ECLI:NL:GHAMS:2024:1007

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
23-000912-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen en veroordeling voor vernieling en bedreiging in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2020. De verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd, was in eerste aanleg veroordeeld voor witwassen, vernieling en bedreiging. Het hof heeft de zaak A, betreffende het witwassen van een geldbedrag van € 22.000 en 5 Engelse ponden, vrijgesproken. Het hof oordeelde dat de verdachte voldoende aannemelijk had gemaakt dat de herkomst van het geld niet crimineel was, ondanks de hoge contante bedragen die bij hem waren aangetroffen. De verdachte had verklaard dat het geld afkomstig was van een schadevergoeding na een ongeluk en dat hij dit had opgespaard.

In zaak B werd de verdachte echter wel schuldig bevonden aan vernieling en bedreiging. Op 29 augustus 2019 had hij opzettelijk een glas en een koelkast vernield die toebehoorden aan een ander, en had hij dreigende woorden geuit naar de slachtoffers. Het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de gevolgen van zijn daden en dat deze handelingen de slachtoffers angst en onveiligheid bezorgden. Ondanks de bewezenverklaring in zaak B, besloot het hof geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte en zijn lopende tbs-maatregel. De in beslag genomen geldbedragen werden teruggegeven aan de verdachte, met uitzondering van een klein bedrag dat bewaard moest worden voor de rechthebbende.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000912-20
datum uitspraak: 18 april 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2020 in de strafzaak onder de parketnummers 13-659002-19 (zaak A) en 13-210313-19 ( zaak B) en 13-097695-18 (TUL), 13-654076-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak A:
hij op of omstreeks 4 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, heeft een hoeveelheid aan geld, namelijk vijf enveloppen met in
- envelop 1: 100 biljetten van 50 euro,
- envelop 2: 100 biljetten van 50 euro,
- envelop 3: 40 biljetten van 50 euro en/of een bankbiljet van 5 Engelse ponden,
- envelop 4: 96 biljetten van 50 euro en 2 biljetten van 100 euro,
- envelop 5: 100 biljetten van 50 euro,
zijnde in totaal 435 biljetten van 50 euro, 2 biljetten van 100 euro en een biljet van 5 Engelse pond, een totaal geldbedrag van 21.950 euro en 5 Engelse pond, in elk geval een hoeveelheid aan geld, afkomstig uit eigen en/of enig misdrijf heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovengenoemd geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf en/of misdrijven;
Zaak B (gevoegd):
feit 1.
hij op of omstreeks 29 augustus 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een glas en een koelkast, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
feit 2.
hij op of omstreeks 29 augustus 2019 te Amsterdam [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met - verkrachting, en/of - feitelijke aanranding van de eerbaarheid, en/of - enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of - zware mishandeling, en/of
- brandstichting, door [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga je vermoorden en je man ook en je zoon ook" en/of
"Ik ga je gezicht kapot maken" en/of
"Ik ga je buiten pakken" en/of
"Ik ga jouw vrouw en dochter op straat verkrachten.",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Het hof leest het in zaak A ten laste gelegde “435 biljetten” als “436 biljetten” en “21.950 euro” als “22.000 euro”, omdat van een kennelijke misslag sprake is. De verbetering van deze misslag schaadt de verdachte niet in zijn verdediging.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak zaak A

De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van tweeëntwintigduizend euro en 5 Engelse ponden. De door de verdachte verstrekte verklaring ten aanzien van de herkomst van de gelden heeft de verdenking van witwassen niet weerlegd.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting primair bepleit dat de verdachte integraal wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde witwassen, daar de verdachte een dusdanig concrete en verifieerbare verklaring over de herkomst van het bij hem aangetroffen geld heeft afgelegd dat het vermoeden van witwassen is weerlegd. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte partieel wordt vrijgesproken voor het witwassen van een bedrag van € 19.018,73.
Het hof is van oordeel dat de omstandigheden waaronder het geldbedrag van tweeëntwintigduizend euro en 5 Engelse ponden bij de verdachte is aangetroffen – met name de hoogte van het bedrag, in contanten, in 436 coupures van € 50, 2 coupures van € 100 en 1 coupure van 5 Engelse ponden, opgeborgen in 5 enveloppen, welke werden aangetroffen in een jaszak van de verdachte bij zijn insluitingsfouillering - het vermoeden rechtvaardigden dat het geldbedrag een criminele herkomst heeft.
Naar bestendige jurisprudentie kan dit vermoeden ontzenuwd worden als de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring aflegt over de herkomst van het geld.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg op 9 november 2018 een verklaring afgelegd over de herkomst van het geld, welke verklaring luidde als volgt:
Ik heb in maart 2014 een ongeluk gehad toen ik koerierswerk aan het doen was. In juni 2014 heb ik daarvoor een schadevergoeding gekregen van zevenduizend euro en drieduizend euro. Als gevolg van het ongeluk heb ik lang van een rolstoel en krukken gebruik moeten maken. Ook had ik drie jaar lang een ziektewetuitkering. Ik woonde toen thuis bij mijn ouders waar ik niets hoefde te betalen. Ik heb alles netjes opgespaard en altijd al het geld contant opgenomen. Het geld had ik drie dagen voor mijn aanhouding thuis opgehaald omdat mijn vader had gezegd dat ik niet meer thuis mocht komen. Ik had het geld nodig om in een hotel te kunnen slapen en om eten te kopen. Het zat in vijf enveloppen omdat er steeds maar een deel van het geld in één enveloppe paste. De vijf Engelse ponden had ik al twee jaar in de kast liggen. Ik heb nooit iets van het geld uitgegeven.
Op 23 november 2018 heeft de rechtbank geoordeeld dat deze verklaring voldoende concreet, verifieerbaar en niet op voorhand dusdanig onaannemelijk was, dat deze zonder meer terzijde kon worden geschoven en bevolen dat nader onderzoek moest worden gedaan. Het openbaar ministerie heeft dit onderzoek uitgevoerd en de resultaten zijn aan het dossier toegevoegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de resultaten van het nadere onderzoek de verklaring van de verdachte niet konden onderbouwen, heeft deze als ongeloofwaardig terzijde geschoven en bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van € 22.000 en 5 Engelse pond. Tegen dit oordeel richt zich het hoger beroep in zaak A.
Uit het onderzoek van het openbaar ministerie blijkt dat de verdachte in de onderzochte periode een totaal bedrag van € 23.076 contant heeft opgenomen van de gelden die op zijn bankrekening(en) zijn gestort en dat hij een bedrag van € 9.202 op zijn bankrekening(en) heeft gestort. Het hof stelt vast dat dit aansluit bij de verklaring van de verdachte dat hij (bijna al) het geld dat hij op zijn bankrekeningen ontving contant opnam, waarna het thuis door zijn moeder werd bewaard en dat hij als hij rekeningen ontving en deze digitaal moesten worden betaald, hij weer (spaar)geld stortte op zijn bankrekening, waarna de facturen werden betaald. Het hof stelt vast dat uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er inderdaad veelal direct na de stortingen ook girale betalingen zijn gedaan.
Uit dit onderzoek volgt dat de verdachte gedurende de onderzoeksperiode - na opnames en stortingen - een contant geldbedrag van € 14.056 tot zijn beschikking heeft gehad.
Uit een op 3 april 2024 door de raadsvrouw aan het hof toegezonden bericht studiefinanciering van 8 november 2014 blijkt dat de verdachte tot dat moment een lening prestatiebeurs mbo ter hoogte van
€ 6.295,17 heeft ontvangen. Het hof stelt met de raadsvrouw vast dat het totaal van de inkomsten van de verdachte in de onderzoeksperiode met een bedrag van € 4.962,73 moet worden verhoogd nu uit de onderzoeksresultaten blijkt dat slechts met een bedrag van € 1.332,44 aan DUO Studiefinanciering ter zake rekening is gehouden. Daarmee komt het totaal bedrag dat de verdachte ter beschikking heeft gehad op een bedrag van € 19.018,73 (€ 14.056 + € 4.962,73).
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte gehandhaafd dat hij ook nog fooien heeft gehad in de periode dat hij werkzaam was als [werk] ( januari 2015 – juni 2017) en dat hij diverse auto’s voor korte duur op zijn naam heeft gehad en daaraan een beetje heeft verdiend.
Tenslotte stelt het hof vast dat de verdachte gedurende de onderzoeksperiode bij zijn ouders (op hun kosten) heeft gewoond en dat er niet gebleken is dat hij hiervoor aan zijn ouders enige vergoeding heeft moeten betalen.
Een en ander in samenhang bezien leidt tot het oordeel van het hof dat de verdachte de herkomst van het bedrag van € 22.000 en de vijf pond voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Mede gelet op de duur van de onderzoeksperiode gedurende welke periode de verdachte werkzaam is geweest als [werk] kan niet worden uitgesloten dat het verschil tussen de bij de verdachte tijdens zijn aanhouding aangetroffen gelden van € 22.000 en het bedrag van € 19.018,73 haar oorsprong vindt in ontvangen fooien en verdiensten uit enige “autohandel”. Het hof acht daarmee niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde geldbedrag heeft witgewassen, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken. Dit betekent dat het hof niet toekomt aan de beoordeling van het door de raadsvrouw gedane voorwaardelijk aanhoudingsverzoek om nader onderzoek te doen naar door de door de verdachte ontvangen studiefinanciering.

Bewezenverklaring zaak B

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1.
hij op 29 augustus 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een glas heeft vernield en een koelkast heeft beschadigd, die toebehoorden aan een ander te weten aan [slachtoffer 1] ;
feit 2.
hij op 29 augustus 2019 te Amsterdam [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga je vermoorden en je man ook en je zoon ook" en
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen:
"Ik ga je gezicht kapot maken" en "Ik ga je buiten pakken" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen in zaak B onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen.
Het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van strafrecht

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting primair bepleit dat de verdachte schuldig wordt verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel, mede gelet op het feit dat de verdachte thans op een wachtlijst staat om aan de op 12 september 2023 door het hof Arnhem Leeuwarden aan hem opgelegde tbs maatregel te beginnen. Indien onderhavige zaak was gevoegd bij de zaak van het hof Arnhem Leeuwarden was hem geen wezenlijk hogere straf opgelegd. Verder is sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, aldus de raadsvrouw. Subsidiair heeft de raadsvrouw het hof verzocht te volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke straf, meer subsidiair met een lagere straf dan door de rechtbank is opgelegd gelet op voormelde overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op 29 augustus 2019 bewust de confrontatie met de slachtoffers opgezocht. [slachtoffer 1] bevond zich op dat moment in haar woning; haar echtgenoot bevond zich op het balkon van de woning. De woning was gelegen op de begane grond. De verdachte die zich op straat, voor het balkon van de woning bevond heeft hen en hun zoon ernstig bedreigd en bovendien spullen van de slachtoffers vernield en beschadigd. Een dergelijk feit bezorgt de slachtoffers angst en leidt tot gevoelens van onveiligheid, hetgeen te meer klemt nu de slachtoffers zich in hun eigen woning bevonden alwaar zij zich veilig moeten weten. Ook heeft het gedrag van de verdachte aan de slachtoffers materiële schade bezorgd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 maart 2024 is de verdachte eerder meermaals onherroepelijk veroordeeld onder andere wegens vernieling en bedreiging. Uit voormeld uittreksel blijkt tevens dat de verdachte op 12 september 2023 bij onherroepelijk arrest met parketnummer 21-003518-21 door het hof Arnhem Leeuwarden is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden. Daarnaast heeft het hof aan de verdachte de maatregel tbs met dwangverpleging opgelegd. Het hof acht het niet waarschijnlijk dat voorliggende bewezenverklaring tot een wezenlijk hogere straf zou hebben geleid als deze zaak gevoegd zou zijn bij de zaak die heeft geleid tot voormeld arrest. Verder vindt het hof het van belang dat de verdachte op zo kort mogelijke termijn kan beginnen aan de hem opgelegde tbs maatregel.
Alles afwegende acht het hof het raadzaam te bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Beslag

Onder de verdachte zijn de navolgende geldbedragen in beslag genomen:
€ 21.800,00 (G5597349),
€ 200,00 (G5597350)
€ 339,05 (G5597721) en
GBP 5,47 (G5597351).
Uit het procesdossier blijkt dat deze gelden, met uitzondering van het bedrag van € 339,05, de gelden betreft welke de verdachte in enveloppes bij zich droeg ten tijde van zijn aanhouding, waarop de verdenking ten aanzien van het witwassen in zaak A was gebaseerd. Gelet op bovenstaande beslissing tot vrijspraak ter zake zal het hof ten aanzien van deze geldbedragen gelasten dat deze aan de verdachte worden terug gegeven.
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag van € 339,05 zal het hof gelasten dat dit bedrag zal worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

Vordering tot tenuitvoerlegging 13-654076-18

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 november 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen met betrekking tot de strafoplegging acht het hof termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

Vordering tot tenuitvoerlegging 13-097695-18

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 oktober 2018 opgelegde voorwaardelijke geldboete ten bedrage van € 225 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door een hechtenis voor de duur van 4 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen met betrekking tot de strafoplegging acht het hof termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak A tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het in de zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
geld € 21.800,00 (G5597349), geld € 200,00 (G5597350) en geld GBP 5,47 (G5597351).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
geld € 339,05 (G5597721).
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 13 februari 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 november 2018, parketnummer 13-654076-18, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 13 februari 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 oktober 2018, parketnummer 13-097695-18, voorwaardelijk opgelegde geldboete ten bedrage van € 225 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door een hechtenis voor de duur van 4 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 april 2024.
=========================================================================
[…]