ECLI:NL:GHAMS:2024:1010

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
23-000614-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake overtredingen van gebiedsverbod en lokaalvredebreuk

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 1 maart 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 1982, was in hoger beroep gegaan tegen de veroordeling voor het niet naleven van een gebiedsverbod en lokaalvredebreuk. De tenlastelegging bestond uit drie zaken: in zaak A werd de verdachte verweten opzettelijk niet te voldoen aan een gebiedsverbod op 23 juni 2021, in zaak B ging het om wederrechtelijk binnendringen in een kledingwinkel op 23 oktober 2021, en in zaak C om het niet naleven van een ander gebiedsverbod op 4 februari 2022. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, inclusief de rechtmatigheid van de opgelegde verblijfsverboden. De verdediging voerde aan dat de verblijfsverboden niet rechtmatig waren en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof oordeelde echter dat de burgemeester goede gronden had voor het uitvaardigen van de verblijfsverboden en dat de verdachte op de hoogte was van deze verboden. De verdachte werd schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, maar het hof besloot geen straf of maatregel op te leggen, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die dak- en thuisloos is en verslaafd aan heroïne. Het hof heeft ook bepaald dat de in beslag genomen goederen aan de verdachte moeten worden geretourneerd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000614-22
datum uitspraak: 18 april 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2022 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-164174-21 (zaak A) en 13-287509-21 (zaak B) en 13-030363-22 (zaak C) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1982,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 april 2024.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
Zaak A:
hij op of omstreeks 23 juni 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, te weten een gebiedsverbod, kenmerk 21-04278 krachtens artikel 172 en/of 177 van de gemeentewet en/of artikel 2.9A en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 der Gemeente Amsterdam, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift, gedaan door of namens de burgemeester van Amsterdam, zijnde een ambtenaar belast met de uitoefening van enig toezicht en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, althans van hem had gevorderd zich voor de duur van 3 maanden te verwijderen en niet meer op te houden in overlastgebied Zuid Oost, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering, immers bevond hij, verdachte, zich op 23 juni 2021 te (ongeveer) 20:00 uur opzettelijk in/op de Johan Cruijf Boulevard, althans op een openbare weg of plaats gelegen in voornoemd gebied;
Zaak B (gevoegd):
hij, op of omstreeks 23 oktober 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in de woning, het besloten lokaal en/of het besloten erf, te weten de winkel [winkel] bij een ander, te weten bij de [winkel], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
Zaak C (gevoegd):
hij op of omstreeks 4 februari 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk 21-04822 krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172 en/of 177 van de gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, gedaan door of namens de burgemeester van Amsterdam, in elk geval een ambtenaar als bedoeld in artikel 184 Wetboek van Strafrecht, eerste en/of tweede lid, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen 19 november 2021 tot en met 19 februari 2022 niet mocht bevinden in/op overlastgebied 3 Zuid-Oost, door, zich op voornoemde datum in/op de parkeergarage P23 aan het Bijlmerplein, althans op een openbare weg of plaats gelegen in voornoemd gebied te bevinden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging zaken A en C

De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van hetgeen hem in de zaken A en C is tenlastegelegd primair omdat de verblijfsverboden van 18 mei 2021 en 19 november 2021 niet rechtmatig zijn afgegeven. De verblijfsverboden staan niet in verhouding tot de overtredingen die de verdachte heeft gemaakt en er is onvoldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verblijfsverboden zijn daarom in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het proportionaliteitsbeginsel en het recht op een privé leven tot stand gekomen. Dit betekent dat geen sprake is van een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan, hetgeen moet leiden tot vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van opzet.
Het hof overweegt als volgt.
Bij een strafrechtelijke vervolging voor artikel 184 Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) moet de rechter onderzoeken of het in de tenlastelegging genoemde wettelijk voorschrift verbindend is en of het bevel rechtmatig, met inachtneming van de rechtsregels die daarvoor gelden, waaronder ook de Algemene wet bestuursrecht is gegeven. Indien daarover een verweer is gevoerd, moet de rechter laten blijken dat onderzoek te hebben uitgevoerd en gemotiveerd op dat verweer beslissen. Aan de hand van dit beoordelingskader komt het hof tot het navolgende.
Op grond van het procesdossier stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast. Nadat de verdachte op 14 april 2021 voor overlast had gezorgd in overlastgebied Zuidoost is op 3 juni 2021 aan hem een verblijfsverbod, gedateerd op 18 mei 2021 (kenmerk 21-04278), uitgereikt waarin de burgemeester hem verbiedt zich vanaf 22 mei 2021 tot en met 21 augustus 2021 in het overlastgebied Zuidoost te begeven dan wel op te houden. Dit verblijfsverbod is gebaseerd op artikel 2.9, tweede lid, onder c van de APV Amsterdam 2008: aan de verdachte waren eerder verblijfsverboden voor de duur van 24 uur opgelegd, onderscheidenlijk op 18 augustus 2020 voor openlijk gebruik/voorhanden hebben van harddrugs, en op 14 april 2021 voor bedelarij.
Nadat de verdachte zich op 4 november 2021 zonder redelijk doel of op voor anderen kennelijk hinderlijke wijze had opgehouden in overlastgebied Zuidoost is op 3 december 2021 opnieuw aan hem een verblijfsverbod, gedateerd op 19 november 2021 (kenmerk 21-04822), uitgereikt waarin de burgemeester hem verbiedt zich vanaf 20 november 2021 tot en met 19 december 2021 in het overlastgebied Zuidoost te begeven dan wel op te houden. Dit verblijfsverbod is gebaseerd op artikel 2.9 tweede lid onder b van de APV Amsterdam 2008: aan de verdachte waren eerder verblijfsverboden opgelegd, onderscheidenlijk op 14 april 2021 voor de duur van één maand voor bedelarij, en op 4 november 2021voor de duur van 24 uur voor hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimte. Per brief van 29 november 2021 heeft de gemeente aan de verdachte bericht dat de juiste einddatum van dit verblijfsverbod 19 februari 2022 is.
Aan beide verblijfsverboden is een verhoor van de verdachte door de politie voorafgegaan waarin de verdachte onder meer zijn bezwaren tegen het voornemen om aan hem een verblijfsverbod op te leggen naar voren heeft kunnen brengen en gebracht. Hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht is door de burgemeester meegewogen bij het besluit tot het uitvaardigen van de verblijfsverboden. In het kader van de proportionaliteit is voorts bij de overweging betrokken of de verdachte woont, werkt of is aangewezen op zorg die alleen in het overlastgebied kan worden verleend. Gezien deze overwegingen komt het hof tot het oordeel dat de burgemeester goede gronden had tot het uitvaardigen van de verblijfsverboden, om welke reden het hof de in de zaken A en C overtreden verblijfsverboden rechtmatig acht. Niet is gebleken dat sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het proportionaliteitsbeginsel en/of het recht op een privé leven. Hetgeen de raadsman hier ter terechtzitting tegenover heeft gesteld brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman aangaande het ontbreken van opzet overweegt het hof als volgt.
In zaak A heeft de verdachte bij de politie bekend dat hij het verblijfsverbod heeft overtreden, maar dat hij in de veronderstelling was dat er nog een hoger beroep liep waarin hij de 30ste moest voorkomen. Omdat hij van de vorige vier verboden was vrijgesproken, was hij in de veronderstelling dat hij zich tot aan de zitting op dit hoger beroep vrij mocht bewegen. In zaak C heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij dacht dat het verblijfsverbod gold tot 1 februari 2022, maar dat hij zich daarin heeft vergist.
Het hof stelt vast dat uit de processen- verbaal van uitreiking van beide verblijfsverboden blijkt dat deze in persoon aan de verdachte zijn uitgereikt en daarmee aan hem bekend waren. Hetgeen de verdachte daar bij de politie tegenover stelt doet niet af aan het feit dat hij bekend was met de inhoud en duur van de verblijfsverboden. Nu de verdachte zich desondanks in het overlastgebied heeft begeven acht het hof bewezen dat de verdachte ten minste de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zich schuldig maakte aan overtreding van de gebiedsverboden.
Gelet op al het voorgaande verwerpt het hof de tot vrijspraak strekkende verweren.

Bewijsoverweging zaak B

De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van de hem ten laste gelegde lokaalvredebreuk omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de [winkel] wederrechtelijk is binnengedrongen.
Op grond van het procesdossier stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de nacht dan wel vroege ochtend van 23 oktober 2021 ging het alarm af in kledingwinkel [winkel] aan het Bijlmerplein te Amsterdam. Verbalisanten gingen ter plaatse, hoorden dat het alarm afging en constateerden dat zich niemand in de winkel bevond. Wel zagen zij dat de toegangsdeur/nooddeur van de achteringang op een kier stond. De deur kon niet worden afgesloten omdat er een opgevouwen pakje sigaretten in het scharnier zat. Vervolgens zijn de camerabeelden bekeken. Op deze beelden is te zien dat de verdachte, in het donker gekleed en met een rugzak op zijn rug, zich in de bevoorradingsruimte van [winkel] bevindt, naar een aanhanger loopt en deze tevergeefs probeert te openen. Vervolgens opent de verdachte de toegangsdeur van de kledingwinkel en gaat hij naar binnen waarbij hij een lamp gebruikt. De verdachte opent de deur vervolgens nogmaals van binnen uit, staat half in de deuropening, kijkt om zich heen en gaat weer naar binnen. Daarna loopt de verdachte door het pand. Op het moment dat het licht in het pand aangaat loopt de verdachte terug naar de achterdeur en verlaat hij eerst het pand en vervolgens snel de bevoorradingsruimte. Even later is op camerabeelden te zien dat de verdachte zijn rugzak achterlaat naast een vuilnisbak en plaats neemt op een terras. De verdachte is dan anders gekleed dan tijdens zijn verblijf in de kledingwinkel. Vervolgens is de verdachte aangehouden. Zijn rugzak met daarin allerlei gereedschap is in beslag genomen. De aangever heeft opgegeven dat aan niemand toestemming of opdracht is gegeven om zich toegang te verschaffen tot de ruimtes behorende aan [winkel].
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte de kledingwinkel wederrechtelijk is binnen gedrongen en beantwoordt deze vraag bevestigend. Het hof overweegt daartoe als volgt. De enkele omstandigheid dat een pand van een deur is voorzien betekent niet zonder meer dat “het binnen gaan “ tevens “binnen dringen’’ is; voor dit laatste is de daartoe verklaarde wil van de rechthebbende noodzakelijk. Om als teken van de verklaarde wil van de rechthebbende tot buiten sluiten te kunnen gelden moet de deur normaliter in zodanige toestand zijn gebracht dat de toegang niet kan worden verkregen door het enkel open duwen. Echter, ook als dit niet het geval is kan uit de omstandigheden van het geval worden afgeleid dat de rechthebbende het binnentreden heeft verboden. Nu in dit geval de rechthebbende het pand met een alarm had uitgerust en ook uit zijn aangifte duidelijk blijkt dat binnentreden niet gewenst was, maar de deur enkel kon worden geopend omdat in een scharnier van de deur een dichtgevouwen pakje sigaretten was geplaatst, concludeert het hof dat de wil van de rechthebbende tot buiten sluiten ook voor de verdachte kenbaar was en de verdachte het pand wederrechtelijk is binnen gedrongen.
De verklaring die de verdachte voor zijn aanwezigheid in het pand heeft gegeven, namelijk dat hij zag dat de deur op een kiertje stond, hij deze heeft opengetrokken en heeft geroepen en rond gekeken of er iemand was en toen het licht aan ging hij naar buiten is gegaan om de politie te alarmeren om een inbraak te verijdelen, legt het hof terzijde. Uit het dossier blijkt dat de verdachte in het zwart gekleed, met medeneming van een rugzak met gereedschap dat bij een inbraak zou kunnen worden gebruikt, waaronder een slijptol, schroevendraaier en een zaklamp, midden in de nacht eerst in de bevoorradingsruimte de deur van een aanhanger probeerde te openen, vervolgens via de achterdeur het pand binnenging, daar rondliep en met een zaklamp scheen en pas toen het licht aanging het pand verliet. Toen de verdachte daarna op het Kleine Bijlmerplein fietste en hem een politieauto tegemoet reed, keerde hij en wisselde vervolgens van kleding en ontdeed zich van zijn rugzak met gereedschap. Uit deze gedragingen, in samenhang bezien leidt het hof af dat de verdachte de kledingwinkel [winkel] wederrechtelijk is binnengedrongen.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A, zaak B en in zaak C tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A
hij op 23 juni 2021 te Amsterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel te weten een gebiedsverbod, kenmerk 21-04278 krachtens artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 der Gemeente Amsterdam, gedaan namens de burgemeester van Amsterdam, zijnde een ambtenaar belast met de uitoefening van enig toezicht, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, zich voor de duur van 3 maanden te verwijderen en niet meer op te houden in overlastgebied Zuid Oost, geen gevolg gegeven aan dit bevel, immers bevond hij, verdachte, zich op 23 juni 2021 te (ongeveer) 20:00 uur opzettelijk op de Johan Cruijf Boulevard in voornoemd gebied;
Zaak B
hij op 23 oktober 2021 te Amsterdam, in het besloten lokaal, te weten de winkel [winkel] bij een ander, te weten bij [winkel] in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen;
Zaak C
hij op 4 februari 2022 te Amsterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk 21-04822 krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, gedaan namens de burgemeester van Amsterdam, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen 19 november 2021 tot en met 19 februari 2022 niet mocht bevinden in overlastgebied 3 Zuid Oost, door, zich op voornoemde datum in de parkeergarage P23 aan het Bijlmerplein, in voornoemd gebied te bevinden.
Hetgeen in zaak A, zaak B en in zaak C meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A en C bewezenverklaarde levert op:
telkens:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 dagen.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte schuldig wordt verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel gelet op het feit dat het opleggen van een straf gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte thans weinig zinvol is en het juist iets rustiger lijkt te worden in het leven van de verdachte wat betreft zijn contacten met politie en justitie.
De raadsman heeft ter terechtzitting eveneens gepleit voor het schuldig verklaren van de verdachte zonder oplegging van een straf of maatregel in geval het hof tot een bewezenverklaring komt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in een kort tijdsbestek tot tweemaal toe schuldig gemaakt aan het overtreden van een verblijfsverbod en aan lokaalvredebreuk. Dergelijke feiten geven overlast. Ook heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de rechten van de rechthebbende van de winkelruimte.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 maart 2024 is de verdachte vele malen eerder onder andere wegens overtreding van artikel 184 Sr veroordeeld.
Het voorgaande rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een gevangenisstraf. Gelet op de hierna te bespreken persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zal het hof hiertoe echter niet overgaan.
De verdachte is al langere tijd dak- en thuisloos. Hij leidt een zwervend bestaan in Amsterdam en is verslaafd aan heroïne.
Onder deze omstandigheden acht het hof het opleggen van een gevangenisstraf, noch een taakstraf dan wel een geldboete op dit moment opportuun, mede omdat het er op lijkt dat de verdachte ondanks zijn niet gewijzigde leefomstandigheden in een iets rustiger vaarwater (qua contacten met politie en justitie) is terechtgekomen. Het hof acht het, met de advocaat-generaal en de raadsman, raadzaam te bepalen dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Het hof zal met toepassing van artikel 9a Sr bepalen dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Beslag

Uit het procesdossier blijkt dat er in zaak B meerdere goederen onder de verdachte in beslag zijn genomen.
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat deze goederen aan de verdachte moeten worden geretourneerd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A en in zaak B en in zaak C tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A en in zaak B en in zaak C bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het in zaak A en in zaak B en in zaak C bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
3 stk gereedschap goednummer 6112482,
1. stk zaag, goednummer 6112481,
1. stk schroevendraaier, goednummer 6112479,
1. stk slijpmachine, goednummer 6112480,
2 stk stanleymes, goednummer 6112478.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. D. Radder en mr. A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 april 2024.
=========================================================================
[…]