ECLI:NL:GHAMS:2023:949

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
200.318.414/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake consumentenovereenkomst en advocaatkosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. Het oorspronkelijke vonnis, gewezen op 7 september 2022, wees de vordering van [appellant] af, omdat hij niet had voldaan aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten. In hoger beroep heeft [appellant] zijn eis vermeerderd en gesteld dat hij wel degelijk aan deze informatieplichten heeft voldaan. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde], als consument, niet is verschenen en dat [appellant] voldoende informatie heeft verstrekt over de kosten en de aard van de juridische dienstverlening. Het hof oordeelt dat de vordering van [appellant] tot betaling van openstaande facturen en bijkomende kosten toewijsbaar is. Het hof vernietigt het bestreden vonnis en wijst de vordering van [appellant] toe, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Tevens wordt [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.318.414/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: 9985940/CV EXPL 22-4017
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 april 2023
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats 1],
appellant,
advocaat: mr. E.C. [appellant] te Ede,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 25 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 7 september 2022, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis). De appeldagvaarding maakt melding van na te melden eisvermeerdering.
Ter rolle van 8 november 2022 is tegen [geïntimeerde] verstek verleend.
[appellant] heeft daarna een memorie van grieven tevens houdende vermeerdering van eis met producties ingediend. [appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest [geïntimeerde] zal veroordelen:
 tot betaling van € 4.341,62, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf steeds de vijftiende dag na de factuurdatum van de openstaande facturen, dan wel een in goede justitie te bepalen datum;
 tot betaling van de kosten van de conservatoire beslagen;
 in de proceskosten van beide instanties.
Ten slotte heeft [appellant] arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat [geïntimeerde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld tot betaling van, kort gezegd, € 4.341,62 vermeerderd met wettelijke rente, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. [appellant] heeft aan die vordering ten grondslag gelegd dat hij in opdracht van [geïntimeerde] juridische werkzaamheden heeft verricht en dat [geïntimeerde] heeft nagelaten drie in verband daarmee opgemaakte facturen van in totaal € 3.833,29 te voldoen, te weten (i) factuurnummer 2020-0009 van 24 januari 2020 ten bedrage van € 1.816,82, (ii) factuurnummer 2020-0021 van 10 maart 2020 ten bedrage van € 878,46 en (iii) factuurnummer 2022-0036 van 16 mei 2022 ten bedrage van € 1.138,01. Daarnaast is [geïntimeerde] volgens [appellant] € 508,33 aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. [geïntimeerde] is (ook) in eerste aanleg niet verschenen.
2.2.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat [appellant] niet heeft gesteld en onderbouwd dat is voldaan aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten van Boek 6, titel 5, afdeling 2B van het Burgerlijk Wetboek (BW), hetgeen ambtshalve moet worden getoetst. Omdat de dagvaarding niet overeenkomstig artikel 111 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de eis en de gronden vermeldt en [appellant] niet ingevolge artikel 21 Rv de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid heeft aangevoerd, is de vordering door de kantonrechter afgewezen. De kantonrechter heeft [appellant] in de proceskosten van [geïntimeerde] veroordeeld, begroot op nihil.
2.3.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op. In appel heeft [appellant] zijn eis bovendien vermeerderd, door ook vergoeding van de kosten van de door hem ten laste van [geïntimeerde] gelegde conservatoire beslagen te vorderen.
2.4.
De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
2.5.
[appellant] heeft in hoger beroep gesteld en onderbouwd dat [geïntimeerde] zich tot zijn kantoor heeft gewend met het verzoek hem en zijn echtgenote bij te staan in het kader van een geschil rond een door hen aangekochte woning. Tijdens die bespreking is aan de orde geweest dat het uurtarief van [appellant] € 165,00 exclusief btw en verschotten bedraagt. In dat kader heeft [appellant] tevens, zo begrijpt het hof, besproken dat de totaalprijs voor zijn dienstverlening niet vooraf kon worden berekend, maar afhankelijk zou zijn van de tijd die [appellant] aan de zaak zou moeten besteden totdat daarin een oplossing zou zijn gevonden. In het meest gunstige geval zou dat na het voeren van enige communicatie zijn, maar in het slechtste geval zou dat pas zijn nadat er in een of meerdere instanties zou zijn geprocedeerd. Ook is gesproken over het juridische geschil, alsmede de verdere procedurele gang van zaken in dat verband. Voorts is aan bod gekomen dat [appellant] niet deelneemt aan het stelsel van gefinancierde rechtshulp, dat betaling op factuurbasis zou geschieden en dat op de opdrachtrelatie algemene voorwaarden, waaronder de klachtenregeling, van toepassing zouden zijn. Aan het slot van de bespreking ontving [appellant] van [geïntimeerde] (mondeling) de opdracht tot dienstverlening, die hij vervolgens bij mail van 27 augustus 2019 schriftelijk aan [geïntimeerde] heeft bevestigd, onder toezending van de algemene voorwaarden.
2.6.
[geïntimeerde] is niet verschenen en heeft deze nadere toelichting dus niet betwist.
2.7.
Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] een consument is en [appellant] een handelaar, zodat sprake is van een consumentenovereenkomst als bedoeld in artikel 6:230h lid 1 BW. Aangezien geen van de uitzonderingen van artikel 6:230h lid 2 BW zich voordoet, is afdeling 6.5.2B BW op de overeenkomst van toepassing. Omdat zich hier een andere overeenkomst voordoet dan een overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte, dient de zaak te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf als gegeven in artikel 6:230l BW. Daarin is bepaald dat de handelaar de consument op duidelijke en begrijpelijke wijze bepaalde informatie dient te verstrekken, voor zover deze niet reeds duidelijk uit de context blijkt, waaronder (samengevat en voor zover hier van belang): (a) de voornaamste kenmerken van de diensten, (b) de identiteit van de handelaar en (c) de totale prijs van de diensten, met inbegrip van alle belastingen, of, als door de aard van de dienst de prijs redelijkerwijze vooraf niet kan worden berekend, de manier waarop de prijs moet worden berekend.
2.8.
Het hof is van oordeel dat, alle omstandigheden van dit geval in aanmerking nemende, [appellant] heeft voldaan aan zijn wettelijke (pre)contractuele informatieplichten. Aan de vereisten van artikel 6:230l sub a en b BW is voldaan, omdat de voornaamste kenmerken van de te leveren diensten en de identiteit van de handelaar voldoende duidelijk zijn gebleken tijdens de bespreking. Ten aanzien van het vereiste van artikel 6:230l sub c wordt overwogen dat onbetwist is dat [appellant], naast de vermelding van het geldende uurtarief, ook met [geïntimeerde] heeft besproken dat de totaalprijs voor zijn dienstverlening niet vooraf kon worden berekend en af zou hangen van de hoeveelheid aan de zaak te besteden uren. Onbetwist is bovendien dat daarbij is besproken dat dit zou kunnen variëren van het voeren van enige correspondentie, tot het procederen in een of meerdere instanties. Onbetwist is voorts dat ook de procedurele gang van zaken ten aanzien van het geschil is besproken. Daar komt bij dat [geïntimeerde] niet heeft betwist dat hij al bekend was met [appellant] en diens kantoor, omdat [appellant] in het verleden meermaals heeft opgetreden voor het familiebedrijf [bedrijf], waar hij ook de vader van [geïntimeerde] van kent. Kennelijk was [geïntimeerde] dus in zekere mate al bekend met juridische dienstverlening door - en, zo begrijpt het hof, daarmee samenhangende kosten van, [appellant].
2.9.
Al met al heeft [appellant] naar oordeel van het hof voorafgaande aan het sluiten van de overeenkomst voldoende duidelijke en begrijpelijke informatie gegeven om [geïntimeerde] in staat te stellen met de nodige voorzichtigheid en met volledige kennis van de financiële consequenties van het sluiten van die overeenkomst zijn beslissing te nemen (HvJEU 12 januari 2023, zaak C-395/21, ECLI:EU:2023:14).
2.10.
Dat [geïntimeerde] die financiële consequenties ook daadwerkelijk voldoende heeft kunnen overzien, wordt overigens naar oordeel van het hof nog bevestigd door het feit dat [geïntimeerde] – zoals [appellant] heeft gesteld en [geïntimeerde] niet heeft betwist – vervolgens geen klachten heeft geuit over de op basis van die overeenkomst opgemaakte facturen. [geïntimeerde] heeft de verschuldigdheid van die facturen zelfs erkend en verschillende keren betaling daarvan toegezegd, zo heeft [appellant] onweersproken gesteld.
2.11.
Het hof heeft verder nog getoetst of de in hoger beroep door [appellant] overgelegde algemene voorwaarden oneerlijke bedingen in de zin van Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten bevatten, maar geoordeeld dat dat niet het geval is.
2.12.
Het voorgaande betekent dat de grieven slagen. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vordering van [appellant] tot betaling van in totaal € 3.833,29 aan openstaande facturen zal alsnog worden toegewezen, met de daarover gevorderde wettelijke rente vanaf steeds de vijftiende dag na de factuurdatum van de die facturen. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ter grootte van € 508,33 zijn berekend conform de geldende staffel (artikel 2 lid 1 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten) en eveneens in beginsel toewijsbaar, omdat aan de daaraan gestelde voorwaarden wordt voldaan. Echter, [appellant] heeft bij brief van 19 januari 2023 het hof geïnformeerd dat [geïntimeerde] op 18 januari 2023, dus na het indienen van de memorie van grieven, een bedrag van € 500,00 aan [appellant] heeft betaald. Aangezien gesteld noch gebleken is dat partijen een van artikel 6:44 lid 1 BW afwijkende regeling zijn overeengekomen, strekt dit betaalde bedrag op grond van dat artikel in de eerste plaats in mindering van de (buitengerechtelijke) kosten, reden waarom te dezen (€ 508,33 - € 500,00 =) € 8,33 door [geïntimeerde] te betalen resteert.
2.13.
De in appel gevorderde beslagkosten zijn op grond van art. 706 Rv eveneens toewijsbaar. Deze beslagkosten worden begroot op € 705,00, bestaande uit € 456,00 aan deurwaarderskosten, welke kosten staan vermeld op de door [appellant] overgelegde factuur van de deurwaarder en door [geïntimeerde] niet zijn betwist, en
€ 249,00 aan advocatensalaris (één punt voor het beslagrekest). Het betaalde griffierecht voor het verzoekschrift conservatoir beslag is reeds door het hof aan [appellant] gerestitueerd en komt derhalve niet separaat voor vergoeding door [geïntimeerde] in aanmerking. Als grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van:
€ 1.816,82, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na 24 januari 2020 tot aan de dag van voldoening;
€ 878,46, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na 10 maart 2020 tot aan de dag van voldoening;
€ 1.138,01, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na 16 mei 2022 tot aan de dag van voldoening;
€ 8,33 aan buitengerechtelijke incassokosten;
€ 705,00 aan kosten van de conservatoire beslagen;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 343,22 aan verschotten en € 249,00 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 470,43 aan verschotten en € 836,00 voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, I.A. Haanappel-van der Burg en J.M.B. Cramwinckel en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023.