ECLI:NL:GHAMS:2024:1008
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging na verjaring
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 25 juli 2006 was gewezen. De verdachte, geboren in 1975, was in 2006 bij verstek veroordeeld voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel, gepleegd op 30 juli 2005. De dagvaarding was destijds aan de griffier van de rechtbank uitgereikt omdat de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland had. Het openbaar ministerie heeft verzuimd om de verdachte op de signaleringslijst te plaatsen, waardoor er geen verdere vervolging heeft plaatsgevonden na de veroordeling in 2006.
Het hof heeft vastgesteld dat er na de eerste poging tot betekening van het verstekvonnis op 17 augustus 2006 meer dan twaalf jaren zijn verstreken zonder enige daad van vervolging door het openbaar ministerie. Dit leidt tot de conclusie dat het feit is verjaard. Gelet op artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht bedraagt de verjaringstermijn voor het tenlastegelegde misdrijf twaalf jaren, te rekenen vanaf de dag na het begaan van het misdrijf of vanaf de datum dat de verjaring door een daad van vervolging is gestuit.
Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging. Deze beslissing is genomen in het belang van een eerlijke rechtsgang, waarbij de rechten van de verdachte gewaarborgd moeten blijven. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. A.M. van Tilburg, en is openbaar gemaakt op de zitting van 4 april 2024.