3.4[appellante] heeft tegen het bestreden vonnis vijf grieven aangevoerd (genummerd 1, 2, 3, III en IV), die zijn gericht tegen de toewijzing van drie door haar bestreden facturen en de afwijzing van de door haar gevorderde opleverboetes en ontbindingsschade. [geïntimeerde] heeft drie grieven gericht tegen de afwijzing van drie van haar facturen.
3.5.1Grief 1 in principaal appelis gericht tegen de toewijzing van factuur 2018-268 ten bedrage van € 44.500,=. Van dit bedrag wordt door [appellante] slechts € 27.602,31 erkend, welk bedrag zij heeft verrekend met de door haar gevorderde boetes. Na de ontbinding van de overeenkomst met betrekking tot de [straatnaam 1] heeft [appellante] de stand van dit werk vergeleken met de volgens de laatste voortgangsstaat verrichte werkzaamheden. Anders dan in die voortgangsstaat is vermeld, is toen gebleken dat het dak van de aanbouw en de beganegrondvloer niet gereed waren en de E-, W- en S- installaties, het afbouwtimmerwerk en de tuininrichting niet voor de helft gereed waren. Ook waren de algemene kosten ten onrechte al geheel gedeclareerd, aldus [appellante] . Zij verwijst voor de stand van het werk naar door haar overgelegde foto’s en de facturen die zij na voltooiing door een andere aannemer heeft moeten voldoen voor de E-, W- en S-installaties (in totaal € 18.650,=). Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft zij nog verklaringen overgelegd van de aannemer die het werk heeft afgemaakt, inhoudend dat het werk aan de E-, S- en W-installaties voor maximaal 15% gereed was en dat het dak niet gereed was.
3.5.2[geïntimeerde] voert aan dat de gedeclareerde werkzaamheden wel degelijk aansluiten bij de toenmalige stand van het werk. Het tegendeel is door [appellante] met de door haar overgelegde facturen en foto’s niet aangetoond. Wetende dat dit tussen partijen en probleem zou gaan worden, had [appellante] de stand van het werk gedegen in kaart behoren te brengen, aldus [geïntimeerde] . Zij acht de verklaringen van de door [appellante] ingeschakelde aannemer niet betrouwbaar vanwege diens eigen belang bij de opdracht.
3.5.3Met dit betoog heeft [geïntimeerde] dit deel van haar vordering onvoldoende onderbouwd, hoewel het op haar weg ligt om dat te doen. Op het gestelde over de vloer, het dak van de aanbouw en de algemene kosten is zij in het geheel niet ingegaan, terwijl zij ook niets naar voren heeft gebracht over wat er op de foto’s te zien is van het afbouwtimmerwerk en de tuininrichting. Al met al kan het hof niet vaststellen dat van factuur 2018-268 meer toewijsbaar is dan het bedrag van € 27.602,31 dat [appellante] heeft erkend. Het meerdere zal alsnog worden afgewezen. Deze grief slaagt dus.
3.6.1Grief 2 in principaal appelis gericht tegen de gedeeltelijke toewijzing van factuur 2018-0277, namelijk voor een bedrag van € 3.770,=. [appellante] voert aan dat dit deel van de factuur betrekking heeft op de meerkosten van de wijziging in de uitvoering van de achtergevel van het pand aan de [straatnaam 3] en op een door [geïntimeerde] betaalde schadecompensatie vanwege het uitlopen van de werkzaamheden. [geïntimeerde] heeft genoemde wijziging (uitvoering in zink) voorgesteld om tijd te winnen en heeft gezegd dat die kostenneutraal zou zijn. De door [geïntimeerde] betaalde vergoeding wegens de uitloop van de werkzaamheden stond geheel los van die wijziging en de rechtbank heeft die vergoeding dan ook ten onrechte in het verlengde van de meerkosten toegewezen, aldus [appellante] . Zij verwijst voor de meerkosten naar een schermafbeelding van een gesprek op WhatsApp tussen [naam 6] en [naam 1] , waarin [naam 1] op het bericht “Wij spraken in het begin al af dat andere gevelconstructie budgetneutraal gedaan wordt. (…)” antwoordt: “Dat hebben toen gesproken maar met een reden hebben we het zo gedaan. Door de buren kon het niet waterdicht. Zinkwerk is voor mij een dure klus geworden daardoor heb ik laat geleverd en alleen maar gezeik gekregen geen juiste mensen gevonden (…)”.
3.6.2[geïntimeerde] heeft betwist dat de wijziging door haar is voorgesteld. Zij verwijst in dit verband naar het vervolg van eerdergenoemd gesprek op WhatsApp, waarin [naam 6] schrijft: “Kwestie van vroegtijdig voorbereiden en volgens de aangeleverde details werken.” Hieruit blijkt volgens haar dat het [appellante] is geweest die de instructie heeft gegeven de gevelafwerking te veranderen. Uit hetgeen [naam 1] in dat gesprek heeft geschreven blijkt volgens haar niet dat is afgesproken dat de afwerking met zink geen meerkosten tot gevolg zou hebben. [naam 1] heeft ter zitting toegelicht dat hij eerder een korting van € 2.000,= had verstrekt wegens opgelopen vertraging en dat hij dat heeft teruggedraaid omdat de korting ten onrechte was verstrekt; de vertraging was immers het gevolg van de keuze van [appellante] voor zink, aldus [geïntimeerde] .
3.6.3Naar het oordeel van het hof moet uit de opmerking van [naam 1] in meergenoemd gesprek op WhatsApp worden afgeleid dat partijen hebben afgesproken dat de wijziging naar zink budgetneutraal zou zijn. Dat dat gesprek niet (alleen) over de gevelconstructie maar (ook) over de afwerking met zink ging, blijkt uit de reactie van [naam 1] , die het immers over de verwerking van het zink heeft. Wie het initiatief heeft genomen tot die wijziging kan in het midden blijven; in ieder geval is niet gebleken dat de toepassing van zink tot een vertraging heeft geleid die voor rekening van [appellante] behoort te komen en dus ook niet dat er ten tijde van het verzenden van deze factuur aanleiding bestond de eerder wegens vertraging verleende korting terug te draaien. Grief 2 van [appellante] slaagt. Dit factuurbedrag wordt alsnog in zijn geheel afgewezen.
3.7.1Grief 3 in principaal appelis gericht tegen de gedeeltelijke toewijzing van factuur 2018-275, namelijk voor een bedrag van € 9.317,=, dat ziet op een ensuite deurstel voor [straatnaam 2] 142hs. De rechtbank heeft dit bedrag toegewezen op grond van een e-mail van 26 juni 2018 waarin [naam 6] heeft geschreven dat dit deurstel akkoord was voor 142hs, maar niet voor 138hs. De rechtbank achtte niet aangetoond dat dat akkoord later nog zou zijn ingetrokken. De grief van [appellante] houdt in dat de rechtbank heeft miskend dat de ensuite al tot het aangenomen werk behoorde, omdat die op de tekeningen stond die bij het contract waren gevoegd. De intrekking van het akkoord voor meerwerk blijkt volgens [appellante] indirect uit het feit dat [geïntimeerde] in haar gecorrigeerde meerwerkofferte die zij op 1 juli 2018 stuurde, de ensuites niet meer als meerwerk heeft opgenomen. Alleen op die gecorrigeerde meerwerkofferte heeft [appellante] een akkoord gegeven, aldus [appellante] .
3.7.2[geïntimeerde] heeft hiertegen ingebracht dat de ensuites weliswaar waren ingetekend op de tekeningen, maar niet waren opgenomen in de werkomschrijving. Om die reden heeft zij deze ensuites voor beide huisnummers alsnog geoffreerd in haar offerte 2018-0038. Op 26 juni 2018 heeft [naam 6] deze offerte goedgekeurd voor 142hs, maar niet voor 138hs. [geïntimeerde] heeft dit opgevat als een erkenning dat de ensuites niet waren aangenomen. Omdat zij ervan uitging dat over beide ensuites nog wel overeenstemming zou worden bereikt, heeft zij beide ensuites verwijderd uit haar tweede offerte 2018-0038.
3.7.3In artikel 1 van de aannemingsovereenkomst is bepaald dat het werk door [geïntimeerde] zou worden gerealiseerd op basis van, onder meer, de tekeningen van de bestaande en nieuwe situatie. Die tekeningen waren bij het contract gevoegd. Het is niet in geschil dat op die tekeningen voor beide huisnummers ensuites zijn ingetekend. In het licht van een en ander is de stelling van [geïntimeerde] dat de ensuite voor 142hs niet tot de opdracht behoorde omdat zij die niet had geoffreerd, onvoldoende gemotiveerd. Het hof moet daarom aannemen dat de ensuites tot de oorspronkelijke opdracht behoorden. In de gewijzigde meerwerkofferte, die uiteindelijk namens [appellante] is ondertekend, zijn de ensuites niet langer vermeld. De door [geïntimeerde] daarvoor gegeven verklaring acht het hof ontoereikend. Omdat in de e-mail van 26 juni 2018 de ensuite voor 138hs niet werd goedgekeurd om de reden dat die al in de “uitvraag/contract tekening” stond, moet het voor [geïntimeerde] duidelijk zijn geweest dat de goedkeuring van de ensuite voor 142hs op een vergissing berustte; die stond immers ook op de tekening. Onder deze omstandigheden kan [geïntimeerde] [appellante] niet houden aan de in die mail gegeven toesteming. Deze grief slaagt dus. Het bedrag van € 9.317,= wordt alsnog afgewezen.
3.8.1Grief 1 in incidenteel appelis gericht tegen de afwijzing van factuur 2018-0289 ten bedrage van € 6.171,=, die ziet op de sloop van de balkonvloer en aanbrengen van terrasdelen aan de [straatnaam 1] 37. De rechtbank heeft dit deel van de vordering afgewezen omdat niet was gebleken dat de werkzaamheden geaccordeerd meerwerk waren. [geïntimeerde] voert aan dat uit de door haar overgelegde e-mail van 7 juni 2018 blijkt dat voor deze werkzaamheden separaat opdracht is gegeven. Daaruit blijkt volgens haar dat zij niet reeds onderdeel uitmaakten van de oorspronkelijke opdracht. Het tegendeel is door [appellante] met de door haar overgelegde stukken niet aangetoond. Het slopen van het balkon is niet in het bestek verwerkt, omdat het aanvankelijk de bedoeling was de balkons te handhaven, aldus [geïntimeerde] .
3.8.2Volgens [appellante] behelst de e-mail van 7 juni 2018 slechts de afstemming van de aanvang van deze werkzaamheden en niet een (meerwerk)opdracht daartoe. Zij wijst op de werkomschrijving die als bijlage bij de desbetreffende aannemingsovereenkomst is gevoegd, waarin deze werkzaamheden zijn opgenomen.
3.8.3Het hof deelt het oordeel van de rechtbank dat uit de genoemde e-mail niet een opdracht tot het verrichten van meerwerk blijkt. Ter zitting in hoger beroep heeft [geïntimeerde] niet meer betwist dat de onderhavige werkzaamheden blijken uit de werkomschrijving, maar heeft zij zich beroepen op de onduidelijkheid van die vermelding, namelijk onder het kopje “Afwerkingen” op pagina 8 van een document van twintig pagina’s. Dat verweer wordt verworpen. Het hof acht de vermelding niet zodanig onduidelijk dat [geïntimeerde] zich daarvan niet bewust heeft hoeven zijn. Aangezien deze werkzaamheden geen meerwerk zijn, kan daarvan geen afzonderlijke betaling worden gevorderd. De grief faalt; betaling van deze factuur is terecht afgewezen.
3.9.1Grief 2 in incidenteel appelis gericht tegen de afwijzing van factuur 2018-0274 ten bedrage van € 73.471,73 voor aanvullende werkzaamheden aan de [straatnaam 2] 138/140/142, “post 2 van factuur 2017-0054”. De rechtbank heeft deze factuur afgewezen op grond van de overweging dat [geïntimeerde] niet voldoende had onderbouwd dat partijen een hoger totaalbedrag hadden afgesproken dan reeds door [appellante] is betaald en er nog een tweede termijn zou volgen. In de toelichting op haar grief wijst [geïntimeerde] erop dat uit de omschrijving van het meerwerk in de door [appellante] verstrekte werkbonnen die betrekking hebben op dit meerwerk en die ten grondslag liggen aan factuur 2017-0054, blijkt dat [appellante] de offerte van de Betonhoeve voor dit meerwerk, ten bedrage van € 103.979,49, in haar bezit moet hebben gehad. Volgens vaste afspraak mocht [geïntimeerde] de (onder)aanneemsom verhogen met 10%. De factuur 2017-0054 met het eerste deel van de kosten is door [appellante] betaald, waarmee zij de offerte van de Betonhoeve heeft geaccordeerd, maar toen [geïntimeerde] het resterende deel wilde declareren wilde [appellante] geen opdrachtbonnen meer verstrekken, aldus [geïntimeerde] .
3.9.2[appellante] betwist dat zij [geïntimeerde] de meerwerkopdracht heeft gegeven via akkoord op een offerte van de Betonhoeve. Dat blijkt volgens haar ook nergens uit. De werkbonnen laten geen ruimte voor een “post 2” en het is ook niet logisch dat die pas anderhalf jaar later zou zijn opgekomen. [appellante] staat geheel buiten de afspraken die [geïntimeerde] met haar onderaannemers heeft gemaakt. Dat de bewoordingen in de werkbonnen overeenkomen met de offerte van de Betonhoeve is wellicht veroorzaakt doordat [geïntimeerde] in haar afstemming met [appellante] inspiratie heeft geput uit die offerte, aldus [appellante] .
3.9.3In de hiervoor genoemde werkbonnen zijn de onderste vijf punten van de offerte van de Betonhoeve letterlijk overgenomen. Tegenover de stelling van [geïntimeerde] dat zij de offerte aan [appellante] heeft gestuurd heeft [appellante] niet duidelijk kunnen maken op welke andere wijze die omschrijvingen op de werkbonnen zijn terecht gekomen. Het hof moet daarom aannemen dat de stelling van [geïntimeerde] juist is. De nog niet door [geïntimeerde] in rekening gebrachte zes punten uit de offerte van de Betonhoeve betreffen zaken als “vooropname belendende panden”, “veiligheidsvoorzieningen” en “reinigingskosten”, die kennelijk noodzakelijk waren om de gewijzigde werkzaamheden te kunnen uitvoeren. Dat en waarom die bijkomende werkzaamheden en kosten niet door [appellante] zouden zijn geaccordeerd is niet gebleken. Omdat niet is betwist dat de aanvullende werkzaamheden daadwerkelijk overeenkomstig de offerte van de Betonhoeve zijn verricht, is niet ter zake dat tussen de beide facturen van [geïntimeerde] meer dan anderhalf jaar is verstreken. Factuur 2018-0274 zal alsnog worden toegewezen. Deze grief heeft dus succes.
3.10.1Grief 3 in incidenteel appelis gericht tegen de afwijzing van factuur 2018-0229. Deze factuur betreft werkzaamheden aan de gevel en vloer van het pand aan de [straatnaam 6] ten bedrage van € 64.137,51. De rechtbank heeft de afwijzing gegrond op de overweging dat [appellante] weliswaar erkent dat deze werkzaamheden zijn verricht, maar stelt dat die reeds zijn voldaan door middel van de betaling van factuur 2017-0057 van 31 maart 2017, ten bedrage van ruim € 95.000,=, die berust op werkbonnen van 27 maart 2017 en [geïntimeerde] het tegendeel niet heeft aangetoond. In hoger beroep betoogt [geïntimeerde] dat [appellante] niet duidelijk heeft gemaakt waaruit volgt dat factuur 2018-0229 betrekking heeft op dezelfde werkzaamheden als factuur 2017-0057. Dat het betoog van [appellante] niet kan kloppen blijkt volgens haar al uit het feit dat factuur 2018-0229 berust op facturen van de Betongroep van 9 maart 2018, dus van meer dan een jaar na het uitbrengen van factuur 2017-0057.
3.10.2[appellante] heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat de kosten van een nieuwe beganegrondvloer wel degelijk dubbel zijn gefactureerd en in 2017 al bij vooruitbetaling zijn betaald. Zij verwijst naar de werkbonnen van 27 maart 2017 en een e-mail van [geïntimeerde] van 14 maart 2017, waarin zij een opsomming van meerwerk heeft gegeven. De overige posten in factuur 2018-0229 missen iedere onderbouwing, aldus [appellante] .
3.10.3De post met betrekking tot de beganegrondvloer ten bedrage van € 14.102,= (plus 10%) uit factuur 2018-0229 (“leveren en plaatsen vloer underlayment en balklaag”) is reeds in rekening gebracht in factuur 2017-0057. Dit leidt het hof af uit de combinatie van de omschrijving in de werkbonnen bij laatstgenoemde factuur (“begane grond vloer (compleet) schets 6”) en die in de e-mail van [geïntimeerde] van 14 maart 2017 (idem, met als bedrag € 14.102,=). Die post is dus niet nogmaals verschuldigd. Eveneens terecht heeft [appellante] aangevoerd dat de verschuldigdheid van het restant van het factuurbedrag door [geïntimeerde] onvoldoende is toegelicht. Waar partijen een vaste aanneemsom zijn overeengekomen, ligt het op de weg van [geïntimeerde] om uit te leggen waarom zij recht heeft op betalingen buiten die som om. De door [geïntimeerde] ter onderbouwing overgelegde facturen van de Betonhoeve kan het hof niet relateren aan andere facturen of werkbonnen in dit dossier. Deze factuur kan dus ook in hoger beroep niet worden toegewezen. Deze grief faalt.