene schuur is volgens de rechtbank geen eigendom geworden van (de rechtsvoorgangers van) [appellanten] Naar het oordeel van de rechtbank is namelijk toestemming verleend voor het bebouwen van de strook grond over de erfgrens, als gevolg waarvan het oprichten van de groene schuur niet als bezitsdaad kan worden aangemerkt. De rechtsvoorgangers van [appellanten] zijn slechts houders geworden en met het afbreken van de groene schuur is dit houderschap tot een einde gekomen.
Omdat het oprichten van de oude schuur over de erfgrens in de achtertuin volgens haar wel als bezitsdaad kan worden aangemerkt, heeft de rechtbank [appellanten] opgedragen te bewijzen dat en zo ja, waar en hoever de kadastrale grens werd overschreden met de (fundering van de) oude schuur en dat deze situatie in ieder geval heeft geduurd tot 24 juli 1993.
3.5.
Bij het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellanten] er niet in zijn geslaagd het opgedragen bewijs te leveren. Zij heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten.
De beoordeling in hoger beroep
3.6.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met acht grieven op.
3.7.
Het hof zal zich bij zijn beoordeling in dit arrest beperken tot de grieven en vorderingen die betrekking hebben op de stroken grond in de voortuin en onder de groene schuur. De procedure tussen [appellanten] en de gemeente is inmiddels immers doorgehaald.
3.8.
Tussen [appellanten] en [geïntimeerde] is in de kern in geschil waar tot de sloop en bouw op perceel 333, de feitelijke erfgrens liep. Volgens [appellanten] liep deze grens voorbij de kadastrale grens, over het kadastrale perceel van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat de feitelijke erfgrens samenviel met de kadastrale erfgrens.
3.9.
Het hof is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de voormalige feitelijke grens anders liep dan de kadastrale grens. De
eerste grief, waarbij [appellanten] hebben betoogd dat de strook grond in de voortuin optisch onderdeel vormde van hun perceel en ook door hun rechtsvoorgangers werd gebruikt, slaagt. Hiervoor is het volgende redengevend.
Extra ruimte in de nieuwe situatie
3.10.
In een brief van [naam] namens Megapol aan de gemachtigde van [geïntimeerde] van 12 maart 2018 staat:
“(…) Zoals vanmorgen besproken, moet ik namens mijn opdrachtgever uw cliёnt dagvaarden om de erfgrenzen zoals deze op het moment van aankoop van nr 333 waren te respecteren.
Hierop maken wij volledige aanspraak, door het handelen van uw cliёnt zijn er niet alleen m2 aan het aangekochte perceel 333 onttrokken maar ook is hiermee een voor hem uitermate belangrijke achterom geblokkeerd.
Beide is voor mijn opdrachtgever onacceptabel.
Om tot een overeenstemming te komen voor een gezamenlijke gebruik, willen wij een voorstel doen zonder op voorhand voorstaande los te laten. (…)
Tot voor de sloop van de oude situatie had uw cliёnt een doorgang langs zijn huis van 51cm op het smalste deel (vooraan)[onderstreping, hof].
In de nieuwe situatie is er een extra ruimte ontstaan van 88cm (gezamenlijk dus 139cm)[onderstreping, hof] welke ruimte altijd in gebruik is geweest door nr 333 en waar ook aanspraak op gemaakt wordt.
Voor uw cliёnt is een bredere doorgang van belang, voor mijn opdrachtgever is een achterom van 88cm voldoende met name de aanwezigheid is van belang.
Wat voor mijn opdrachtgever zou kunnen volstaan is vastlegging van een recht van overpad, hoe dit qua toegang uitgevoerd zal worden is bespreekbaar. Mijn opdrachtgever geeft hierbij nogmaals nadrukkelijk aan dat er geen recht van overpad nodig is, omdat de grond reeds zijn eigendom is. (…)
Om tot overeenstemming te komen voor het perceel achter de woningen, volstaan wij met het aantal m2 (11.7m2) dat altijd in gebruik is geweest door nr333. Dat kan zijn het reeds bekende stuk maar een ander verloop zodat een bredere toegang tot de achtertuin van uw client ontstaat is bespreekbaar. (…)”.
3.11.
De gemachtigde van [geïntimeerde] heeft de door Megapol genoemde extra ruimte die in de nieuwe situatie is ontstaan, in zijn schriftelijke reactie van 16 maart 2018 slechts weersproken in die zin dat naar voren is gebracht dat de erfafscheidingslijnen zoals deze door het Kadaster zijn vastgesteld leidend zijn en dat Megapol zelf ervoor heeft gekozen de aanbouw tegen de kadastrale grens aan te bouwen. Op de door Megapol genoemde extra ruimte wordt niet ingegaan.
3.12.
Uit de foto’s die [geïntimeerde] heeft overgelegd (producties 7 en 8 bij de conclusie van antwoord), blijkt dat de oude poortdeur tussen de groene schuur en de garage van [geïntimeerde] smaller was dan de nieuwe poortdeur tussen de woning van [appellanten] en de garage van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] onderkent dit maatverschil ook. Hoewel aan [geïntimeerde] kan worden toegegeven dat het niet om een meter zal gaan, is het verschil toch best aanzienlijk.
3.13.
In de door [appellanten] overgelegde schriftelijke verklaring van [naam] van 10 augustus 2021 is bovendien te lezen:
“(…) De situatie bij aankoop door mijn cliënten (…) is gelijk, de situatie van de aanwezige opstallen en funderingen is tevens vastgelegd door de Amsterdamse landmeetkundige dienst, dit is te zien op de luchtfoto en uitsnede uit gemeentelijk bestemmingsplan (…). U ziet op beide dat
de erfafscheiding tussen beide percelen niet verder dan ca 50-75 cm van de bebouwing van nr 331 verwijderd ligt e.a. duidelijk aangegeven door bouwwerken en/of verhardingen[onderstreping, hof] (…).”.
Uit de tekeningen die in de verklaring zijn opgenomen, is op te maken dat na de sloop van de woning en groene schuur en met de nieuwe bebouwing meer ruimte is ontstaan tussen beide panden.
3.14.
Verdere aanknopingspunten voor de ligging van de feitelijke erfgrens en het oordeel dat deze afweek van de kadastrale grens, vormen de oude trottoirband en de groene schuur.
De oude trottoirband
3.15.
De foto die als productie 15 bij de inleidende dagvaarding is overgelegd, geeft de oude situatie goed weer.
Op de foto is te zien dat de bestrating van beide percelen verschilt. Deze bestrating wordt van elkaar gescheiden door een trottoirband. Uit de (lucht)foto’s die als productie 2 bij de memorie van grieven zijn overgelegd, blijkt dat deze situatie teruggaat tot vóór de bouw van de groene schuur.
[geïntimeerde] heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de voormalige feitelijke erfgrens op de plek van die trottoirband liep. Ook [appellanten] zijn daar steeds van uitgegaan, zo blijkt onder meer uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank en de memorie van grieven.
Het hof neemt daarom, met partijen, tot uitgangspunt dat de feitelijke erfgrens (destijds) is aangeduid met de oude trottoirband.
3.17.
Op de hierboven opgenomen foto is verder te zien dat de oude trottoirband op relatief korte afstand loopt van de zijgevel van de garage van [geïntimeerde] .
De groene schuur; houderschap
3.18.
Ook is op de foto te zien dat de groene schuur de oude trottoirband relatief beperkt overschrijdt. Hoe ver de groene schuur over de erfgrens heen stond, kan echter in het midden blijven. Immers, met de verklaring van zijn vader van 4 september 2022 heeft [geïntimeerde] voldoende geconcretiseerd dat de rechtsvoorganger(s) van [appellanten] (enkel) houder zijn geworden van het strookje grond over de door de trottoirband aangegeven feitelijke erfgrens heen. In de verklaring is te lezen:
“(…) We hebben dit met elkaar besproken en hebben toen persoonlijke toestemming aan René en Maria gegeven om ons stukje grond waar de schuur op stond hiervoor te gebruiken zodat de schuur op die plek kon blijven staan en niet verplaatst of gesloopt hoefde te worden. (…)”.
3.19.
[appellanten] hebben deze toestemming (en dus het houderschap) van hun kant onvoldoende (nader) weersproken.
Zij betwisten in het kader van hun
tweede griefdat de ouders van [geïntimeerde] bekend waren met de omstandigheid dat de groene schuur over een gedeelte van de erfgrens stond. Los van dat dit niet strookt met de verklaring van de vader van [geïntimeerde] , was de feitelijke situatie op dit punt duidelijk. Het hof verwijst in dit verband opnieuw naar de hierboven opgenomen foto.
[appellanten] betwisten verder dat toestemming is verleend. Zij verwijzen in dit verband naar luchtfoto’s, waaruit blijkt van een voor iedereen zichtbare eigendomspretentie. Het exclusieve gebruik van de groene schuur doet echter aan de verleende toestemming voor het gebruik van de strook grond niets af.
In tegenstelling tot [appellanten] ziet het hof bovendien geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van (de vader van) [geïntimeerde] over de verleende toestemming. [appellanten] hebben in de memorie van grieven diverse vragen opgeworpen (onder meer over de genoemde namen van de rechtsvoorgangers van [appellanten] ), maar [geïntimeerde] heeft hierover zowel in de memorie van antwoord als ter zitting uitvoerig gemotiveerd opheldering verschaft. [appellanten] zijn hier vervolgens niet op terug gekomen.
De tweede grief faalt.
3.20.
De
derde griefbouwt voort op de tweede grief en faalt daarom eveneens. Met het afbreken van de groene schuur is het houderschap tot een einde gekomen. Voor misbruik van bevoegdheid of recht is onvoldoende aangevoerd.
3.21.
Het desbetreffende strookje grond waarmee de groene schuur de oude trottoirband overschreed, is dan ook niet door verjaring eigendom geworden van [appellanten]
Uitgangspunt en opdracht aan [appellanten]
3.22.
Gelet op al het voorgaande neemt het hof tot uitgangspunt dat de voormalige feitelijke erfgrens liep vanaf het onbetwiste beginpunt aan de straatkant, langs de oude trottoirband en vervolgens in een recht doorgaande lijn onder de voormalige groene schuur door naar achter. Omdat die situatie heeft bestaan vanaf (in ieder geval) eind jaren tachtig tot aan de sloop van de oude bebouwing op perceel 333 in 2017, zijn [appellanten] door verjaring eigenaar geworden van de strook grond voorbij de kadastrale grens tot aan die trottoirband en recht doorgaande lijn.
3.23.
Onvoldoende duidelijk is echter in welke hoek en/of met hoeveel centimeter de voormalige feitelijke grens de kadastrale grens overschreed. Uit de standpunten van [appellanten] , de tot op heden overgelegde stukken en ook de redactie van hun vorderingen is dit niet op te maken.
[appellanten] verwijzen in dit verband onder meer naar een luchtfoto van de situatie in 2012 (productie 5 bij akte van 20 oktober 2021). Deze foto biedt echter geen doorslaggevend bewijs voor de mate van overschrijding. Aan de daken en gevels van de omliggende woningen is immers te zien dat de foto niet recht van boven is genomen. De foto geeft dus een vertekend beeld. Daarbij komt dat exacte maten hieruit niet zijn op te maken.
3.24.
Mogelijk bieden de door Megapol genoemde maten (zie overweging 3.10.) aanknopingspunten. Ook een reconstructie of opgraving van de oude trottoirband zou uitsluitsel kunnen geven. Naar het hof heeft begrepen tijdens de mondelinge behandeling, is deze trottoirband niet (volledig) verwijderd.
Het hof zal [appellanten] in de gelegenheid stellen zich hierover bij akte uit te laten, concreet en (zoveel mogelijk) met stukken onderbouwd. [appellanten] zullen zich verder moeten uitlaten over hoe de desbetreffende stellingen vertaald moeten worden naar wat zij vorderen. De huidige vordering is in dit opzicht (te) weinig concreet geformuleerd.
3.25.
[geïntimeerde] mag op de akte van [appellanten] reageren.
3.26.
Het hof geeft partijen bij deze stand van zaken in overweging nog eens te bezien of een oplossing in der minne niet alsnog mogelijk is.
3.27.
De verdere beoordeling en beslissing worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 12 maart 2024 voor akte aan de zijde van [appellanten] houdende uitlating als bedoeld in overwegingen 3.24. en 3.25.;
houdt de verdere beoordeling en beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, E.K. Veldhuijzen van Zanten en I. de Greef en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2024.