ECLI:NL:GHAMS:2024:1022

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
23-002055-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep in ontnemingszaak wegens intrekking grieven

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 11 juli 2023. De betrokkene, geboren in 1983, was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en was verplicht gesteld tot betaling van een geldbedrag van € 13.698,88 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vonnissen, maar heeft op 5 maart 2024 via e-mail laten weten het hoger beroep niet te willen handhaven. Het hof heeft vastgesteld dat de intrekking van het hoger beroep niet meer mogelijk was, aangezien het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep al was aangevangen op 7 november 2023. Gezien de intrekking van de grieven en het ontbreken van enig rechtens te respecteren belang, heeft het hof de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, conform de vordering van de advocaat-generaal en op basis van artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters in de zitting aanwezig waren en de uitspraak op de openbare terechtzitting is gedaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002055-23
datum uitspraak: 7 maart 2024
VERSTEK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 11 juli 2023 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-138330-17 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 13.698,88.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 juli 2023 - kort gezegd - veroordeeld ter zake van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 11 juli 2023 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 13.698,88 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen. Bij arrest van 7 maart 2024 is de verdachte op grond van artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep in de strafzaak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 maart 2024.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het hoger beroep.

Ontvankelijkheid van de betrokkene in het hoger beroep

Blijkens een e-mailbericht van de raadsman van 5 maart 2024 wenst de betrokkene het hoger beroep niet te handhaven. Intrekking van het hoger beroep is niet meer mogelijk, nu het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep reeds op een eerdere zitting van het hof op 7 november 2023 is aangevangen. Het hof leidt evenwel uit voornoemd e-mailbericht af dat de betrokkene zijn oorspronkelijke bezwaren tegen het vonnis niet langer wenst te handhaven. Om die reden zal hij, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig nader onderzoek van de zaak, niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, Wetboek van Strafvordering.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.A.A. Postma, mr. R.D van Heffen en mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Leeuwen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 maart 2024.