ECLI:NL:GHAMS:2024:1083

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
23-002905-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling, waarbij hij op 4 april 2023 een man in een winkelcentrum heeft mishandeld door hem met kracht tegen het gezicht te slaan, wat leidde tot ernstig letsel. Dertien dagen later, op 17 april 2023, heeft de verdachte met een mes meerdere stekende bewegingen gemaakt naar de nek van een ander slachtoffer. Het hof heeft de verweren van de verdachte, waaronder noodweer en putatief noodweer, verworpen. De feiten zijn in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen, gezien zijn psychische toestand en alcoholgebruik. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding toegewezen gekregen van € 10.985,- voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002905-23
datum uitspraak: 9 april 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 oktober 2023 in de strafzaak onder de parketnummers 13-103639-23 en 15-290460-21 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
thans gedetineerd in [detentieadres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 17 april 2023 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, een of meermalen stekende bewegingen heeft gemaakt naar/in de richting van de nek/hals, althans het lichaam van die [slachtoffer], waarbij hij, verdachte die [slachtoffer] met dat mes, in elk geval dat scherpe en/of puntige voorwerp in de hand heeft gesneden/geprikt/gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 17 april 2023 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, een of meermalen stekende bewegingen heeft gemaakt naar/in de richting van de nek/hals, althans het lichaam van die [slachtoffer], waarbij hij, verdachte die [slachtoffer] met dat mes, in elk geval dat scherpe en/of puntige voorwerp in de hand heeft gesneden/geprikt/gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 17 april 2023 te Amsterdam, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp die [slachtoffer] in de hand te snijden/prikken/steken.
2. primair
hij op of omstreeks 4 april 2023 te Amsterdam, althans in Nederland, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) hersenkneuzing(en) en/of een schedelbasisfractuur en/of een halfzijdige verlamming, heeft toegebracht door die [benadeelde] (met kracht) tegen het gezicht, althans het hoofd te slaan, ten gevolge waarvan die [benadeelde] (met zijn hoofd tegen/op de grond) ten val is gekomen;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 4 april 2023 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde] (met kracht) tegen het gezicht, althans het hoofd heeft geslagen, ten gevolge waarvan die [benadeelde] (met zijn hoofd tegen/op de grond) ten val is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. meer subsidiair
hij op of omstreeks 4 april 2023 te Amsterdam, althans in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] (met kracht) tegen het gezicht, althans het hoofd te slaan, ten gevolge waarvan die [benadeelde] (met zijn hoofd tegen/op de grond) ten val is gekomen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) hersenkneuzing(en) en/of een schedelbasisfractuur en/of een halfzijdige verlamming, ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1

Vaststelling van de feiten
Het hof stelt op basis van het dossier en de behandeling ter terechtzitting het volgende vast. Op 17 april 2023 vond er een vechtpartij plaats in een overdekt winkelcentrum in Amsterdam waarbij de verdachte en de aangever ([slachtoffer]) over en weer de confrontatie hebben opgezocht. De verdachte zat aldaar op een bank en de aangever liep langs waarna zij ruzie krijgen. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte en de aangever over en weer handgebaren naar elkaar maken en elkaar meerdere vuistslagen geven. Om 19:16:41 (
het hof begrijpt dat de werkelijke tijd een uur afwijkt van de op de beelden vermelde tijd) haalt de verdachte een mes tevoorschijn en loopt enkele keren met versnelde pas op de aangever af. De verdachte maakt vervolgens om 19:16:54 twee steekbewegingen in de richting van de aangever. Om 19:17:55, nadat de verdachte terug richting de bank is gelopen en de aangever hem is gevolgd, draait de verdachte zich om en dreigt hij meerdere malen met het mes door de punt van het mes in de richting van de aangever te wijzen. Om 19:18:51 zit de verdachte weer op het bankje. De aangever loopt hierop dichter naar de verdachte en gaat vervolgens op ongeveer een meter van de verdachte staan. Om 19:19:38 staat de verdachte op en loopt hij naar de aangever, terwijl hij het mes in zijn rechterhand vast heeft. De aangever loopt dan achteruit van de verdachte vandaan, waarop beiden tegen elkaar blijven praten. Om 19:19:58 loopt de verdachte met het mes in de hand op aangever af. Om 19:20:03 staat de verdachte binnen handbereik van de aangever met het mes nog in zijn rechterhand en maakt hij met zijn rechterhand een stekende beweging in de richting van de hals van de aangever. Om 19:20:04 maakt de verdachte een tweede steekbeweging richting de nek van de aangever en raakt hem ter hoogte van zijn nek, en om 19:20:09 maakt de verdachte nog een beweging met zijn rechterhand naar de nek van de aangever. Het lemmet van het mes is blijven hangen in de kraag van de aangever. Op de camerabeelden is te zien dat hij dat om 19:21:29 opmerkt, het lemmet uit zijn kraag pakt en dat hij dat om 19:21:59 op de grond gooit. Er is ter plaatse een heft en een lemmet van een mes aangetroffen.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij de verdachte hoorde schreeuwen “ik ga je vermoorden” en getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij de verdachte hoorde schreeuwen “ik ga je neersteken” terwijl hij de steekbewegingen maakte.
Poging tot doodslag
Gelet op de hiervoor weergegeven combinatie van uitlatingen en handelingen van de verdachte komt het hof anders dan de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag. Het hof overweegt daartoe in het bijzonder dat de verdachte de aangever meerdere keren met een mes in de richting van en nabij de hals heeft gestoken, waarbij het lemmet van het mes in de kraag van de aangever is blijven hangen. Zoals algemeen bekend kan worden verondersteld, is het bovenlichaam – in het bijzonder de nek – een kwetsbaar deel van het menselijk lichaam, aangezien zich daar de halsslagader bevindt. Dat de aangever geen letsel in zijn nek heeft opgelopen doet niet af aan het oordeel van het hof, nu dit kan worden verklaard doordat de aangever ontwijkende bewegingen heeft gemaakt, waardoor zijn hals net niet is geraakt en het lemmet van het mes uiteindelijk slechts in zijn kraag is blijven hangen.
Dit leidt tot de conclusie dat feit 1 primair bewezen kan worden verklaard.

Bespreking van verweren ten aanzien van feit 1 en feit 2

Ten behoeve van een overzichtelijke bespreking van verweren, bespreekt het hof hier tevens de verweren die niet zien op de bewezenverklaring maar op de strafbaarheid van het feit of de strafbaarheid van de verdachte.
Feit 1
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zich heeft verdedigd tegen de aangever, die hem zou hebben bedreigd en die ook een mes had. De raadsman heeft zich in het verlengde daarvan op het standpunt gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en dus uit (putatief) noodweer heeft gehandeld, en subsidiair, een geslaagd beroep op (putatief) noodweerexces kan doen.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat het beroep op (putatief) noodweer dan wel (putatief) noodweerexces van de verdediging niet kan slagen. Er bestond geen noodweersituatie en daarnaast is niet gebleken dat bij de verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van het eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard indien de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als “verdediging”, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Naar het oordeel van het hof dienen de handelingen van de verdachte, gelet op diens bedoeling en de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedrag, niet te worden aangemerkt als verdedigingshandelingen, maar als handelingen die – naar de kern bezien – als aanvallend moeten worden beschouwd. Zoals hierboven is vastgesteld, is de verdachte rond 19:19:58 met een mes in zijn hand naar de aangever toegelopen. Hij heeft vervolgens meerdere steekbewegingen gemaakt richting de hals van de aangever. Uit de camerabeelden valt op dat moment geenszins een aanvallende of dreigende houding van de aangever af te leiden. Bij die stand van zaken kan het gedrag van de verdachte niet worden aangemerkt als verdedigend, maar beschouwt het hof deze als te zijn gericht op een confrontatie. De stelling van de verdachte dat de aangever vóór de gemaakte steekbewegingen hem steeds opzocht maakt dit oordeel niet anders. Daarbij betrekt het hof dat tussen het gevecht dat voorafging aan de bewezenverklaarde steekbewegingen en die steekbewegingen zelf, een pauze zat, waarin de verdachte weer op het bankje ging zitten en de aangever weliswaar naar de verdachte toe liep, maar op afstand van hem bleef staan. Daarna was de verdachte degene die de confrontatie met de aangever weer opzocht. Het hof verwerpt het verweer van de verdachte dat de aangever een mes bij zich had waartegen hij zich moest verdedigen. Uit het dossier is namelijk niet gebleken dat de aangever een mes bij zich had, en de verdachte heeft bovendien in eerste aanleg verklaard dat hij geen mes bij de aangever heeft gezien.
Als de gedragingen van de verdachte zijn gericht op een confrontatie, zoals hier door het hof is vastgesteld, kan ook een beroep op putatief noodweer(exces) niet slagen, noch daargelaten dat ook overigens niet aannemelijk is geworden dat zich een situatie voordeed waarin de verdachte redelijkerwijs kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen.
Het hof verwerpt de verweren van de verdediging.
Feit 2
De verdachte heeft verklaard dat de aangever ([benadeelde]) hem steeds opzocht en dat de aangever de agressor was waartegen de verdachte zich moest verdedigen. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte een beroep op (putatief) noodweer toekomt, waarbij de verdachte dient te worden vrijgesproken, dan wel een beroep op (putatief) noodweerexces toekomt, waarbij de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat het beroep op noodweer dan wel noodweerexces van de verdediging niet kan slagen. De aangever is weliswaar actiever geweest in het aanvallen van de verdachte, maar op het moment dat de verdachte uithaalt en de aangever hard slaat waardoor hij op de grond terechtkomt, is niet te zien dat de aangever de verdachte zou slaan of trappen.
Het hof stelt het volgende vast.
Op basis van het dossier en de behandeling ter terechtzitting stelt het hof vast dat de verdachte en de aangever zich agressief naar elkaar hebben gedragen. Daarbij stelt het hof ook vast dat de verdachte qua postuur duidelijk groter is dan de aangever. Uit de camerabeelden blijkt dat de aangever de verdachte aanvankelijk meerdere keren heeft geduwd. Dit werd vervolgens over en weer duwen en trappen tussen de twee mannen. Vervolgens staan de verdachte en de aangever op enige afstand van elkaar, waarop de aangever om 19:11:49 in de richting van de verdachte loopt, maar halverwege blijft staan en gebaren maakt naar de verdachte. Hij maakt geen aanstalten om verder naar de verdachte te lopen. Hierop loopt de verdachte echter naar de aangever toe, en duwt hem hard vooruit. Om 19:12:00 maakt de verdachte dan een trappende beweging richting de benen van de aangever, die vervolgens ten val komt. Op het moment dat aangever opstaat en richting de verdachte loopt, neemt de verdachte met gebalde vuisten een gevechtshouding aan. De vriendin van de aangever komt er op dat moment tussen staan en lijkt te proberen de verdachte op afstand te houden. Vervolgens neemt de verdachte drie stappen richting de aangever en maakt een vuistslag in de richting van het gezicht van de aangever waarop de aangever naar achteren valt en met zijn hoofd de vloer raakt.
Het hof oordeelt als volgt.
Ook in het onderhavige geval dienen de handelingen van de verdachte niet te worden aangemerkt als verdedigingshandelingen, maar als handelingen die – naar de kern bezien – als aanvallend moeten worden beschouwd. Daarbij wijst het hof in het bijzonder op het moment waarop de verdachte, zonder dat aangever hem dreigt aan te vallen, naar de aangever toeloopt, hem duwt en kort erop trapt en het moment waarop de verdachte daarna ervoor kiest om in een gevechtshouding de confrontatie op te blijven zoeken en naar de aangever toe te stappen en in het gezicht te stompen, terwijl er ruimte tussen hen was ontstaan. Dat aangever voorafgaande aan deze handelingen net als de verdachte zich aanvallend opstelde, maakt dit niet anders, omdat de dreiging van een verdere confrontatie van de kant van aangever inmiddels voorbij was, waarbij het hof tevens betekenis geeft aan de omstandigheid dat de verdachte zichtbaar fysiek overwicht had over aangever.
Hierop stuit het beroep op noodweer en noodweerexces af. Gelet daarop, kan ook het beroep op putatief noodweer(exces) niet slagen.
Het hof verwerpt de verweren van de verdediging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
1. primair
op 17 april 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, meermalen stekende bewegingen heeft gemaakt naar de nek van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. meer subsidiair
op 4 april 2023 te Amsterdam, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] met kracht tegen het gezicht te slaan, ten gevolge waarvan die [benadeelde] met zijn hoofd tegen de grond ten val is gekomen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenkneuzing en een schedelbasisfractuur ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 meer subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het hof verwijst in dit verband mede naar de hiervoor weergegeven verwerping van gevoerde verweren.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair en 2 meer subsidiair bewezenverklaarde uitsluit. Het hof verwijst in dit verband mede naar de hiervoor weergegeven verwerping van gevoerde verweren.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft de bijzondere voorwaarden opgelegd, zoals geadviseerd in het reclasseringsadvies van 31 juli 2023.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal de oplegging van de bijzondere voorwaarden gevorderd, zoals vermeld in het reclasseringsadvies van 31 juli 2023.
De raadsman heeft het hof verzocht om bij een veroordeling dezelfde straf op te leggen als in eerste aanleg. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat een deels voorwaardelijke straf wenselijk is zodat de verdachte begeleiding en hulp kan krijgen. Daarnaast heeft de raadsman het hof verzocht de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in een korte periode schuldig gemaakt een twee ernstige geweldsdelicten in een winkelcentrum. Bij het eerste incident heeft hij een man mishandeld door hem tegen het gezicht te slaan waardoor het slachtoffer op zijn achterhoofd ten val is gekomen. Het slachtoffer heeft hierdoor ernstig langdurig hersenletsel opgelopen. Dertien dagen later heeft de verdachte in hetzelfde winkelcentrum met een mes meerdere stekende bewegingen gemaakt naar de nek van een ander slachtoffer.
De verdachte heeft door zijn handelen letsel, pijn, schade en psychisch leed veroorzaakt. De incidenten hebben plaatsgevonden in een winkelcentrum tussen het winkelend publiek. Veel voorbijgangers zijn getuige geweest van het agressieve gedrag van verdachte. De ervaring leert dat dit kan bijdragen aan gevoelens van onveiligheid op straat en in publieke ruimtes.
Op grond van het bovenstaande zou de oplegging van een gevangenisstraf van zeer aanzienlijke duur gerechtvaardigd zijn, indien de verdachte zijn daad volledig zou kunnen worden toegerekend.
Persoon van de verdachte
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 maart 2024 is de verdachte eerder meermaals veroordeeld voor andere geweldsdelicten. Op 13 januari 2022 is hij ter zake van een mishandeling veroordeeld. Ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten liep de verdachte nog in een proeftijd.
Rapportages
De rechtbank heeft in dit verband het volgende (cursief) overwogen.
In de door de klinisch psychloog mw. [psycholoog] over verdachte opgemaakte psychologische rapportage van 28 juli 2023 is te lezen dat bij verdachte sprake is van "een andere gespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis, een stoornis in het gebruik van alcohol, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid". Er lijkt sprake te zijn van een verslechtering van zijn psychische conditie in de afgelopen periode, waarbij hij tevens kwetsbaarder lijkt te zijn voor psychotische ontregeling. Verdachte was ten tijde van de beide ten laste gelegde feiten onder invloed van alcohol. Zowel de alcoholintoxicatie als ook de antisociale persoonlijkheidsstoornis, in combinatie met de beperkte cognitieve vermogens hebben gemaakt dat betrokkene ten tijde van de beide ten laste gelegde feiten onvoldoende in staat was tot het bepalen van gedragskeuzes en de gevolgen van zijn handelen te overzien. De psycholoog adviseert om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Verdachte heeft een beperkt ziekte-inzicht voor wat betreft de psychotische stoornis. Hij lijkt ook zonder het gebruik van middelen, mogelijk geluxeerd door stress/spanning, psychotisch te kunnen decompenseren. Medicamenteuze behandeling lijkt op dit moment volgens de psycholoog noodzakelijk voor psychiatrische stabiliteit. Om de kans op recidive te verminderen en verdere maatschappelijke teloorgang te voorkomen, moet worden ingezet op een intensieve behandeling gericht op zowel de verslavingsproblematiek als de psychotische stoornis, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de cognitieve vermogens van verdachte. Een klinische behandeling heeft de voorkeur, echter zou meer intensieve en outreachende ambulante zorg, bij beperkte motivatie voor een klinische opname, ook voldoende mogelijkheden kunnen bieden.
In het reclasseringsadvies van 31 juli 2023 is vermeld dat ook de reclassering een (langdurige) klinische behandeling wenselijk acht om verdachte te stabiliseren, om zijn re-integratie na zijn hechtenis te bevorderen en om de recidivekans te verkleinen. Omdat verdachte echter niet mee wil werken aan een klinische behandeling, acht de reclassering voortzetting van ambulante begeleiding en behandeling op een intensieve en outreachende manier geïndiceerd. De reclassering schat de kans op recidive en letsel in als gemiddeld tot hoog en adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering Inforsa, een ambulante behandeling door het Forensisch FACT Inforsa, begeleid wonen of maatschappelijk opvang, meewerken aan een zinvolle dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en inkomensbeheer en meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank neemt de bevindingen van de psycholoog en de reclassering over en zal de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte toerekenen. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte met de Reclassering Inforsa en het Forensisch FACT Inforsa aan de slag gaat om zijn leven op de rails te krijgen en om te voorkomen dat hij opnieuw de fout in gaat.
Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van de bevindingen van de psycholoog en de reclassering en de overwegingen van de rechtbank, en neemt deze over. Gelet op de conclusie van de psycholoog over de antisociale persoonlijkheidsstoornis waaraan de verdachte lijdt, in combinatie met diens alcoholintoxicatie en beperkte cognitieve vermogens en de mate waarin een en ander ten tijde van de tenlastegelegde feiten heeft doorgewerkt in zijn handelen, stelt het hof stelt vast dat de psychische conditie van de verdachte in aanzienlijke mate van invloed is geweest op de bewezenverklaarde feiten. Het hof zal de bewezenverklaarde feiten daarom in verminderde mate aan de verdachte toerekenen. Dit heeft een matigend effect op de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf.
Het hof acht, alles afwegende, gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Voorts zal het hof daaraan de na te noemen bijzondere voorwaarden verbinden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.985,-, bestaande uit € 985,- materiele en € 15.000,- immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.985,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft kenbaar gemaakt dat de vordering kan worden toegewezen zoals de rechtbank dat heeft gedaan.
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren wegens het beroep op noodweer. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering af te wijzen wegens de complexiteit van de vordering. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de immateriële schade een aanzienlijk bedrag behelst. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat er sprake is van medeschuld van de benadeelde partij omdat hij meermaals de verdachte heeft aangevallen. In het verlengde hiervan heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep het voorwaardelijke verzoek gedaan – indien het hof het volledige bedrag van de gevorderde immateriële schade toewijst – om een deskundige op het gebied van aansprakelijkheidsrecht te benoemen die kan rapporteren over hoe die medeschuld zich verhoudt tot zijn vordering. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering aanzienlijk te matigen, in verband met de medeschuld van de benadeelde partij.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 985,-, bestaande uit:
  • bebloede en beschadigde kleding € 350;
  • eigen risico zorgverzekering € 385;
  • wettelijke eigen bijdrage medicijnen € 250.
Vast staat voorts dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, BW. In de schriftelijke vordering en ter terechtzitting in hoger beroep is namens de benadeelde partij toegelicht wat de gevolgen van het handelen van de verdachte voor hem zijn geweest. Als gevolg van de mishandeling is er sprake geweest van multipele traumatische cerebrale contusiehaarden en een schedelbasisfractuur. De benadeelde partij ervaart cognitieve problemen, waarvoor klinische revalidatie nodig was. Sinds zijn ontslag van het revalidatiecentrum is sprake van persisterende cognitieve gedragsproblemen. Hij kan tot heden niet langer zelfstandig wonen en moet verzorgd worden.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de vordering voldoende inzichtelijk is gemaakt door de benadeelde partij. Het hof zal de omvang van de immateriële schade dan ook op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid schatten op € 10.000. Het hof neemt daarbij in aanmerking de ernst van het feit, de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de toegekende schadevergoedingen in vergelijkbare gevallen. Naar het oordeel van het hof is van medeschuld van de benadeelde partij geen sprake. Het is ook niet aannemelijk dat de gevolgen die de benadeelde partij heeft geleden na de mishandeling in relevante mate kunnen worden toegeschreven aan zijn alcoholgebruik, zodat vermindering van de omvang van de schadevergoeding op basis van eigen schuld niet aan de orde is.
De vordering zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 10.985,-
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Voorwaardelijk verzoek
Gelet op het voorgaande komt het hof niet toe aan het voorwaardelijk verzoek van de verdediging, nu de vordering immateriële schade gedeeltelijk is toegewezen.

Beslag

Er zijn meerdere voorwerpen in beslag genomen, te weten een mes, een heft van een mes en twee fusten Heineken. De rechtbank heeft beslist dat het mes en het heft van een mes verbeurd dienen te worden verklaard, en dat de twee fusten Heineken dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat conform de rechtbank over het beslag zal worden beslist.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven mes en heft van een mes, die aan de verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard. Het bewezenverklaarde is namelijk begaan met behulp van deze messen. Daarnaast dienen de twee fusten Heineken te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 januari 2022 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met proeftijd van 2 jaren. In eerste aanleg is deze vordering toegewezen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting verzocht de vordering toe te wijzen.
Het hof overweegt dat gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan twee strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht bij de reclassering
Veroordeelde meldt zich op een nader te bepalen datum en tijdstip bij Reclassering Inforsa op het adres: [adres]. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Veroordeelde laat zich behandelen door het Forensisch FACT Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een
zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
-
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde werkt mee aan aanmelding en plaatsing bij een instelling voor begeleid/beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
-
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van zinvolle dagbesteding in de vorm van werk en/of scholing, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictsgedrag.
Meewerken aan schuldhulpverlening en inkomensbeheer. Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden en werkt mee aan inkomensbeheer als dit noodzakelijk wordt geacht.
-
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en/of drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- mes (PL1300-2023085102-6329125);
- heft van mes (PL1300-2023085102-6329126).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- fust, Heineken (PL1300-2023085102-6329122):
- fust, Heineken (PL1300-2023085102-6329124).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.985,- (tienduizend negenhonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 985,- (negenhonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 10.000 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de aangever, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 2 meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.985,- (tienduizend negenhonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 985,- (negenhonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 10.000 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 89 (negenentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van de aangever niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 4 april 2023.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 januari 2022, parketnummer 15-290460-21, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. R.A.E. van Noort en mr. F.C.W. de Graaf, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Fritsche, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 april 2024.
mr. F.C.W. de Graaf is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]