ECLI:NL:GHAMS:2023:935

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
200.320.619/01, 200.320.619/02 en 200.320.619/03
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep partneralimentatie en verzwegen inkomsten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de partneralimentatie tussen een vrouw en een man. De vrouw, die onder bewind staat, had in eerste aanleg verzocht om wijziging van de alimentatieverplichting van de man, die volgens haar niet meer in staat was om de afgesproken alimentatie te betalen. De rechtbank had echter geoordeeld dat de vrouw essentiële informatie over haar inkomen had verzwegen, wat leidde tot de conclusie dat de man recht had op terugbetaling van eerder betaalde alimentatie. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof oordeelde dat de vrouw sinds 2013 inkomsten uit arbeid had genoten, maar deze niet had gemeld. De vrouw had in de procedure geen bewijs geleverd van haar stelling dat zij geen inkomen had en dat zij uitsluitend afhankelijk was van haar WIA-uitkering. Het hof concludeerde dat de vrouw niet had aangetoond dat er een resterende behoefte aan partneralimentatie was, en dat de alimentatieverplichting van de man terecht was beëindigd. De verzoeken van de vrouw om schorsing van de beschikking en om een voorlopige voorziening werden afgewezen, omdat de hoofdzaak was beslist.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.320.619/01, 200.320.619/02 en 200.320.619/03
zaaknummer rechtbank: C/15/326574 / FA RK 22-1465
beschikking van de meervoudige kamer van 25 april 2023 in de zaak van
[bewindvoerder 1] , namens Beaufin Bewindvoering & Budgetbeheer,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
waarvoor met ingang van 13 februari 2023 in de plaats is getreden
[bewindvoerder 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
in de hoedanigheid van bewindvoerder van:
[de vrouw],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente 1] ,
verzoekster,
verder te noemen: vrouw,
advocaat: mr. A. Vogelaar te Wormerveer,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente 2] ,
verweerder,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Verhoog te Alkmaar.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank), van 13 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 29 december 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 13 oktober 2022 (zaaknummer 200.320.619/01).
Zij heeft tevens verzocht de werking van die beschikking te schorsen (zaaknummer 200.320.619/02). Daarnaast heeft zij verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer 200.320.619/03).
2.2
De man heeft op 31 januari 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het verzoek in hoger beroep, het verzoek tot schorsing en het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen zijn op 6 februari 2023 gelijktijdig ter terechtzitting behandeld.
Verschenen zijn:
- de vrouw en haar bewindvoerder [bewindvoerder 2] , bijgestaan door hun advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2002 met elkaar gehuwd, welk huwelijk op 17 januari 2019 is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 15 augustus 2018 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 17 juli 2019 is onder meer bepaald dat de man met ingang van 17 januari 2019 een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) van € 2.311,- bruto per maand dient te voldoen.
3.3
Bij beschikking van 26 januari 2021 heeft dit hof, voor zover nu van belang, met vernietiging van de beschikking van de rechtbank van 17 juli 2019 voor zover daarbij is bepaald dat de man een partneralimentatie van € 2.311,- per maand dient te betalen, bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 17 januari 2019 een partneralimentatie van € 2.247,- bruto per maand dient te betalen, met dien verstande dat de uitkering tot de datum van de beschikking van 26 januari 2021 wordt vastgesteld op hetgeen daadwerkelijk door de man aan de vrouw is betaald en voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen.
3.4
Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, van 14 april 2022 zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan de vrouw onder bewind gesteld wegens haar geestelijke of lichamelijke toestand, met benoeming van BeauFin B.V., t.h.o.d.n. Beaufin Bewindvoering & Budgetbeheer. De kantonrechter heeft vanaf 13 februari 2023 Beaufin B.V. ontslagen en [bewindvoerder 2] , benoemd tot bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van de vrouw, onder gelijke condities als bij de instelling van het bewind is bepaald.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank van 17 juli 2019 en de beschikking van dit hof van 26 januari 2021, op verzoek van de man, bepaald dat zijn verplichting tot betaling van een partneralimentatie definitief eindigt met ingang van 1 oktober 2022. Verder is bepaald dat de vrouw de met ingang van 17 januari 2019 door haar ontvangen partneralimentatie, tot en met september 2022 zijnde een bedrag van € 104.890,70, aan de man dient terug te betalen. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende, - naar het hof begrijpt - het inleidend verzoek van de man alsnog af te wijzen.
De vrouw heeft verder verzocht dat het hof, zolang nog niet op het hoger beroep is beslist, de werking van de bestreden beschikking schorst en bij wijze van voorlopige voorziening bepaalt dat de partneralimentatie voor de duur van de procedure in hoger beroep herleeft.
4.3
De man verzoekt de verzoeken van de vrouw af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. In artikel 1:401 lid 4 BW is bepaald dat een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud ook kan worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2
De vraag die aan het hof ter beoordeling voorligt is of de rechtbank in de bestreden beschikking terecht heeft geoordeeld (onder meer) dat het hof in zijn beschikking van 26 januari 2021 van onjuiste gegevens is uitgegaan, waardoor deze uitspraak van aanvang niet heeft beantwoord aan de wettelijke maatstaven en de man recht heeft op terugbetaling van de door hem aan de vrouw betaalde bedragen. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat de vrouw in de procedure die heeft geleid tot de beschikking van dit hof essentiële informatie over haar inkomen uit arbeid en huurinkomsten heeft verzwegen, waaraan de rechtbank tevens het gevolg heeft verbonden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van de man te verwachten dat hij een bijdrage levert in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
standpunten van partijen
5.3
De vrouw is tegen het oordeel van de rechtbank met twee grieven opgekomen. Haar eerste grief houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de overgelegde e-mail en het visitekaartje genoegzaam is gebleken dat de vrouw per 1 juli 2018 in dienst is getreden bij [A] in Zwitserland (hierna te noemen: [A] ). De vrouw stelt daartoe dat haar voormalige partner, [B] , niet kon en niet kan verkroppen dat de vrouw geen relatie meer met hem wil. Kennelijk heeft hij contact met de man gezocht om het de vrouw heel moeilijk te maken. Een doorgestuurde e-mail, waar de vrouw geen kennis van heeft en op basis waarvan geen inkomen kan worden aangenomen, is gemakkelijk aan te passen en ook een visitekaartje, dat evenmin bij de vrouw bekend is, kan iedereen maken. Uit niets blijkt dat de vrouw in de betreffende periode een inkomen heeft genoten, hetgeen de bewindvoerder ter zitting in eerste aanleg heeft bevestigd. De vrouw heeft niet bij [A] gewerkt. De vrouw heeft voor haar gezondheid in Zwitserland verbleven, zij had slechts een UWV-uitkering. Ook van inkomsten uit verhuur van haar woning in Aruba is niet gebleken. [B] betaalde geen huur, vanwege zijn ontslag bij het ministerie van Defensie. Dat was tevens de reden dat hij de woning op Aruba diende te verlaten.
De vrouw voert in haar tweede grief aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gedragingen van de vrouw, te weten het verzwijgen van deze essentiële informatie, tot het oordeel leiden dat de alimentatieverplichting van de man tegenover de vrouw eindigt met ingang van 1 oktober 2022. Vanwege het vermogen van de vrouw, waarop beslag is gelegd, heeft zij geen enkel inkomen en kan zij geen uitkering aanvragen. De man heeft zijn stellingen niet onderbouwd. Dat de huur van de woning in Zwitserland werd betaald door [B] , zoals de bewindvoerder ter zitting in eerste aanleg heeft gesteld, ondersteunt dat de vrouw geen inkomen had in Zwitserland. Als zij een inkomen had genoten, had zij geen geld hoeven lenen voor de huur. Dat de vrouw geld heeft geleend, wordt ondersteund door het feit dat [B] in verband met zijn vordering beslag heeft gelegd op de woning in Aruba, aldus de vrouw.
5.4
De man voert als verweer dat de vrouw arbeidsinkomsten en huurinkomsten heeft verzwegen. De vrouw heeft blijkens haar aangiftes IB 2015 tot en met 2017 (aanzienlijke) inkomsten uit arbeid ontvangen. De vrouw heeft inkomsten na 2017, verkregen op Aruba en bij [A] in Zwitserland in 2018 en 2019, niet in haar aangiftes IB opgenomen. De rechtbank heeft volgens de man terecht overwogen dat genoegzaam is gebleken dat de vrouw per 1 juli 2018 bij [A] is gaan werken. Volgens de man heeft de vrouw ook op Aruba gewerkt, als [functie 1] op de [C] van Aruba. De rechtbank heeft haar beslissing niet enkel gebaseerd op de omstandigheid dat de vrouw per 1 juli 2018 in dienst is getreden bij [A] , maar heeft ook meegewogen dat de vrouw het in de procedure(s) ten onrechte heeft doen voorkomen alsof zij al sinds 2013 arbeidsongeschikt was. De bij het verweerschrift in hoger beroep overgelegde stukken laten zien dat de vrouw voor (onder meer) [A] heeft gewerkt en dat zij in het verleden niet ziek en arbeidsongeschikt is geweest, maar juist zeer actief was. Ook de verzwegen huurinkomsten hebben in de bestreden beschikking een rol gespeeld. De vrouw heeft wel degelijk inkomsten ontvangen uit verhuur van haar woning in Aruba van [B] , althans van het ministerie van Defensie, waar [B] toen voor werkte. Met de stelling van de vrouw in het beroepschrift dat [B] geen huur betaalde vanwege zijn ontslag bij Defensie en dat dat de reden is dat hij de woning op Aruba diende te verlaten, wordt juist onderschreven dat [B] de woning in Aruba bewoonde en dat zijn werkgever – tijdens zijn dienstverband – inderdaad de huur voldeed.
Doordat de vrouw belangrijke informatie heeft verzwegen, heeft de man aan haar een vermogen aan partneralimentatie voldaan. De man betwist dat de vrouw geen inkomen heeft. De vrouw heeft nimmer een verklaring of medisch rapport van een arts of specialist in het geding gebracht, waaruit een aandoening zou blijken waardoor zij niet kan werken, en evenmin stukken waaruit op te maken is dat zij geen inkomen meer zou hebben. De vrouw is bovendien nog steeds vermogend. Zij heeft onroerend goed in eigendom, waarop vrijwel geen hypotheken zijn gevestigd. Op de woning in Frankrijk, waarop geen hypotheek rust, is geen beslag gelegd. Volgens de vrouw zouden de huurbetalingen voor de woning in Zwitserland geleend zijn van [B] en zou dit ondersteunen dat zij geen inkomen in Zwitserland had. Uit een appconversatie tussen [B] en een woningbemiddelaar van 16 augustus 2019 blijkt echter dat [B] de vrouw (slechts) twee maanden huur en de borg heeft geleend, omdat de vrouw hem had verteld dat [A] haar nog geen salaris had voldaan. De man moet als zelfstandig ondernemer ( [functie 2] ) hard werken voor zijn inkomen. Hij heeft de afgelopen jaren aan zijn betalingsverplichting jegens de vrouw voldaan, terwijl zij een aanzienlijk eigen inkomen had en zelf ruimschoots in haar (aanvullende) behoefte kon voorzien. De rechtbank heeft het gedrag van de vrouw terecht en op de juiste wijze bestraft, door de alimentatieverplichting van de man te beëindigen en de vrouw te verplichten de te veel ontvangen bijdragen terug te betalen, aldus de man.
beoordeling door het hof
5.5
Het hof overweegt als volgt.
De in de beschikking van dit hof van 26 januari 2021 met ingang van 17 januari 2019 bepaalde partneralimentatie is ten aanzien van de aanvullende behoefte van de vrouw gebaseerd op het oordeel dat de vrouw sinds 2013 arbeidsongeschikt is en niet aannemelijk is dat zij op korte termijn in staat zal zijn door inkomsten uit arbeid volledig in die behoefte te voorzien. De vermogenssituatie van de vrouw is daarbij buiten beschouwing gelaten. De WIA-uitkering van de vrouw is zodoende de enige basis geweest voor de bepaling van haar aanvullende behoefte, zoals die door de rechtbank in de beschikking van 17 juli 2019 was vastgesteld op € 5.646,- bruto per maand, uitgaande van een huwelijksgerelateerde behoefte van € 5.022,- netto per maand.
5.6
De man heeft in eerste aanleg, ter onderbouwing van zijn stelling dat de vrouw over haar inkomsten uit arbeid geen informatie heeft verschaft, de navolgende stukken ingebracht:
- een vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem van 3 september 2021 waarin de vrouw bij verstek is veroordeeld tot (onder meer) het verstrekken aan de man van een afschrift van haar aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2015 tot en met 2020, met de daarbij behorende aanslagen en van een afschrift van bescheiden van diverse bankrekeningen en polissen, met haar veroordeling tot medewerking aan verrekening van saldi van bankrekeningen en verrekening van (afkoop)waardes van de polissen;
- een brief van de decaan van de [C] van Aruba aan HRM van die [C] van 16 september 2016 met verzoek tot aanstelling van de vrouw als [functie 3] medewerker bij de [C] ;
- een welkomstmail van 9 juli 2018 van [A] , waarin is vermeld dat de vrouw op 9 juli 2018 is gestart in [plaats C] , alsmede een visitekaartje van de vrouw bij [A] ;
- een huurovereenkomst betreffende het appartement in [plaats C] voor de duur van 1 juli 2018 tot 30 juni 2019;
- een verklaring van de huisarts van de vrouw met een vermelding dat de vrouw eind 2018 ziek is geworden tijdens een werkbezoek in [plaats D] , met daarop vermeld het adres van de vrouw in [plaats C] , en een e-mailbericht van deze huisarts van 11 juli 2022 aan de man, die inhoudt dat de verklaring niet door de huisarts is geschreven;
- jaaropgaven over de jaren 2016, 2017 en 2018 en uitkeringsspecificaties over november 2018 en november 2019 waaruit blijkt van de WIA-uitkering;
- de aangifte IB 2013 van de vrouw, waaruit blijkt van haar loon in 2013 bij [D] Nederland van € 313.547,-;
- de aangiftes IB 2015 tot en met 2019 van de vrouw, met als inkomstenbronnen:
2015: [D] B.V., [E] B.V. en uitkering UWV;
2016: [E] B.V. en uitkering UWV;
2017: [F] B.V. en uitkering UWV;
2018 en 2019: uitkering UWV (WIA).
In hoger beroep heeft de man daartoe aanvullend de volgende stukken in het geding gebracht:
- verklaringen geregistreerd inkomen over de jaren 2015 tot en met 2020, waaruit blijkt van jaarinkomens van de vrouw van € 191.879,- in 2015, € 159.208,- in 2016, € 42.868,- in 2017, € 32.930,- in 2018, € 32.413,- in 2019 en € 31.548,- in 2020;
- een foto van een bankpas op naam van de vrouw van een bankrekening bij UBS;
- een e-mail van Workday Zwitserland aan de vrouw van 1 oktober 2018, verzonden naar het e-mailadres van de vrouw bij [A] , met uitnodiging aan de vrouw om van 13 tot 15 november 2018 een bijeenkomst in Wenen bij te wonen;
- notities op een kladblok van [A] , waarop de (zaken)reizen van de vrouw genoteerd staan en foto’s van de vrouw in gezelschappen en met [G] , leidinggevende bij [A] , welke foto’s volgens de man tijdens dienstreizen zijn gemaakt;
- een usb-stick met daarop een filmpje van de vrouw toen zij op 21 november 2018 voor [A] in Moskou een presentatie gaf;
- een e-mail van de vrouw aan [B] van 16 september 2018, met in het Frans en in het Nederlands een tekst voor een advertentie voor een oppas voor haar dieren als de vrouw werkt;
- een e-mail van de vrouw van 29 mei 2018 van een e-mailadres bij CEVA Logistics te Zwitserland;
- een LinkedIn profiel van de vrouw met een overzicht van haar werkervaring en opleiding;
- WhatsApp correspondentie tussen [B] en de voormalig leidinggevende van de vrouw bij [A] van 16 augustus 2019, waaruit blijkt dat de vrouw niet meer werkzaam is bij [A] ;
- een Engelstalig curriculum vitae van de vrouw;
- een Facebookbericht met vermelding van Facebookgroepen te Aruba waar de vrouw bij was of is aangesloten;
- een appconversatie tussen de man en een woningbemiddelaar van 16 augustus 2019, waarin vermeld is dat [B] de vrouw twee maanden huur en de borg heeft geleend, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat [A] nog geen salaris had voldaan.
5.7
De man heeft in eerste aanleg, ter onderbouwing van de door hem gestelde huurinkomsten van de vrouw, de volgende stukken ingebracht:
- een uittreksel uit het kadaster en een leveringsakte van 16 december 2016 met betrekking tot de woning van de vrouw op Aruba;
- een e-mail van het ministerie van Defensie aan de vrouw van 26 oktober 2016 over het huurcontract met betrekking tot de woning van de vrouw op Aruba en de huurovereenkomst tussen de vrouw als verhuurder en [B] als huurder van 27 oktober 2016 voor de periode van 1 oktober 2016 tot 31 augustus 2021, waarin een kale huurprijs van Afl 2.900,- per maand is vermeld;
- een Facebookpagina van de vrouw, waaruit volgens de man blijkt dat de vrouw, toen hij haar op 3 november 2021 over de eigendom van de woning op Aruba aansprak, die woning op diezelfde datum in de verkoop heeft gezet;
- een email van de makelaar op Aruba aan de man van 10 april 2022 met de vraag of hij akkoord gaat met de verkoop van de woning op Aruba.
In hoger beroep heeft de man daartoe aanvullend de volgende stukken in het geding gebracht:
- bankafschriften van de vrouw van januari en februari 2017, waaruit blijkt van huurbetalingen van [B] aan haar voor die maanden van respectievelijk € 1.536,26 en € 1.550,51.
5.8
De vrouw heeft de met voormelde stukken onderbouwde stelling van de man, te weten dat er meer inkomsten zijn geweest dan waar de vrouw melding van heeft gemaakt, onvoldoende gemotiveerd weersproken. Haar verweer is beperkt gebleven tot een ontkenning van de verrichting van werkzaamheden voor [A] in Zwitserland en een ontkenning van ontvangst van huurinkomsten, dit met een beroep op haar medische en psychische toestand, doch zonder verdere onderbouwing.
5.9
Het hof komt op basis van de door de man in het geding gebrachte stukken tot de conclusie dat de vrouw sinds 2013, dat wil zeggen de periode dat zij een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving, inkomsten uit arbeid heeft genoten, waarvan zij in de procedure(s) die hebben geleid tot de vaststelling van partneralimentatie geen melding heeft gemaakt. Tot en met 2017 zijn er blijkens de aangiftes IB inkomsten uit arbeid bij verschillende werkgevers geweest. Ook is aannemelijk dat de vrouw in 2016 bij de [C] van Aruba heeft gewerkt. Medio 2018 is er, zo stelt het hof evenals de rechtbank vast, een dienstverband van de vrouw met [A] in [plaats C] geweest, alwaar de vrouw ook een woning huurde. De niet met stukken onderbouwde stelling van de vrouw dat zij uitsluitend om gezondheidsredenen in Zwitserland zou hebben verbleven, is, gelet op de inhoud van de stukken over haar werk bij [A] , niet aannemelijk, terwijl er ook geen grond is om aan te nemen dat de vrouw voor haar werkzaamheden voor [A] geen betalingen zou hebben ontvangen. De mededeling ter zitting in hoger beroep dat de vrouw omdat zij zo graag wilde werken een schijnwereld ophield, is daartoe onvoldoende. Verder is gebleken van inkomsten uit verhuur van de woning op Aruba, die de vrouw niet heeft gemeld. Over haar vermogen heeft de vrouw, ook in het kader van de verdeling en verrekening, evenmin openheid gegeven; zij heeft gegevens over de woning op Aruba en de woning in Frankrijk voor de man verzwegen en, getuige voormeld vonnis in kort geding van 3 september 2021, ook overigens geen inzicht gegeven in haar financiële positie. Dit alles betekent dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de vrouw informatie over haar inkomen uit arbeid en huurinkomsten heeft verzwegen.
5.1
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen, komt het hof tot het oordeel dat bij de vaststelling van de partneralimentatie in de beschikking van dit hof van 26 januari 2021 van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, waardoor de bepaalde partneralimentatie vanaf aanvang (17 januari 2019) niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord. Het verzwijgen van inkomsten door de vrouw heeft tot het, naar nu is gebleken, onjuiste oordeel van het hof geleid dat de vrouw sinds 2013 slechts een WIA-uitkering ontvangt en dat niet aannemelijk is dat zij op korte termijn in staat zal zijn door inkomsten uit arbeid volledig in haar behoefte te voorzien. Aan de in artikel 1:401 lid 4 BW opgenomen grond voor wijziging van de partneralimentatie is zodoende voldaan.
5.11
Uit het voorgaande volgt tevens dat de vrouw niet heeft aangetoond dat er aan haar zijde een resterende behoefte aan partneralimentatie was en is, hetgeen wel op haar weg had gelegen. Uit de stukken moet worden opgemaakt dat de vrouw inkomsten uit arbeid heeft verworven waarmee zij in haar aanvullende behoefte kon voorzien, althans dat zij daartoe de verdiencapaciteit had en heeft, waarbij ook andere inkomsten, zoals inkomsten uit vermogen een rol spelen. Bij gebrek aan deze behoefte bestaat er geen grond voor het toekennen van partneralimentatie.
5.12
Het hof komt tot de slotsom dat de toewijzing door de rechtbank in de bestreden beschikking van het primair gedane verzoek van de man in stand kan blijven. De bestreden beschikking zal dan ook worden bekrachtigd.
het schorsingsverzoek en het verzoek om een voorlopige voorziening
5.13
Nu in de hoofdzaak is beslist, heeft de vrouw geen belang meer bij de beoordeling van haar verzoeken om schorsing en om een voorlopige voorziening, zodat deze verzoeken zullen worden afgewezen.
5.14
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af de verzoeken onder zaaknummers 200.320.619/02 en 200.320.619/03.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. J.F. Miedema, in tegenwoordigheid van mr. L. Meulman als griffier en is op 25 april 2023 uitgesproken in het openbaar.