ECLI:NL:GHAMS:2024:1023
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Vergoeding kosten rechtsbijstand in verzoekschriftprocedure
In deze zaak gaat het om een beschikking van het Gerechtshof Amsterdam op het hoger beroep tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam. Het hoger beroep is ingesteld door de appellant op 15 augustus 2023, die verzocht om een vergoeding van € 340,00 voor kosten van rechtsbijstand in verband met een verzoekschriftprocedure. De advocaat-generaal heeft op 7 december 2023 advies uitgebracht, en het hof heeft op 27 februari 2024 de advocaat-generaal gehoord tijdens de openbare behandeling van het verzoekschrift. Appellant en zijn advocaat zijn niet verschenen in de raadkamer.
Het hof oordeelt dat het hoger beroep tijdig is ingesteld en dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor de toekenning van de schadevergoeding, zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld. De advocaat van appellant heeft betoogd dat het toegekende bedrag niet verrekend dient te worden, omdat de vergoeding toekomt aan de advocaat voor zijn werkzaamheden. Het hof stelt echter vast dat op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering de vergoeding aan de gewezen verdachte moet worden toegekend en niet aan de advocaat. De verrekende vergoeding betekent niet dat de gewezen verdachte zijn betalingsverplichting aan de advocaat niet meer hoeft na te komen.
Het hof volgt de bestendige lijn dat de kosten van een raadsman in verband met het opstellen en indienen van een verzoekschrift verrekend moeten worden. Daarom wijst het hof het hoger beroep af en bevestigt de beschikking van de rechtbank.