In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 1 maart 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 1982, was in hoger beroep gegaan tegen de veroordeling voor het niet naleven van een gebiedsverbod en lokaalvredebreuk. De tenlastelegging bestond uit drie zaken: in zaak A werd de verdachte verweten opzettelijk niet te voldoen aan een gebiedsverbod op 23 juni 2021, in zaak B ging het om wederrechtelijk binnendringen in een kledingwinkel op 23 oktober 2021, en in zaak C om het niet naleven van een ander gebiedsverbod op 4 februari 2022. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, inclusief de rechtmatigheid van de opgelegde verblijfsverboden. De verdediging voerde aan dat de verblijfsverboden niet rechtmatig waren en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof oordeelde echter dat de burgemeester goede gronden had voor het uitvaardigen van de verblijfsverboden en dat de verdachte op de hoogte was van deze verboden. De verdachte werd schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, maar het hof besloot geen straf of maatregel op te leggen, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die dak- en thuisloos is en verslaafd aan heroïne. Het hof heeft ook bepaald dat de in beslag genomen goederen aan de verdachte moeten worden geretourneerd.