ECLI:NL:GHAMS:2024:1024

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
000844-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding voor kosten van rechtsbijstand in strafzaak op basis van billijkheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 17 augustus 2023. Het hoger beroep werd ingesteld door de appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. Z. Boufadiss. De appellant verzocht om een schadevergoeding voor kosten van rechtsbijstand in verband met zijn strafzaak en de verzoekschriftprocedure. De rechtbank had eerder een bedrag van € 3.460,60 toegewezen, maar de appellant was van mening dat dit bedrag niet voldoende was en vroeg om een totaalbedrag van € 6.344,00.

Het hof heeft de stukken van de strafzaak en de ingediende declaraties beoordeeld. Het hof oordeelde dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom het toegewezen bedrag was gematigd, vooral gezien de beperkte omvang van het dossier en de onduidelijkheden in de nota's. Het hof benadrukte dat de rechter niet gebonden is aan de door de raadslieden opgestelde declaraties en dat deze slechts als uitgangspunt dienen. Het hof concludeerde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van de volledige gevraagde schadevergoeding.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de appellant een vergoeding van € 6.344,00 toegekend, te betalen uit 's Rijks kas. Deze beslissing werd genomen in de meervoudige raadkamer van het hof, waarbij de voorzitter mr. R.A.E. van Noort de beschikking ondertekende en de tenuitvoerlegging beval.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer: 000844-23 (530 Sv)
parketnummer: 13-287803-22
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 17 augustus 2023 op het verzoekschrift op de voet van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[appellant],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. Z. Boufadiss,
Singel 362, 1016 AH te Amsterdam.

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 23 augustus 2023 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Op 16 februari 2024 heeft de advocaat-generaal het advies van het openbaar ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 27 februari 2024 de advocaat-generaal en de uitdrukkelijk gemachtigd advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek - zoals aangevuld in raadkamer in hoger beroep - strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 5.324,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg (€ 680,00) en in hoger beroep (€ 340,00) tezamen ten bedrage van € 1.020,00.

3.Beoordeling

De rechtbank heeft het verzoek onder a. toegewezen tot een bedrag van € 3.460,60. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de beperkte omvang van het dossier en de onduidelijkheden omtrent de nota’s en verrichte werkzaamheden, een vergoeding voor 13 uren als voldoende onderbouwd en billijk dient te worden beschouwd.
Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Wat betreft de hoogte van de toe te kennen vergoeding is de rechter niet gebonden aan de door de raadslieden opgestelde declaraties, ook niet indien deze zijn voorzien van een gedetailleerde urenspecificatie. De in de jurisprudentie daarvoor gebezigde formulering dat dergelijke declaraties niet meer zijn dan een uitgangspunt, brengt tot uitdrukking dat de rechter de ruimte heeft daarvan – in matigende zin – af te wijken indien en voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn. De schadevergoedingsrechter dient, gezien het recht op vrije advocatenkeuze, terughoudend te zijn bij de toetsing van tussen de cliënt en de raadslieden gemaakte afspraken. Een en ander heeft tot een min of meer bestendige lijn in de jurisprudentie van de gerechtshoven geleid, die erop neer komt dat van de declaraties van de betrokken rechtsbijstandverleners kan worden afgeweken indien deze, bij voorbeeld wat betreft het aantal ingeschakelde rechtsbijstandverleners, de hoeveelheid in rekening gebrachte uren of de gehanteerde uurtarieven, alle omstandigheden en belangen in aanmerking genomen, ‘in het oog springend bovenmatig’ zijn (gerechtshof Leeuwarden 3 februari 2010, ECLI:NL:GHLEE:2010: BL8539; gerechtshof Amsterdam 28 mei 2014, ECLI:NLGHAMS:2014:2466).
Het hof heeft de gespecificeerde declaraties tegen de bovenstaande maatstaven beoordeeld.
Het hof is van oordeel dat uit het verzoekschrift met de daarbij gevoegde stukken voldoende blijkt dat appellant het verzochte bedrag verschuldigd is en/of heeft betaald voor de aan hem verleende rechtsbijstand. Voor zover in de procedure onduidelijkheden hebben bestaan omtrent de nota’s en de verrichte werkzaamheden, zijn deze onduidelijkheden thans voldoende opgehelderd en bestaat geen aanleiding om het toe te wijzen bedrag op die grond te matigen.
Ook de enkele vaststelling dat het dossier een geringe omvang heeft, is op zich zelf beschouwd onvoldoende om tot matiging over te gaan. Dit temeer daar uit de urenspecificatie volgt dat voor de bestudering van het dossier minder dan 3 uren is gedeclareerd. Uit de beschikking is derhalve niet goed op te maken op welk punt de rechtbank heeft willen matigen.
Het hof is - met de advocaat-generaal - van oordeel dat in de stukken van het dossier en het verhandelde in raadkamer ook overigens geen aanleiding bestaat het verzochte bedrag gematigd te moeten toewijzen.
Het hof zal de beschikking waarvan beroep derhalve vernietigen en opnieuw recht doen.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak ten bedrage van € 5.324,00.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 1.020,00.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Wijst het verzochte toe.
Kent op de voet van artikel 530 Sv uit ’s Rijks kas aan appellant een vergoeding toe van € 6.344,00 (zesduizend driehonderdvierenveertig euro).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.A.E. van Noort, B.E. Dijkers en R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 19 maart 2024. .
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 6.344,00 (zesduizend driehonderdvierenveertig euro) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [tnv] o.v.v. [appellant]/schadevergoeding.
Amsterdam, 19 maart 2024,
mr. R.A.E. van Noort, voorzitter.