ECLI:NL:GHAMS:2024:1080

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
200.332.730/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over minderjarigen na uithuisplaatsing en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ouders, die in Ierland wonen, waren in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam van 28 juni 2023, waarin het gezag over hun kinderen was beëindigd op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De ouders voerden aan dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar hun situatie en dat zij niet de kans hadden gekregen om hun opvoedvaardigheden te bewijzen. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, stelden echter dat de ouders niet in staat waren om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen.

De procedure in hoger beroep begon op 26 september 2023, en na een aanhouding wegens het ontbreken van een tolk, vond de mondelinge behandeling plaats op 16 februari 2024. De ouders waren via videobeeldverbinding aanwezig, bijgestaan door een advocaat en een tolk. Het hof oordeelde dat de ouders sinds hun vertrek naar Ierland geen verantwoordelijkheid hadden genomen voor de noodzakelijke hulpverlening en dat de kinderen, die sinds hun geboorte in pleeggezinnen wonen, goed en veilig gehecht zijn. Het hof concludeerde dat het gezag van de ouders beëindigd moest worden, omdat zij niet in staat waren om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de kinderen te dragen.

De ouders hadden ook verzocht om een deskundige te benoemen voor onderzoek naar hun opvoedvaardigheden, maar het hof wees dit verzoek af, omdat het in strijd zou zijn met de belangen van de kinderen. De beslissing van het hof bevestigde de eerdere beschikking van de rechtbank, waarmee de ouders in hun verzoeken niet in het gelijk werden gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.332.730/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/731645 / FA RK 23-2057
Beschikking van de meervoudige kamer van 2 april 2024 in de zaak van
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
beiden wonende te Ierland,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. E.B. van Griethuysen te Haarlem ,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
regio Limburg, locatie Roermond,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering te [plaats] (hierna te noemen: de GI);
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] );
- de pleegouders van [minderjarige 1] ;
- de pleegouders van [minderjarige 2] .

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 28 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De ouders zijn op 26 september 2023 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 28 juni 2023.
2.2
De raad heeft op 3 november 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 5 februari 2024 plaatsgevonden. Omdat er geen tolk voor de ouders aanwezig was, is de behandeling van de zaak aangehouden tot een nader te bepalen datum.
2.4
De mondelinge behandeling is op 16 februari 2024 voortgezet.
Verschenen zijn:
- de ouders, via een videobeeldverbinding met Ierland, bijgestaan door mr. B. Wernik, waarnemend voor en kantoorgenoot van mr. van Griethuysen, en door een tolk in de Engelse taal, J. Ankomah;
- de raad, vertegenwoordigd door M. Eijpe;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd;
- de pleegouders van [minderjarige 2] ;
- de pleegmoeder van [minderjarige 1] .

3.De feiten

3.1
De ouders zijn [in] 2019 gehuwd. Uit hun huwelijk zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2020, te [plaats B] ;
- [minderjarige 2] , [in] 2021, te [plaats C] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
3.2
De moeder en de kinderen hebben de Ierse nationaliteit. De vader heeft de Jamaicaanse nationaliteit.
3.3
[minderjarige 1] is direct na haar geboorte (voorlopig) onder toezicht gesteld en op grond van een daartoe strekkende (spoed)machtiging uithuisgeplaatst. [minderjarige 2] is sinds 18 november 2021 onder toezicht gesteld en op grond van een daartoe strekkende machtiging uithuisgeplaatst.
Deze maatregelen zijn daarna steeds verlengd, laatstelijk tot 10 februari 2024.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen sinds hun uithuisplaatsing in afzonderlijke pleeggezinnen. Zij hebben twee keer per maand omgang met elkaar.
3.4
De ouders zijn in april 2022 vanuit Nederland naar Ierland vertrokken, waar zij nog steeds woonachtig zijn. Sindsdien is er geen fysiek contact meer geweest tussen de ouders en de kinderen. De kinderen hebben momenteel – afzonderlijk van elkaar – vijftien minuten per maand videobelcontact met de ouders.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op het daartoe strekkende verzoek van de raad, het ouderlijk gezag van de ouders over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] beëindigd en is de GI met de voogdij over de kinderen belast.
4.2
De ouders verzoeken primair de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de raad af te wijzen. Subsidiair verzoeken de ouders te benoemen tot deskundige op kosten van de staat psychiater mevrouw P. Casey, die een onderzoek in Ierland zal verrichten naar de opvoedvaardigheden van de ouders en een persoonlijkheidsonderzoek bij hen zal afnemen. De ouders verzoeken de behandeling van het hoger beroep aan te houden totdat voornoemd onderzoek is afgerond en de bevindingen daarvan kunnen worden meegenomen in de door het hof te wijzen beschikking.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de ouders af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten
De ouders
5.1
De ouders zijn van mening dat het verzoek van de raad niet voldoende onderbouwd is en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar hun situatie. De ouders voelen zich keer op keer niet gehoord. Hun stellingen zijn door de rechtbank aan de kant geschoven, waarbij de rechtbank de focus legde op de aanvaardbare termijn. Zij erkennen dat het voor de kinderen van belang is dat zij snel duidelijkheid krijgen over hun opvoedsituatie, maar dat kan geen reden zijn om niet alle essentiële stappen te zetten die nodig zijn om daadwerkelijk vast te stellen wat het beste is voor de kinderen. Een gedegen onderzoek gaat daarbij boven de aanvaardbare termijn. Het is voor de ouders en de kinderen belangrijk dat naar alle mogelijke opties is gekeken om het gezin te herenigen. Daarnaast stellen de ouders dat de rechtbank uitgaat van een aantal feiten die niet correct zijn. Zo heeft de moeder nooit te maken gehad met schizofrenie of een psychose en is het daarom voorbarig om haar als psychiatrisch belast te bestempelen. De ouders zijn altijd bereid geweest om mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek, maar dit is door verschillende omstandigheden nooit goed op gang gekomen. Voorts stellen de ouders dat hun vertrek uit Nederland niet ‘uit het niets’ kwam en dat zij gedwongen zijn vertrokken naar Ierland. Zij konden het hotel waarin zij verbleven niet meer betalen, het visum van de vader liep af waardoor hij niet meer kon werken en zij dreigden dakloos te worden. Zij besloten daarom terug te keren naar Ierland, waar werk en onderdak te vinden waren. Dit was aan de GI gemeld, waarna de video-interactie begeleiding van Kenter Jeugdzorg werd gestopt. Het NIKA-traject was nog niet gestart vanwege een te lange wachtlijst.
Tevens stellen de ouders dat onvoldoende is gebleken dat zij niet bij machte zijn om aan de opvoedvraag van de kinderen te kunnen voldoen. De ouders hebben in Ierland een psychiater, mevrouw P. Casey, gevonden die daar onderzoek naar kan doen, maar hier blijken geen financiële middelen beschikbaar voor te zijn. De ouders hebben geen eerlijke kans gekregen om bewijs te leveren en menen dat eerst deugdelijk onderzoek dient te worden gedaan naar hun opvoedvaardigheden en naar de vraag of zij kampen met persoonlijke- en psychische problematiek. Door tal van redenen zoals het internationale aspect, een niet meewerkende Ierse kinderbescherming en kosten die niet vergoed worden, is dit niet eerder van de grond gekomen.
De raad
5.2
De raad is van mening dat de gezagsbeëindigende maatregel in stand moet blijven in het belang van de kinderen. De raad ziet dat de ouders niet, dan wel onvoldoende in staat zijn om het belang van de kinderen voorop te stellen. De ouders leggen de volledige verantwoordelijk van de ontstane situatie bij iedereen behalve bij zichzelf en ontkennen dat er sprake is geweest van een onveilige situatie voor de kinderen. Door hun plotselinge vertrek naar Ierland is het hulpverleningsproces (waaronder onderzoek) in Nederland gestagneerd. Tot op heden is er geen informatie beschikbaar over de persoonlijke problematiek van de ouders en over hun opvoedmogelijkheden en daarom is voor de raad de situatie onveranderd.
Het is noodzakelijk dat de focus nu ligt op de kinderen. De voor de kinderen aanvaardbare termijn is inmiddels ruimschoots overschreden. Beide kinderen groeien op in een voor hen vertrouwd pleeggezin waar zij zich hebben kunnen ontwikkelen en een gehechtheidsrelatie met de pleegouders hebben opgebouwd. TUSLA, de gecertificeerde instelling in Ierland, heeft tijdens het raadsonderzoek aangegeven dat zij geen mogelijkheden hebben om onderzoek te doen naar de mogelijkheden van terugplaatsing van de kinderen bij de ouders in Ierland. De raad wil de ouders meegegeven dat het van groot belang is dat zij een positieve en stimulerende rol blijven spelen in het leven van de kinderen en dat zij de kinderen niet belasten met hun eigen problematiek en het verleden.
De GI
5.3
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het contact met de ouders moeizaam verloopt. De ouders hebben na hun vertrek naar Ierland geen positieve verandering (kunnen) laten zien. Zij hebben weinig inzicht in hun eigen aandeel in de problemen en in de gevolgen van hun keuze om te vertrekken naar Ierland. Zij hebben nog steeds geen eigen woning en de moeder is ziek door alles wat er is gebeurd. De GI heeft de ouders gezegd dat fysieke omgang met de kinderen mogelijk is als de ouders naar Nederland komen, maar daar hebben zij geen gebruik van gemaakt. Het gaat goed met de kinderen en de GI gunt het hen om contact te hebben met hun ouders. Het is voor de kinderen belangrijk dat zij weten dat zij mogen opgroeien in de pleeggezinnen. De ouders hebben in Nederland lange tijd zelf verstek laten gaan bij de hun aangeboden hulpverlening. De wachtlijsten waren daarbij niet zozeer het probleem; voordat de ouders besloten te vertrekken stond qua hulpverlening alles ‘voor hen klaar’, aldus de GI.
De pleegouders
5.4
De pleegmoeder van [minderjarige 1] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het goed gaat met [minderjarige 1] . Zij is een vrolijk kind. [minderjarige 1] belt, omdat zij nog klein is, iedere maand vijftien minuten met de ouders. Het pleeggezin van [minderjarige 1] houdt van haar en heeft de ouders ter zitting beloofd goed voor haar te blijven zorgen. De pleegmoeder van [minderjarige 1] heeft tot slot naar voren gebracht dat zij hoopt dat de ouders en [minderjarige 1] contact met elkaar blijven houden.
De pleegouders van [minderjarige 2] hebben ter zitting in hoger beroep verklaard dat het goed gaat met [minderjarige 2] en dat het een wijs meisje is. [minderjarige 2] heeft op dezelfde manier contact met de ouders als [minderjarige 1] . [minderjarige 2] praat meestal in het Nederlands, maar zij verstaat Engels redelijk goed.
De beoordeling
Het wettelijk kader
5.5
Ingevolge artikel 1:266, eerste lid, onder a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder over een minderjarige beëindigen indien die minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn. Op grond van artikel 1:267, eerste lid, BW kan beëindiging van het gezag onder andere op verzoek van de raad worden uitgesproken.
5.6
Artikel 810a, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bepaalt dat de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
5.7
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om over het verzoek tot gezagsbeëindiging te beslissen. Dat oordeel is juist, zodat het hof ook daarvan uitgaat. Tussen partijen is niet in geschil dat Nederlands recht van toepassing is, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
Gezagsbeëindiging
5.8
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. De kinderen zijn in Nederland geboren en zijn (vrijwel) direct na hun geboorte uithuisgeplaatst. Zij wonen sindsdien ieder in een eigen pleeggezin, waar zij gehecht zijn en zich goed ontwikkelen.
Beide ouders kampen met diverse problematiek. De ouders zijn in april 2022 vanuit Nederland naar Ierland vertrokken en wonen daar nog steeds. Sinds de ouders naar Ierland vertrokken zijn, is er geen fysiek contact meer tussen hen en de kinderen geweest. Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] hebben afzonderlijk van elkaar iedere maand vijftien minuten contact met de ouders via een videobeeldverbinding. Na het vertrek van de ouders heeft de GI in 2022 het besluit genomen dat niet langer toegewerkt wordt naar terugplaatsing van de kinderen bij de ouders. Uit het raadsrapport van 10 maart 2023 blijkt dat de GI in het verleden onder andere een persoonlijkheidsonderzoek naar de ouders wilde laten uitvoeren om meer zicht te krijgen op hun psychisch welzijn, opvoedvaardigheden en leerbaarheid. Destijds is dat onderzoek niet van de grond gekomen, omdat de ouders daaraan niet wilden meewerken. Ook is gebleken dat de ouders op een later moment, nadat er een andere GI was aangesteld, wel wilden meewerken aan hulpverlening. Toen het onderzoeks- en hulpverleningstraject opnieuw in gang was gezet, zijn de ouders, om hen moverende redenen, plotseling naar Ierland vertrokken, waardoor dit traject moest worden afgebroken. Zo is de video-interactie begeleiding van Kenter Jeugdzorg, waarmee eind februari 2022 gestart was, gestopt en heeft er geen persoonlijkheidsonderzoek naar de moeder kunnen plaatsvinden. Ook hadden de kinderen van de ene op de andere dag geen fysiek contact meer met de ouders.
De ouders hebben met deze handelwijze geen verantwoordelijkheid genomen om structureel mee te werken aan de noodzakelijke hulpverlening en persoonlijkheidsonderzoeken, die er juist op gericht waren om te onderzoeken in hoeverre zij zelf in staat zouden zijn om de kinderen te verzorgen en op te voeden. Ook op dit moment is daar nog steeds geen zicht op.
De ouders hebben geen inzicht in hun eigen handelen en het is ze niet gelukt om – sinds de geboorte van de kinderen – verantwoordelijkheid voor hen te nemen.
5.9
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat het gezag van de ouders beëindigd dient te worden. De ouders zijn tot op heden niet in staat gebleken om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen en niet te verwachten is dat zij dit binnen een voor de kinderen aanvaardbaar te achten termijn wel zullen kunnen. Die termijn is inmiddels lang verstreken. De situatie van de ouders in Ierland is instabiel en onzeker. De kinderen wonen in Nederland al (vrijwel) hun hele leven in de huidige pleeggezinnen en zij zijn daar goed en veilig gehecht. Het is in het belang van de kinderen dat zij duidelijkheid krijgen over hun opgroeiperspectief en dat zij zeker weten dat zij in hun pleeggezinnen verder mogen opgroeien. Het hof acht een beëindiging van het gezag van de ouders daartoe noodzakelijk.
5.1
Door de beëindiging van het gezag is sprake van een inmenging in het familie- en gezinsleven van de ouders en de kinderen als bedoeld in artikel 8 EVRM. Die inmenging is evenwel bij de wet voorzien en is, gelet op het voorgaande, noodzakelijk in het belang van de kinderen en evenredig aan het doel van de bescherming van hun geestelijke en lichamelijke ontwikkeling. Die inmenging in het familie- en gezinsleven van de ouders is daarmee gerechtvaardigd.
Deskundigenonderzoek
5.11
De ouders hebben (subsidiair) verzocht om een Ierse psychiater als deskundige te benoemen, naar het hof begrijpt op grond van artikel 810a lid 2 Rv., en de behandeling van de zaak daartoe aan te houden. Het hof overweegt daaromtrent als volgt. De kinderen wonen inmiddels al geruime tijd in de huidige pleeggezinnen en het is noodzakelijk dat er nu rust en duidelijkheid komt voor hen. Een dergelijk onderzoek, dat mede gericht zal zijn op de vraag of een terugplaatsing van de kinderen bij de ouders mogelijk is, zal voor de kinderen tot onrust en onzekerheid leiden. Het hof acht dit in strijd met de belangen van de kinderen.
Het hof zal dit verzoek dan ook afwijzen.
5.12
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. C.E. Buitendijk en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 2 april 2024 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.