ECLI:NL:GHAMS:2024:1066

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
200.316.267/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen aannemer en opdrachtgever over tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst en ontbinding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een geschil tussen een aannemer en een opdrachtgever over de uitvoering van schilderwerkzaamheden aan drie panden. De opdrachtgever, aangeduid als [appellante], had een overeenkomst gesloten met de aannemer, aangeduid als [geïntimeerden], maar was van mening dat de aannemer tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De opdrachtgever had de overeenkomst ontbonden en vorderde schadevergoeding. De rechtbank Noord-Holland had in eerste aanleg de vorderingen van de opdrachtgever afgewezen, omdat er volgens de rechtbank geen sprake was van een tekortkoming van de aannemer. De opdrachtgever ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat de aannemer niet in verzuim was en dat de opdrachtgever niet gerechtigd was de overeenkomst te ontbinden. Het hof oordeelde dat de werkzaamheden nog niet waren opgeleverd en dat er geen tekortkoming was in de nakoming van de verplichtingen door de aannemer. De opdrachtgever had geen bewijs geleverd dat de aannemer in gebreke was gebleven. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de opdrachtgever in de kosten van het hoger beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en afspraken tussen partijen in een overeenkomst, evenals de noodzaak voor de opdrachtgever om tijdig te reageren op de voortgang van de werkzaamheden. Het hof concludeerde dat de opdrachtgever niet gerechtigd was om de overeenkomst te ontbinden en dat de vorderingen in hoger beroep niet toewijsbaar waren.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.316.267/01
zaak -en rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/316103 / HA ZA 21-257
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 april 2024
inzake
[appellante] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. S. Hartog te Alkmaar,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonend te [woonplaats 1] ,
2. [geïntimeerde 2] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. A.E. Koster te Den Helder.

1.Het geding in hoger beroep

Appellante wordt hierna [appellante] genoemd. Geïntimeerden zullen gezamenlijk [geïntimeerden] worden genoemd en voor zover nodig afzonderlijk worden aangeduid als [geïntimeerde 1] en Rempt.
[appellante] is bij dagvaarding van 29 juni 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 30 maart 2022, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerden] als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- akte van depot waarbij [appellante] een usb-stick heeft gedeponeerd;
- memorie van antwoord, met producties.
[appellante] heeft, kort samengevat en naar het hof begrijpt, geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en haar in eerste aanleg ingestelde vorderingen - zoals hierna onder 3.1 omschreven - alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van de procedure in beide instanties en alles uitvoerbaar bij voorraad.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellante] in de kosten van - naar het hof begrijpt - de procedure in hoger beroep, met nakosten en wettelijke rente.
Partijen hebben in hoger beroep bewijs aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.3 de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Over de juistheid van de door de rechtbank genoemde feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan, met dien verstande dat bij de beoordeling van het hoger beroep ook enkele andere, hierna te noemen, feiten zullen worden betrokken die tussen partijen niet in geschil zijn. Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) Op 10 september 2020 hebben [geïntimeerden] aan [appellante] een offerte gestuurd voor het verrichten van schilderwerkzaamheden aan Hotel Marijke te Bergen. Op 11 september 2020 heeft [appellante] deze offerte ondertekend.
(ii) De offerte van 10 september 2020 luidt als volgt, voor zover van belang:
“(…) Het hier onderstaande voorstel is voor de drie aangegeven panden verder te noemen als pand A, B en C.
Pand A = Hoofdentree met alles wat hieraan vast zit.
Pand B = Het pand direct aan de straat tegenover de hoofdentree.
Pand C = Het pand direct achter pand B.
De schilderwerkzaamheden op de drie panden worden op “Verkoop klaar” wijze behandelt.
Dit op verzoek van opdrachtgever. De werkwijze wordt weergegeven bij de onderdelen van de panden.
Eventuele houtrot reparaties zijn exclusief op deze offerte.
PAND A (…) € 21.509,00
(…)
Werkwijze verfsysteem.
  • Ondeugdelijke / gebrekkige verlagen verwijderen.
  • Ondergrond grondig reinigen / schuren en herstellen.
(…)
PAND B (…) € 3.877,69
(…)
Werkwijze verfsysteem.
  • Ondeugdelijke / gebrekkige verlagen verwijderen.
  • Ondergrond grondig reinigen / schuren en herstellen.
(…)
PAND C (…) € 4.259,00
(…)
Werkwijze verfsysteem.
  • Ondeugdelijke / gebrekkige verlagen verwijderen.
  • Ondergrond grondig reinigen / schuren en herstellen.
(…)
WIJZONOL (…) ZIJDEGLANSLAK KL TR 2.5L
€ 2.220,00
Paginatotaal € 2.220,00
Totaal excl. BTW € 31.865,69
9% BTW € 2.668,11
21% BTW € 466,20
Totaal incl. BTW € 35.000,00
(iii) In september 2020 zijn [geïntimeerden] aangevangen met de schilderwerkzaamheden.
(iv) Bij WhatsApp bericht van 21 september 2020 heeft [geïntimeerde 1] aan [appellante] onder meer het volgende geschreven:
“(…) De achterkant staat er trouwens wel al zo goed als in dus dat schiet al wel lekker op. (…)”
( v) Bij e-mail van 24 september 2020 heeft [geïntimeerde 1] aan [appellante] onder meer het volgende geschreven:
“(…) Het schiet lekker op met het achterste pand. (…)
Betreffende het houtrot. Ik ben vanmiddag even een rondje wezen lopen om het hoofdgebouw, nou, eigenlijk maar de helft. Er waren nog te veel mensen voor de ramen om goed een rondje te kunnen lopen.
Ik heb daarbij 14 punten gevonden welke in hieronder even noteer en uitprint voor [naam] zodat ik dit morgen aan hem kan overhandigen. Hij weet al van de lijst.
Ook had ik met [naam] afgesproken voor hem twee componenten te halen welke goed werk voor het herstellen van kleinere oppervlakte.
Wel vroeg ik mijn het volgende af. We gaan straks de lucht in en het is heel erg onpraktisch dat wanneer wij kleine houtrot vinden hier vanaf te moeten blijven. Hierdoor lopende wij in vertraging en moeten we steeds heen en weer om stukjes af te maken. Beneden is dit niet zo’n probleem aangezien het laag is en we er alleen maar toe hoeven te lopen. Maar straks in de lucht wordt het een ander verhaal.
Is het misschien een idee om de kleinere houtrot zelf op te lossen en grotere, bvb hout uitwisselen gewoon door [naam] te laten doen?
Kleinere houtrot plekken vergt voor ons geen extreem lange tijd maar werkt wel efficiënter. We kunnen dit per plek opnemen of per uur. Het is net wat je het makkelijkste vind. Gemiddeld ben ik ongeveer 20 minute bezig met het herstellen van een stukje houtrot (plamuren, schuren en naplamuren) het gronden en aflakken zit uiteraard al in de bestaande werkzaamheden.
Ik denk dat het voor de rest allemaal uitstekend verloopt. We gaan behoorlijk snel en mocht het weer een beetje meezitten dan komen we zelf nog wel toe aan het middelste pand.. dan kunnen we in februari ons volledig focussen op het hoofdgebouw en deze voor eind maart afronden. (…)”
(vi) Bij WhatsApp bericht van 25 september 2020 te 08:34:15 uur heeft [appellante] aan [geïntimeerde 1] onder meer het volgende geschreven:
“Heel fijn dat alles zo opschiet . Helaas zitten wij door de enorme verhoging van de offerte echt aan de max . [naam] doet het voor ons tegen een zeer speciaal tarief . Sorry dat het lastig voor je is maar een naheffing op de 35.000 voor reparatie verrot hout kunnen wij op dit moment niet dragen (…”
(vii) Bij WhatsApp bericht van 25 september 2020 te 09:47:07 uur heeft [geïntimeerde 1] in reactie hierop aan [appellante] onder meer het volgende geschreven:
“(…) geen enkel probleem hoor ik snap het best. We houden het dan gewoon op deze manier. Ik zal proberen zoveel mogelijk vooruit te kijken zodat [naam] voor ons uit kan! (…)”
(viii) Bij WhatsApp bericht van 27 oktober 2020 te 10:31:44 uur heeft [geïntimeerde 1] aan
[appellante] onder meer het volgende geschreven:
“(…) Oh tevens is benden van het middelste pand zo goed als klaar. [naam] moet nog het een en ander repareren. Wij plannen dit vanaf donderdag boven te beginnen. We wachten even op iets beter weer”
(ix) Bij WhatsApp bericht van 27 oktober 2020 te 10:33:42 uur heeft [appellante] in reactie daarop aan [geïntimeerde 1] het volgende geschreven:
“We lopen van de week even samen een ronde wat er gedaan is ….”
( x) Bij WhatsApp bericht van 27 oktober 2020 te 10:35:22 uur heeft [appellante] aan [geïntimeerde 1] het volgende geschreven:
“Wat er nog gedaan moet worden aan de panden. [naam] is positief getest hij is even uit de running”
(xi) Bij WhatsApp bericht van 27 oktober 2020 te 11:23:16 uur heeft [geïntimeerde 1] aan
[appellante] onder meer het volgende geschreven:
“Wij wilde tevens ook even een rondje lopen. Er moet behoorlijk wat gedaan worden en nu weet ik dat er geen budget is voor dat wij deze werkzaamheden doen, maar we hebben wij lopen wel tegen planningen aan als reparaties niet voor ons uit gedaan worden. hier moet dus echt iets voor gevonden worden. Dat is voor nu de kleine pandjes niet erg, maar straks met het grote pand en een hoogwerker die wij moeten huren echt geen optie. Dus een rondje lopen en even rond de tafel zou heel prettig zijn om dit even te kunnen tackelen! (…)”
(xii) Bij e-mail van 11 januari 2021 heeft mr. Hartog voornoemd, namens [appellante] , aan [geïntimeerden] geschreven dat geconstateerd is dat [geïntimeerden] niet bereid zijn de gebreken op een goede en deugdelijke wijze te herstellen en dat om die reden [appellante] de overeenkomst ontbindt.

3.Beoordeling

3.1
[appellante] heeft in eerste aanleg gevorderd, kort gezegd, dat de rechtbank voor recht verklaart dat [appellante] gerechtigd was de overeenkomst te ontbinden, althans dat de rechtbank de overeenkomst ontbindt, en - uitvoerbaar bij voorraad - [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 42.310,-, vermeerderd met wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
3.2
Nadat [geïntimeerden] verweer hadden gevoerd, heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] afgewezen en haar - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeeld in de proceskosten. Daartoe heeft de rechtbank - kort gezegd - overwogen dat van een tekortkoming in de nakoming van de zijde van [geïntimeerden] geen sprake is geweest voor zover betrekking hebbend op herstel van houtrot en oplevering vóór eind mei 2021. Wat betreft de kwaliteit van het schilderwerk heeft de rechtbank overwogen dat [geïntimeerden] niet in verzuim waren zodat alleen al daarom geen grond bestond voor ontbinding van de overeenkomst. De ontbinding van de overeenkomst door [appellante] heeft dus geen effect gesorteerd en voor ontbinding van de overeenkomst door de rechtbank is evenmin grond, aldus de rechtbank.
3.3
Tegen voornoemde beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met acht grieven op waarbij de nummering van de grieven na grief 2 abusievelijk is vervolgd met grief 4 (in plaats van met grief 3) en aan het slot tweemaal een grief met het nummer 8 is voorgesteld. [geïntimeerden] bestrijden de grieven.
3.4
De grieven, die zich voor een gezamenlijke behandeling lenen, strekken ertoe te betogen dat [appellante] gerechtigd was tot ontbinding van de overeenkomst omdat:
I) [geïntimeerden] een termijn hebben gekregen om zich uit te laten over de wijze waarop zij gebreken zullen herstellen en [geïntimeerden] hier geen afdoende antwoord op hebben gegeven;
II) reeds vóór de vastgestelde tijd van oplevering waarschijnlijk werd dat het werk niet behoorlijk zou worden opgeleverd (artikel 7:756, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW);
III) [appellante] goede gronden had te vrezen dat [geïntimeerden] in de nakoming zouden tekortschieten (artikel 6:80, eerste lid, aanhef en onder c BW);
IV) [appellante] uit de mededelingen van [geïntimeerden] kon afleiden dat deze in de nakoming zouden tekortschieten (artikel 6:80, eerste lid, aanhef en onder b BW); en
(V) [geïntimeerden] zich gecommitteerd hebben aan een termijn voor nakoming en die termijn hebben overstreden althans een redelijke termijn voor nakoming hebben overschreden.
3.5
Ingevolge artikel 6:265, eerste lid, BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. In aanmerking genomen de stellingen van partijen over en weer spitst het onderhavige geschil zich allereerst toe op de vraag of sprake is van een tekortkoming van [geïntimeerden] in de nakoming van hun verplichtingen voortvloeiende uit de overeenkomst, en zo ja, of ter zake van die tekortkoming [geïntimeerden] in verzuim zijn.
3.6
Teneinde de eerste vraag te beantwoorden zal het hof eerst de omvang van de overeengekomen werkzaamheden vaststellen. Voor het antwoord op die vraag is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet alleen beslissend de taalkundige uitleg van de inhoud van de overeenkomst, maar komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de inhoud van de schriftelijke weergave van de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
3.7
Tussen partijen staat vast dat een overeenkomst is tot stand gekomen op grond waarvan [geïntimeerden] is opgedragen schilderwerkzaamheden te verrichten aan een drietal panden van [appellante] , te weten de als zodanig genoemde panden A, B en C. Naar [appellante] heeft gesteld onder randnummer 2.1 van de inleidende dagvaarding, is deze overeenkomst eerst tot stand gekomen nadat [appellante] op 11 september 2020 de hiervoor onder 2 sub (ii) weergegeven offerte heeft ondertekend. In deze offerte staat onder meer vermeld
“Eventuele houtrot reparaties zijn exclusief op deze offerte”. Dat betekent dat werkzaamheden die gemoeid zijn met reparatie van houtrot niet vallen onder de geoffreerde en door [appellante] voor akkoord ondertekende werkzaamheden. Dat partijen zulks zijn overeengekomen volgt daarnaast uit de hiervoor onder 2 sub (v) tot en met (xi) weergegeven correspondentie. Naar [geïntimeerden] terecht hebben aangevoerd, blijkt uit die correspondentie immers dat het verwijderen van houtrot door [appellante] was uitbesteed aan een derde, genaamd [naam] , die die werkzaamheden tegen een gereduceerd tarief kon verrichten, en dat [appellante] vanwege de daarmee gemoeide kosten heeft afgezien van het aanbod van [geïntimeerden] om werkzaamheden betreffende het verwijderen van kleine houtrot ook te verrichten, welk aanbod vooral was gedaan uit praktisch oogpunt zoals dat valt te lezen in het hiervoor onder 2 sub (v) weergegeven e-mailbericht. Aldus moet worden geoordeeld dat, anders dan [appellante] heeft gesteld, het verwijderen van houtrot niet onder de opgedragen werkzaamheden viel. De verwijzing van [appellante] naar de omschrijving
“Ondergrond grondig reinigen/ schuren en herstellen”in de offerte kan tegen de achtergrond van het voorgaande redelijkerwijs niet zo worden begrepen dat daaronder ook valt het verwijderen van houtrot.
3.8
[appellante] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [geïntimeerden] zijn tekortgeschoten in hun verplichtingen voortvloeiende uit de overeenkomst. [geïntimeerden] bestrijden dat daarvan sprake is en voeren onder meer aan dat het werk nog niet was opgeleverd zodat van een tekortkoming niet kan worden gesproken. Het hof overweegt als volgt. Artikel 7:758, eerste lid, BW bepaalt dat indien de aannemer te kennen heeft gegeven dat het werk klaar is om te worden opgeleverd en de opdrachtgever het werk niet binnen een redelijke termijn keurt en al dan niet onder voorbehoud aanvaardt dan wel onder aanwijzing van de gebreken weigert, de opdrachtgever geacht wordt het werk stilzwijgend te hebben aanvaard. Na de aanvaarding wordt het werk als opgeleverd beschouwd. Onder oplevering moet worden verstaan het in overeenstemming met de inhoud en strekking van de overeenkomst ter beschikking stellen van het werk aan de opdrachtgever, zie onder meer Hof 's-Hertogenbosch 14 oktober 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4233, r.o. 3.7.1.
3.9
Het hof stelt voorop dat van een tekortkoming in de nakoming van de verplichting van [geïntimeerden] goed en deugdelijk schilderwerk te leveren in beginsel geen sprake kan zijn als het werk nog niet is opgeleverd, en zo al een termijn voor oplevering is overeengekomen, die termijn nog niet is verstreken. [appellante] stelt weliswaar dat [geïntimeerden] het werk hebben opgeleverd maar zij heeft die stelling in het licht van hetgeen [geïntimeerden] daartegen hebben aangevoerd onvoldoende met feiten onderbouwd. Weliswaar heeft [appellante] verwezen naar een WhatsApp bericht van 21 september 2020, een e-mail van 24 september 2020 en een WhatsApp bericht van 27 oktober 2020, maar uit deze correspondentie volgt, anders dan [appellante] heeft betoogd, niet dat [geïntimeerden] de werkzaamheden betreffende de panden B en C toen hebben opgeleverd. Nergens valt in die correspondentie een kennisgeving van [geïntimeerden] te lezen als bedoeld in artikel 7:758, eerste lid, eerste volzin, BW dat het werk klaar was om te worden opgeleverd. Dat partijen afspraken om een rondje langs het werk te lopen, kan niet als een zodanige mededeling worden beschouwd. De wens om een rondje langs het werk te lopen was immers bedoeld om vast te stellen
“Wat er nog gedaan moet worden aan de panden”, zoals [appellante] zelf heeft geschreven in haar hiervoor onder 2 sub (x) weergegeven WhatsApp bericht en waarop [geïntimeerden] vervolgens diezelfde dag nog hebben geantwoord “
er moet behoorlijk wat gedaan worden”(zie het hiervoor onder 2 sub (xi) weergegeven WhatsApp bericht). Uit dit laatstgenoemde bericht volgt bovendien dat partijen nog zouden spreken over de planning van de resterende werkzaamheden en de door [naam] noodzakelijkerwijs nog te verrichten houtrotverwijderingswerkzaamheden om te voorkomen dat [geïntimeerden] vertraging zouden oplopen bij het verrichten van hun werkzaamheden. Het voorgaande betekent dat van oplevering van het werk op dat moment geen sprake is geweest en dat daarom ook niet kan worden gesproken van een tekortkoming in de nakoming van de verplichting tot het uitvoeren van de overeengekomen werkzaamheden. [appellante] had dan ook niet de bevoegdheid de overeenkomst te ontbinden. Voor zover [appellante] een beroep heeft gedaan op artikel 7:756 BW, komt haar op grond van die bepaling evenmin de bevoegdheid tot ontbinding toe. Immers, niet kan worden gezegd dat reeds vóór de vastgestelde tijd van oplevering het waarschijnlijk was dat het werk niet of niet behoorlijk zou worden opgeleverd nu niet is gebleken dat partijen een exacte datum voor oplevering hebben vastgesteld. Voor zover partijen zijn overeengekomen dat de werkzaamheden vóór mei 2021 zouden worden opgeleverd, kan evenmin worden gezegd dat het waarschijnlijk was dat de werkzaamheden tegen die tijd niet zouden zijn opgeleverd. Integendeel, blijkens het hiervoor onder 2 sub (v) weergegeven e-mailbericht gingen [geïntimeerden] ervan uit dat een oplevering eind maart 2021 zelfs tot de mogelijkheden behoorde als het weer zou meezitten. Voor zover [appellante] als alternatieve grondslag een beroep heeft gedaan op de mogelijkheid van termijnstelling-uitlating-kwaliteit teneinde te betogen dat [geïntimeerden] zonder ingebrekestelling in verzuim zijn geraakt (artikel 6:80 BW) heeft te gelden dat [appellante] [geïntimeerden] geen termijn heeft gesteld, waardoor niet kan worden gezegd dat [geïntimeerden] niet of onvoldoende hebben gereageerd.
3.1
Het hiervoor overwogene leidt ertoe dat [appellante] niet gerechtigd was de overeenkomst te ontbinden en dat haar vorderingen strekkende tot ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding ook in hoger beroep niet toewijsbaar zijn. Gelet hierop kunnen de overige stellingen van partijen bij gebrek aan belang onbesproken blijven.
3.11
[appellante] heeft geen specifieke feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden dan hiervoor gegeven. Haar bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.
3.12
De slotsom is dat de grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep, met nakosten en wettelijke rente.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 787,- aan verschotten en € 2.057,- voor salaris en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. T.S. Pieters, M.L.D. Akkaya, en I.A. van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 april 2024.