ECLI:NL:GHAMS:2024:1009

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
23-001494-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake medeplegen van straatroof met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 19 mei 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 1998 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was beschuldigd van medeplegen van diefstal met geweld, gepleegd op 11 maart 2022 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte onder andere het dreigend zwaaien met een mes, schoppen en het afnemen van persoonlijke bezittingen van twee slachtoffers. Tijdens de zitting in hoger beroep op 4 april 2024 heeft de raadsman van de verdachte gepleit voor vrijspraak, stellende dat de bijdrage van de verdachte aan de straatroof ondergeschikt was. Het hof heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van het medeplegen van de straatroof, waarbij de verdachte actief betrokken was bij de geweldpleging en de beroving. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schadevergoeding aan de slachtoffers. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] is toegewezen tot een bedrag van € 1.379,48, en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot € 50,00. Het hof heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd om te waarborgen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001494-22
datum uitspraak: 18 april 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 mei 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-061905-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1998,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman en de advocaat van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 11 maart 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, op of aan de openbare weg, te weten de Prins Hendrikkade, omstreeks 02:37 uur, in elk geval de voor de nachtrust bestemde tijd,
een telefoon en/of een pakje sigaretten en/of een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- ( dreigend) met een mes te zwaaien in de richting van en/of (rakelings) langs het gezicht, althans het hoofd van die [benadeelde 2] en/of
- tegen het (rechter)been van die [benadeelde 2] te trappen, ten gevolge waarvan die [benadeelde 2] ten val kwam en/of
- die [benadeelde 2] (meermaals) tegen het lichaam en/of het hoofd te schoppen (terwijl die [benadeelde 2] op de grond lag) en/of
- die [benadeelde 2] bij zijn trui/kraag beet te pakken en/of
- met een mes in de richting van die [benadeelde 2] te steken en/of - de telefoon van die [benadeelde 2] uit de broekzak van die [benadeelde 2] te pakken en/of
- een pakje sigaretten en/of een portemonnee met inhoud uit de zak van die [benadeelde 1] te pakken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen ten aanzien van de bewezenverklaring, de kwalificatie, de straf, de vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen van een straatroof. De bijdrage van de verdachte aan de straatroof is zodanig ondergeschikt van aard dat niet tot een bewezenverklaring van medeplegen kan worden gekomen. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft de raadsman gewezen op de verklaringen van de aangevers van 13 maart 2022 en de beelden.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit de verdachte partieel vrij te spreken van de diefstal van de portemonnee en van het dreigend zwaaien met een mes, conform de uitspraak van de politierechter.
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast. In de nacht van 11 maart 2022 werden de aangevers op straat met geweld en onder bedreiging met geweld door de verdachte (door aangevers aangeduid als de dikke) en de medeverdachte (door aangevers aangeduid als de lange) van een telefoon, portemonnee en een pakje sigaretten beroofd. Aan de raadsman kan worden toegegeven dat de verdachte op enig moment even enige afstand van het gebeuren heeft genomen. Dit neemt echter niet weg dat in het geheel van gebeurtenissen de bijdrage van de verdachte dusdanig van aard is geweest dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. De verdachte is degene die zich als eerste tot aangevers richtte en hen bedreigde. Toen de aangever [benadeelde 2] daarop wegrende, renden de verdachte en de medeverdachte samen achter hem aan, waarna zij hem gezamenlijk naar de grond werkten en schopten. Nadat de aangevers van hun spullen waren beroofd liepen de verdachte en de medeverdachte tezamen weg naar het Centraal Station. In het Centraal Station haalde de medeverdachte het pakje sigaretten uit zijn broekzak en gaf dat aan de verdachte. Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat de bijdrage van de verdachte aan de beroving van aangevers van voldoende gewicht is voor een bewezenverklaring van medeplegen. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.
Anders dan de politierechter is het hof van oordeel dat het procesdossier wettig en overtuigend bewijs bevat om ook tot een bewezenverklaring van de diefstal van de portemonnee en het dreigend zwaaien met een mes te komen. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 maart 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, op of aan de openbare weg, te weten de Prins Hendrikkade, in de voor de nachtrust bestemde tijd, een telefoon en een pakje sigaretten en een portemonnee met inhoud, die aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die voornoemde [benadeelde 1] en [benadeelde 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
- dreigend met een mes te zwaaien langs het gezicht, van die [benadeelde 2] en
- tegen het rechterbeen van die [benadeelde 2] te trappen, ten gevolge waarvan die [benadeelde 2] ten val kwam en
- die [benadeelde 2] tegen het lichaam en het hoofd te schoppen terwijl die [benadeelde 2] op de grond lag en
- die [benadeelde 2] bij zijn trui/kraag beet te pakken en
- de telefoon van die [benadeelde 2] uit de broekzak van die [benadeelde 2] te pakken en
- een pakje sigaretten en een portemonnee met inhoud uit de zak van die [benadeelde 1] te pakken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr).
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair bepleit dat het hof een straf oplegt gelijk aan de straf opgelegd door de politierechter. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de op te leggen straf, voor zover deze de reeds uitgezeten 4 maanden overstijgt, in voorwaardelijke zin zal worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte midden in de nacht in het centrum van Amsterdam schuldig gemaakt aan een straatroof met geweld en bedreiging met geweld waarbij de twee slachtoffers zijn beroofd van een telefoon, portemonnee en een pakje sigaretten. Bij deze beroving is een van de slachtoffers onder meer met een mes bedreigd, geslagen en geschopt.
Dit is een ernstig feit waarbij de verdachte zich heeft laten leiden door financieel gewin en zich niet heeft bekommerd om de slachtoffers. Feiten als deze versterken gevoelens van onveiligheid op straat in de maatschappij.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het L.O.V.S. Daarin wordt voor een
first offendervoor een straatroof met licht geweld 6 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf genoemd.
Het hof weegt mee dat uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 maart 2024 blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Uit hetgeen de raadsman heeft betoogd begrijpt het hof dat de verdachte thans niet langer in Nederland woont maar in Frankrijk.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het ondergane voorarrest passend en geboden.
Het hof acht het raadzaam aan de verdachte ook een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, om hem er van te weerhouden, in geval hij in de toekomst terug mocht keren naar Nederland, opnieuw (soortgelijke) delicten te plegen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.469,48 en bestaat voor € 869,48 uit materiële en voor € 600,00 uit immateriële schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 400,00, bestaande uit materiële schadevergoeding. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De vordering bevat de volgende schadeposten:
Materiële schade
Portemonnee € 10,00
Briefgeld [bedrijf] € 350,00
Broek € 50,00
Jas € 40,00
Identiteitskaart Egypte € 219,48
Boete verlies identiteitskaart € 200,00
Immateriële schade € 600,00
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vordering wordt toegewezen voor zover deze ziet op de € 600,00 aan gevorderde immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toekenning van wettelijke rente.
De raadsman heeft ter terechtzitting primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard gelet op de bepleite vrijspraak, subsidiair dat het hof op de vordering beslist conform de politierechter.
De advocaat van de benadeelde partij heeft het hof ter terechtzitting verzocht de vordering in zijn geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toekenning van wettelijke rente.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het na te melden bedrag samengesteld uit de weggenomen portemonnee inclusief het briefgeld van [bedrijf], de vervanging van de Egyptische identiteitskaart en de boete voor het verlies van deze kaart. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat de overige materiële schadeposten, te weten de broek en jas, als rechtstreekse schade van het bewezenverklaarde zijn aan te merken. De verdachte is daarom niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor dit deel zal worden afgewezen.
Voor vergoeding van immateriële schade is een wettelijke grondslag vereist, zoals geregeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW). Nu bij de benadeelde partij geen sprake is van lichamelijk letsel of van schade in zijn eer en goede naam, is de vraag of de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast in de zin van genoemd artikel. Van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen.
De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van de vordering ter zake van geleden immateriële schade gesteld dat hij een tijd lang onrust heeft ervaren en terughoudend was om in de avond en nacht alleen over straat te gaan. Hij kiest bewust andere routes en vermijdt sindsdien het Centraal Station.
Naar het oordeel van het hof brengen de aard en de ernst van de normschending, te weten diefstal met geweld op straat door meerdere personen waarbij een mes is getoond, en de gevolgen daarvan zoals door de benadeelde partij omschreven, mee dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid schatten op € 600,00, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit en rekening houdend met de vergoedingen die door rechters in soortgelijke zaken worden toegekend.
De verdachte is met zijn mededader tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering hoofdelijk tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 970,00 en bestaat voor € 220,00 uit materiële en voor € 750,00 uit immateriële schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 550,00, bestaande uit € 50,00 aan materiële schadevergoeding en € 500,00 aan immateriële schadevergoeding. De benadeelde partij is voor het overige deel in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De vordering bevat de volgende schadeposten:
Materiële schade
Broek € 50,00
Iphone 8 € 170,00
Immateriële schade € 750,00
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vordering wordt toegewezen voor zover deze ziet op de gevorderde materiële schade voor de broek en de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 600,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toekenning van wettelijke rente.
De raadsman heeft ter terechtzitting primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard gelet op de bepleite vrijspraak, subsidiair dat het hof op de vordering beslist conform de politierechter.
De advocaat van de benadeelde partij heeft het hof ter terechtzitting verzocht de vordering in haar geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toekenning van wettelijke rente.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden aan zijn broek. Deze schade is door of namens de verdachte niet betwist en zij komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De gestelde post reparatie Iphone 8 acht het hof niet toewijsbaar, daar deze onvoldoende is onderbouwd. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voor vergoeding van immateriële schade is een wettelijke grondslag vereist, zoals geregeld in artikel 6 :106 van het BW. Nu bij de benadeelde partij geen sprake is van lichamelijk letsel of van schade in zijn eer en goede naam, is de vraag of de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast in de zin van genoemd artikel. Van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen.
De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van de vordering ter zake van geleden immateriële schade gesteld dat hij letsel aan zijn knie en pijnlijke knieën heeft overgehouden aan de val. Verder heeft hij er bewust voor gekozen om niet naar zitting te komen uit angst voor een confrontatie met de verdachte.
Naar het oordeel van het hof brengen de gevolgen van de straatroof zoals door de benadeelde partij omschreven in onvoldoende mate mee dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Het hof zal de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk verklaren voor dit deel van de vordering.
De verdachte is met zijn mededader tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering hoofdelijk tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.379,48 (duizend driehonderdnegenenzeventig euro en achtenveertig cent) bestaande uit € 779,48 (zevenhonderdnegenenzeventig euro en achtenveertig cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.379,48 (duizend driehonderdnegenenzeventig euro en achtenveertig cent) bestaande uit € 779,48 (zevenhonderdnegenenzeventig euro en achtenveertig cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 23 (drieëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 11 maart 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 50,00 (vijftig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 50,00 (vijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 11 maart 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 april 2024.
=========================================================================
[…]