Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
vennoot van [bedrijf] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [Y],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], die de huurovereenkomst van de woning van zijn overleden moeder wil voortzetten. De kantonrechter had eerder de vorderingen van [appellant] afgewezen en die van de Stichting Stadgenoot toegewezen. [appellant] stelt dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding met zijn moeder, wat volgens hem recht geeft op voortzetting van de huurovereenkomst. De feiten zijn als volgt: Stadgenoot had in 2004 een huurovereenkomst met de moeder van [appellant] voor een sociale huurwoning. Na het overlijden van de moeder in augustus 2020, verzocht [appellant] om de huurovereenkomst voort te zetten, maar Stadgenoot ging hier niet mee akkoord. Er was ook een huurachterstand van bijna € 2.000. In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat [appellant] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat er een duurzame gemeenschappelijke huishouding bestond. Het hof concludeert dat de kantonrechter terecht de vorderingen van [appellant] heeft afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor de intentie van een gezamenlijke huishouding. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de kosten van het geding in hoger beroep toe aan [appellant].