ECLI:NL:GHAMS:2023:964

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
200.288.560/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst en informatieplicht van de aannemer bij consumentenovereenkomsten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin [geïntimeerde] vorderingen had ingesteld op basis van een aannemingsovereenkomst. De zaak betreft een geschil over de uitvoering van verbouwingswerkzaamheden aan een appartement. [X] had met [geïntimeerde] een overeenkomst gesloten waarbij de werkzaamheden op basis van een uurtarief zouden worden uitgevoerd. Het hof oordeelt dat de aannemer verplicht is om de consument voorafgaand aan de overeenkomst te informeren over de economische consequenties van de overeenkomst. Dit is essentieel voor de consument om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. Het hof stelt vast dat [X] deze informatie niet heeft verstrekt, wat in zijn nadeel wordt uitgelegd.

Het hof behandelt de vorderingen van [geïntimeerde], die onder andere terugbetaling van de aanneemsom en schadevergoeding eist. Het hof oordeelt dat [X] in gebreke is gebleven en dat de overeenkomst terecht door [geïntimeerde] is ontbonden. De vorderingen van [geïntimeerde] worden gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de schade die [geïntimeerde] heeft geleden als gevolg van de gebrekkige uitvoering van de werkzaamheden vaststelt. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van [geïntimeerde] toe, met veroordeling van [X] tot betaling van een schadevergoeding en de kosten van het geding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.288.560/01
zaaknummer / rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/684331/HA ZA 20 526
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 april 2023
inzake
[appellant],
h.o.d.n. [X] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J. Koekkoek te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. S.A.E. Petit te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] en [geïntimeerde] genoemd.
[X] is bij dagvaarding van 30 november 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 september 2020, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [X] als gedaagde.
Bij arrest van 9 februari 2021 heeft het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast. Deze mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021. Een minnelijke regeling is toen niet tot stand gekomen. Het proces-verbaal van die zitting bevindt zich bij de stukken.
Partijen hebben de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van7 februari 2023 door hun advocaten doen toelichten, ieder aan de hand van spreekaantekeningen, die zijn overgelegd.
Namens [X] zijn nog op voorhand toegezonden producties in het geding gebracht. Partijen hebben vragen beantwoord en inlichtingen verstrekt. Ten slotte is arrest gevraagd.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden uitspraak zal vernietigen, en – uitvoerbaar bij voorraad – de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen dan wel matigen en hem zal veroordelen om al hetgeen [X] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan terug te betalen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van voldoening, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente,
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof - uitvoerbaar bij voorraad - primair het bestreden vonnis zal bekrachtigen en subsidiair, voor zover de in eerste aanleg toegewezen vorderingen niet volledig in stand kunnen blijven, de zaak zal verwijzen naar een schadestaatprocedure en meer subsidiair [X] zekerheid zal laten stellen voor de toegewezen- en toewijsbare vorderingen en kosten van [geïntimeerde] , voordat wordt overgegaan tot een voorlopig deskundigenbericht, - verhoor, - getuigenissen en/of een verrekenings- of schadestaatprocedure, met veroordeling van [X] in de kosten van het hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, dan wel volgend uit de onbestreden inhoud van de overgelegde productie komen de feiten neer op het volgende.
( i) [geïntimeerde] is eigenaar van een appartement aan de [straat] 79 in [plaats] (het appartement).
(ii) [X] is een eenmanszaak die zich onder meer bezighoudt met verbouwingswerkzaamheden.
(iii) Partijen hebben vanaf 4 september 2019 met elkaar gecorrespondeerd over de verbouwing van het appartement door [X] .
(iv) Op 10 september 2019 heeft [X] een e-mail gestuurd naar [geïntimeerde] met een offerte, vergezeld van algemene voorwaarden. Daarin staat onder meer het volgende:
offerte: Stukadoor, Electra, Rioolwater, Badkamerreparatie, Laminaten
Prijs
omschrijving
bedrag
Stukadoor
€ 1250,00
Electra
€ 750,00
Riool Water
€ 750,00
Badkamer Reparatie
€ 1750,00
laminaat
€ 650
Totaal excl BTW
€ 5.150,00
21% BTW
€ 1.081,05
Totaal incl. BTW
€ 6231,05
( v) Partijen zijn nadien per Whatsapp en mondeling nog nadere werkzaamheden overeengekomen.
(vi) Partijen hebben een geschil gekregen over de betalingen en de kwaliteit van de werkzaamheden.
(vii) [X] heeft op 26 november 2019 een Whatsapp bericht aan [geïntimeerde] gestuurd inhoudend:
“Zolang je je excuses niet aanbiedt komt ik niet.”
(viii) Bij brief van 2 december 2019 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] aan [X] onder meer het volgende geschreven:
“Geconcludeerd moet worden dat de heer [geïntimeerde] zich aan zijn deel van de afspraken heeft gehouden door de overeengekomen aanneemsom aan u te betalen maar dat u ten aanzien van de te leveren prestatie in gebreke bent gebleven. De heer [geïntimeerde] lijdt bovendien schade (…). Namens de heer [geïntimeerde] stel ik u hierbij in gebreke. (…)”
(ix) Op 24 januari 2020 heeft [bedrijf] BV ([bedrijf]) in opdracht van [geïntimeerde] een rapport uitgebracht inzake een bouwgebrekenonderzoek van het appartement. In het rapport staat onder meer:
Waarnemingen:Het totale beeld in het appartement gaf een rommelige en onafgemaakte indruk.
De installatie is niet af.
Overal gaten in het plafond en wandstucwerk omdat er nog iets met de installatie gedaan moet worden.
De badkamer is zeer slecht getegeld en de installatie is niet correct aangelegd.
Het tegelwerk is over het bestaande tegelwerk aangebracht. Geen voorlijm en geen cementgebonden specie gebruikt.
De tegels zijn ondeskundig op maat gezaagd, waardoor er zeer rafelige kanten aanwezig zijn.
De cv leidingen in de vloer komen niet op de juiste positie uit de vloer.
Eindconclusie
De kwaliteit van een groot deel van de uitgevoerde werkzaamheden is slecht tot zeer slecht.
Voor een aantal bouw- en installatiedelen wordt de basiskwaliteit niet gehaald.
Door serieuze gebreken fouten in de uitvoering en keuzes in het leidingverloop van de gehele installatie zullen er door een installateur een groot aantal aanpassingen uitgevoerd moeten worden om een installatie op te leveren die voldoet aan de eisen. (…)”
( x) Bij brief van 18 februari 2020 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] de overeenkomst van partijen ontbonden.

3.Beoordeling

De eerste aanleg
3.1
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] gevorderd dat de rechtbank:
I. Voor recht zal verklaren dat [X] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, dan wel de zorgplichten die [X] jegens [geïntimeerde] had en dat [X] daardoor in verzuim verkeert.
II. [X] primair zal veroordelen tot (terug)betaling c.q. vergoeding van:
a. de betaalde aanneemsom / vergoeding ad € 13.870,52 en/of
b. de onverschuldigd betaalde / niet-verrekende bouwmaterialen ad € 9.482,66 en/of
c. de dubbele woonlasten van [geïntimeerde] ad € 3.107,80 en/of
d. de teveel betaalde btw ad € 1.262,01 en/of
e. de herstelkosten ad € 8.861,80 en/of
f. de kosten van bouwdeskundige [bedrijf] ad € 413,82 en/of
g. alle andere schade die [geïntimeerde] door toedoen van [X] heeft geleden en zal lijden,
dan wel subsidiair tot (terug)betaling c.q. vergoeding van:
h. door de rechtbank in redelijkheid te bepalen bedragen,
een en ander vermeerderd met de wettelijke rente over de betreffende bedragen tot aan de dag van voldoening.
III. Indien de primaire of subsidiaire vordering onder II niet zou worden toegewezen, tot verwijzing van de zaak naar een schadestaatprocedure.
IV. [X] zal veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2019, dan wel 18 of 27 februari 2020 of vanaf de datum van dagvaarding tot de dag van voldoening:
V. [X] zal veroordelen tot betaling van de kosten van het geding (waaronder de kosten van het loon betaald in het kader van het voorlopig deskundigenbericht), met nakosten en rente.
3.2
[X] heeft geen verweer gevoerd. De rechtbank heeft vervolgens de vorderingen onder I, II (met rente vanaf 12 mei 2020), IV en V toegewezen.
De grieven
3.3
Tegen deze beslissing van de rechtbank komt [X] met twee grieven op. De grieven houden in de kern in dat nu de rechtbank niet aan de beoordeling van een verweer van [X] is toegekomen het hof tot een andere beoordeling dan de rechtbank moet komen. Dit om redenen die in de memorie van grieven zijn uiteengezet. Het hof zal daarom de vorderingen beoordelen aan de hand van de in dat verband gerezen geschilpunten.
3.4
In deze zaak wreekt zich het feit dat partijen dat wat is overeengekomen en betaald en aan meerwerk zou worden verricht, slechts minimaal schriftelijk hebben vastgelegd en daarover verder vooral mondeling en per Whatsapp hebben gecommuniceerd. Thans betwisten partijen elkaars stellingen op vrijwel alle punten, maar de onderbouwing met objectieve gegevens laat te wensen over. Zo onderbouwt [X] zijn stellingen omtrent meerwerk enkel met foto’s en een video. Verwijzing naar een lijst met een weergave van die Whatsappberichten biedt evenmin soelaas wanneer die verwijzing niet gepaard gaat met een concrete aanduiding van welk gesprek bedoeld wordt. Dit betekent dat de beoordeling door het hof niet fijnmazig kan zijn en noodzakelijkerwijs vooral berust op wat partijen over en weer hebben aangevoerd. Bovendien geldt dat wanneer de aannemer met een consument een overeenkomst sluit waarbij de aanneemwerkzaamheden worden vastgelegd op basis van een uurtarief het noodzakelijk is dat de consument, vóórdat de overeenkomst wordt gesloten, informatie van de aannemer ontvangt die hem in staat stelt om met de nodige voorzichtigheid en met volledige kennis van de economische consequenties die het sluiten van deze overeenkomst met zich brengt zijn beslissing te nemen (vgl. ECLI:EU:C:2023:14). Het ligt dus op de weg van de aannemer die duidelijkheid te geven en wanneer dat niet is gebeurd kan dat in zijn nadeel worden uitgelegd. Met dat als achtergrond wordt het volgende overwogen.
Opschorting
3.5
[X] heeft allereerst betoogd dat hij niet in verzuim was omdat hij zijn werkzaamheden had opgeschort, waartoe hij mede volgens artikel 11.2 van de algemene voorwaarden bevoegd was. Dit omdat [geïntimeerde] niet bereid zou zijn geweest om offertes te tekenen en verdere betalingen te verrichten. [geïntimeerde] heeft dit betwist en naar voren gebracht hij een bedrag van ruim € 13.870,52 heeft betaald en dat volstrekt onduidelijk was wat hij nog meer moest betalen, op welke grond en wanneer dat verschuldigd was. Bovendien was hij niet in gebreke is gesteld, noch was hem een termijn voor nakoming gesteld. [X] heeft dat op de terechtzitting in hoger beroep niet kunnen verhelderen en aldus onvoldoende gesteld voor de conclusie dat er aanleiding was voor opschorting, bijvoorbeeld omdat fatale betalingstermijnen waren overschreden of een verplichting om offertes te tekenen niet werd nagekomen. Daar is niets van gebleken. Het Whatsappbericht vermeldt bij de feiten onder (vii) duidt daar ook niet op. [geïntimeerde] was dus niet in verzuim. Het beroep op opschorting wordt afgewezen.
Ingebrekestelling, ontbinding en schade
3.6
[X] heeft zijn werkzaamheden stilgelegd zonder geldige reden. [geïntimeerde] heeft [X] in gebreke gesteld en een redelijke termijn gegeven de werkzaamheden te voltooien. [X] is daarmee in gebreke gebleven. [geïntimeerde] heeft de overeenkomst dus terecht ontbonden. Hij heeft schade geleden. Hij heeft onder meer kosten voor herstel moeten maken en de verbouwing door anderen moeten laten afronden. Met betrekking tot die kostenposten geldt dan het volgende.
Door [geïntimeerde] aangeschafte materialen
3.7
De vordering ten bedrage van € 9.482,66 ziet op uitgaven betreffende onder meer bouwmaterialen en voorzieningen. [geïntimeerde] stelt dat omdat [X] de financiële middelen niet had hij die zelf heeft gekocht, terwijl de afspraak was dat [X] alle materialen zou aanschaffen. Dit is dus onverschuldigd betaald, althans ter verrekening voorgeschoten. Deze kosten moeten voor rekening van [X] komen, aldus [geïntimeerde] . Volgens [X] is het leveren van de voor de verbouwing benodigde materialen niet tussen partijen afgesproken. Dat zou ook heel vreemd zijn omdat het totaalbedrag aan materiaal dan ruimschoots meer zou bedragen dan het bedrag dat in eerste instantie voor de werkzaamheden was begroot. Volgens [X] heeft [geïntimeerde] met de kortingpas van [X] materialen gekocht voor een andere woning en die niet in het appartement laten verwerken.
3.8
Dat laatste is volgens het hof een niet onderbouwde stelling waaraan het voorbijgaat. Het is echter onvoldoende aannemelijk geworden, dat tussen partijen was overeengekomen dat de materialen voor de verbouwing die door [geïntimeerde] zelf werden aangeschaft bij de aanneemsom waren inbegrepen waren. . [X] heeft dat betwist en uit de offerte kan dat niet worden afgeleid. [geïntimeerde] heeft evenmin aangevoerd dat er mededelingen aan hem zijn gedaan waaruit hij mocht afleiden dat de materialen inclusief waren. Een dergelijke afspraak verhoudt zich ook moeilijk met de stelling van [geïntimeerde] dat de aanneemsom inclusief meerwerk uiteindelijk € 13.000,- inclusief btw en materialen zou bedragen (afgezien van nadere afspraken rondom de keuken). Dat zou inhouden dat slechts € 3.517,34 resteerde voor arbeidsloon, zijnde € 2.714,16, (in elk geval veel) minder dan in de oorspronkelijke offerte was opgenomen. Deze post wordt dus afgewezen. In het licht van het verweer is daarover onvoldoende gesteld.
De teveel betaalde btw ad € 1.262,01
3.9
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat [X] een onjuist btw tarief in rekening heeft gebracht van 21%, omdat dat tarief niet op alle werkzaamheden van [X] van toepassing is. Omdat het appartement ouder is dan twee jaar valt het isoleren, stukadoren, schilderen en behangen immers in het 9% tarief. Uitgaande van het door [geïntimeerde] betaalde bedrag van € 13.870,52 inclusief btw bedraagt de btw bij 21% € 2.407,28 en bij 9% € 1.145,27. Het verschil van € 1.262,01 wordt teruggevorderd. [X] heeft daar tegenin gebracht dat van alle onder het 9% tarief vallende werkzaamheden alleen de in de offerte genoemde stukadoorswerkzaamheden hebben plaatsgevonden ad € 1.250,-. De daarmee corresponderende terug te betalen btw bedraagt dan € 150,- aldus [X] .
3.1
Onvoldoende betwist is dat geen andere werkzaamheden door [X] zijn uitgevoerd die onder het 9% tarief vallen dan de door hem genoemde stukadoorswerkzaamheden. De berekening door [X] van de teveel betaalde btw heeft [geïntimeerde] bij memorie van antwoord niet bestreden. Dit betekent dat
€ 150,- toewijsbaar is.
Dubbele woonlasten
3.11
[geïntimeerde] heeft € 3.107,80 gevorderd in verband met dubbele woonlasten. Volgens hem zou het appartement eind oktober 2019 worden opgeleverd, maar kon hij uiteindelijk pas begin maart 2020 daarheen verhuizen. Door [X] is echter betwist dat een opleverdatum is overeengekomen tussen partijen en daaromtrent is ook door [geïntimeerde] onvoldoende gesteld. Daarom is dit bedrag niet toewijsbaar.
Herstelkosten
3.12
[geïntimeerde] heeft ook een bedrag gevorderd van € 8.861,80 ter zake van herstelkosten voor het afronden van het werk en herstel van gebrekkig uitgevoerde werkzaamheden. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
a. Stukadoor en schilderen
€ 2.500
b. Herstellen leidingwerk keuken/badkamer
€ 2.662
c. Elektra herstellen en installeren
€ 1.200
d. Laminaat leggen met materiaal
€ 1.749,80
e. Keuken afmonteren
€ 750
Totaal
€ 8.861,80
3.13
Hieromtrent geldt het volgende. [X] heeft de posten schilderwerk
en afmonteren keuken betwist. Dergelijke werkzaamheden zijn niet overeengekomen. [geïntimeerde] zou dus ongerechtvaardigd worden verrijkt als deze bedragen worden toegewezen, aldus [X] . [geïntimeerde] heeft in het licht van dit verweer die posten onvoldoende onderbouwd. Een hierop betrekking hebbende afspraak kan evenmin uit objectieve gegevens in het dossier worden afgeleid. De posten schilderwerk en afmonteren keuken worden daarom afgewezen. Met de door [geïntimeerde] overgelegde foto’s van het resultaat van de werkzaamheden, facturen, offertes en in het bijzonder het rapport inzake bouwgebreken van [bedrijf] BV ([bedrijf]) van 24 januari 2020, heeft [geïntimeerde] zijn vordering op de overige punten wel voldoende onderbouwd. [X] heeft ook die andere posten betwist maar die betwisting onvoldoende handen en voeten gegeven. [X] heeft onder meer naar voren gebracht dat de kwaliteit wel goed was, hij niet dubbel heeft getegeld in de badkamer, dat het rapport er geen rekening mee houdt dat het werk niet af was, dat er geen herstelplan is opgemaakt en er al werkzaamheden door derden zijn gedaan voordat de opname plaatsvond. Dat alles neemt echter niet weg dat [X] zijn werkzaamheden ten onrechte had stilgelegd en het voldoende duidelijk is dat [geïntimeerde] herstel- en afbouwwerkzaamheden moest laten verrichten. De in verband met die werkzaamheden begrote kosten acht het hof redelijk. [X] heeft nog aangevoerd dat hij niet voor het onderzoek door [bedrijf] is uitgenodigd, maar dat wordt gelogenstraft door de e-mails van de zijde van [bedrijf] waaruit het tegendeel blijkt. Het hof gaat ervan uit dat voor de post schilderwerk € 1.250,- is begroot (zie ook 3.9), de helft van wat onder post a. is opgenomen. Dit betekent dat in totaal een bedrag van
€ 6.861,80 toewijsbaar is.
Kosten deskundigenrapport
3.14
[geïntimeerde] heeft ook kosten gevorderd die betrekking hebben op de werkzaamheden van [bedrijf]. Deze kosten zijn naar het oordeel van het hof als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid toewijsbaar. Zij bedragen
€ 413,82.
Terugbetaling betaalde aanneemsom
3.15
[geïntimeerde] heeft vervolgens terugbetaling gevorderd van de door hem betaalde aanneemsom ad € 13.870,- op grond van een ongedaanmakingsverplichting die volgt uit de ontbinding van de overeenkomst. In dit geval sluit echter de aard van de prestatie uit dat zij ongedaan wordt gemaakt. Daarom treedt daarvoor een vergoeding in de plaats ten belope van haar waarde op het tijdstip van de ontvangst. Los van de hierboven besproken herstelkosten is door [geïntimeerde] niet dan wel onvoldoende onderbouwd dat de waarde van de door [X] uitgevoerde werkzaamheden minder is dan € 13.870,-. De vordering wordt afgewezen.
3.16
Het totaalbedrag van bovengenoemde kostenposten komt dan uit op (€ 150,- +
€ 6.861,80 + € 413,82 =) € 7.425,62.
Schade
3.17
De berekening van de door [geïntimeerde] geleden schade houdt in dat een vergelijking moet worden gemaakt tussen wat hij kwijt zou zijn geweest voor de verbouwing als die op basis van de afspraken met [X] succesvol zou zijn afgerond en de situatie als in dit geval, waarbij de overeenkomst is ontbonden, maar [geïntimeerde] wel diverse bedragen aan [X] heeft betaald en hij recht heeft op € 7.425,62 aan kosten voor onder meer herstel en afbouw.
3.18
Het hof gaat uit van de stelling van [geïntimeerde] dat de laatste afspraken met [X] inhielden dat voor de diverse werkzaamheden € 17.000,- zou worden gerekend inclusief btw. [X] heeft dat weliswaar betwist en gezegd dat dat meer was, maar die betwisting is zonder voldoende concrete toelichting onvoldoende.
3.19
Het hof gaat ook uit van de stellingen van [geïntimeerde] dat hij in totaal
€ 13.870,52 aan [X] heeft betaald. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- € 6.231,50 op 11 september 2019 (offerte)
- € 1.000,- op 28 september 2019 (voorschot)
- € 160,- op 4 oktober 2019 (lening)
- € 379,47 op 4 oktober 2019 (afvalcontainer restaurant dochter appellant)
- € 3.000,- op 4 oktober 2019 (voorschot; contant)
- € 1.890,- op 23 oktober 2019 (voor keuken en plafond; contant)
- € 1.110,- op 7 november 2019 (voor keuken en plafond; contant)
- € 50,- op 12 november 2019 (benzine)
- € 50,- op 23 november 2019 (lening)
--------------
€ 13.870,52
3.2
[X] heeft dit bestreden en in het bijzonder de contant betaalde bedragen van € 3.000,-, € 1.890,- en € 1.110,- betwist. [geïntimeerde] heeft die betalingen echter voldoende onderbouwd, onder meer met zijn verwijzing naar de Whatsapp conversatie tussen partijen. Daarin is over die contante betalingen gesproken. [X] heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist.
3.21
Dit leidt tot de conclusie dat [geïntimeerde] voor de verbouwing daadwerkelijk aan kosten (€ 13.870,52 + € 7.425,62 =) € 21.296,14 kwijt is geweest, terwijl de afspraak was dat dat € 17.000,- zou zijn. Het verschil tussen beide bedragen, een bedrag van € 4.296,14, is als daadwerkelijke schade toewijsbaar.
Verrekening
3.22
Als [X] een beroep op verrekening heeft willen doen, gaat dat niet op. Er is onvoldoende gebleken van een opeisbare vordering van hem op [geïntimeerde] .
Geen toepasselijkheid algemene voorwaarden
3.23
[X] heeft ook nog een beroep gedaan op uitsluiting van zijn aansprakelijkheid op grond van de algemene voorwaarden. Hij heeft daarbij verwezen naar artikel 12 waaruit zou volgen dat klachten binnen veertien dagen moeten worden ingediend. Dit artikel is echter niet toepasselijk op deze situatie waarin [geïntimeerde] de overeenkomst terecht heeft ontbonden omdat [X] de werkzaamheden had stilgelegd. Ook heeft [X] verwezen naar artikel 16 lid 2 waarin is bepaald dat de aansprakelijkheid is beperkt tot de factuurwaarde van de opdracht, althans dat deel van de opdracht waarop de eventuele aansprakelijkheid betrekking heeft. Dat artikel is ook niet toepasselijk, omdat de door het hof vastgestelde aanneemsom ruimschoots boven het bedrag van de vastgestelde aansprakelijkheid ligt. Bovendien heeft [X] geen facturen gestuurd, dus kan hij zich niet op de factuurwaarde van de opdracht beroepen. Verder ligt het bedrag van de vastgestelde aansprakelijkheid ook beneden de grens van de aanvankelijke offerte. Ten slotte heeft [X] gewezen op artikel 16 lid 4 sub e, waarin staat dat hij niet aansprakelijk is voor gevolgschade. Gevolgschade is echter schade die indirect voortkomt uit een schadeveroorzakende gebeurtenis en die is hier niet aan de orde.
Voorlopig deskundigenbericht
3.24
Het hof verwerpt het betoog van [X] dat de vorderingen van [geïntimeerde] niet kunnen worden toegewezen zolang er geen voorlopig deskundigenbericht is. [X] heeft zijn voornemen om een verzoek daartoe te doen kennelijk niet gehandhaafd. Een dergelijk verzoek is immers uiteindelijk niet gedaan. Ook overigens is het hof van oordeel dat er in deze zaak geen aanleiding is voor een deskundigenbericht, te minder omdat de verbouwing reeds is voltooid.
Buitengerechtelijke kosten
3.25
Daarnaast zijn de buitengerechtelijke kosten toewijsbaar. Er is voldoende onderbouwd gesteld dat deze zijn gemaakt. Anders dan [X] aanvoert maken zij geen onderdeel uit van de toe te wijzen proceskosten. Zij zullen worden berekend over het toe te wijzen bedrag en bedragen dan € 554,60.
Verklaring voor recht
3.26
Bij een verklaring voor recht zoals gevorderd heeft [geïntimeerde] bij deze stand van zaken geen belang meer. Die vordering zal worden afgewezen.
Proceskosten
3.27
Omdat partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten in hoger beroep tussen hen worden gecompenseerd. Voor compensatie van de proceskosten in eerste aanleg is geen aanleiding omdat het aan [X] te wijten is dat hij daar geen verweer heeft gevoerd. De kostenveroordeling in eerste aanleg wordt dus gehandhaafd.
Bewijslevering
3.28
Voor bewijslevering is geen plaats omdat partijen bij hetgeen te bewijzen is aangeboden de drempel van de stelplicht niet hebben gehaald. Verder is geen bewijs aangeboden van feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot een andere uitkomst zouden kunnen leiden.
Slotsom
3.29
De slotsom is dat de grieven van [X] gedeeltelijk slagen. Het vonnis van de rechtbank zal om doelmatigheidsredenen in zijn geheel worden vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] zullen als volgt worden toegewezen met de wettelijke rente vanaf de in het bestreden vonnis genoemde data.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep,
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [X] om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 4.296,14 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 12 mei 2020 tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt [X] om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 554,60 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 16 december 2019 tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in eerste aanleg, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 778,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de veertiende dag na betekening van het bestreden vonnis;
veroordeelt [X] in de na het vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt van het hoger beroep;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. J.C.W. Rang, mr. L.A.J. Dun en mr. M.A.Wabeke en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023.