5.6De man heeft in eerste aanleg, ter onderbouwing van zijn stelling dat de vrouw over haar inkomsten uit arbeid geen informatie heeft verschaft, de navolgende stukken ingebracht:
- een vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem van 3 september 2021 waarin de vrouw bij verstek is veroordeeld tot (onder meer) het verstrekken aan de man van een afschrift van haar aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2015 tot en met 2020, met de daarbij behorende aanslagen en van een afschrift van bescheiden van diverse bankrekeningen en polissen, met haar veroordeling tot medewerking aan verrekening van saldi van bankrekeningen en verrekening van (afkoop)waardes van de polissen;
- een brief van de decaan van de [C] van Aruba aan HRM van die [C] van 16 september 2016 met verzoek tot aanstelling van de vrouw als [functie 3] medewerker bij de [C] ;
- een welkomstmail van 9 juli 2018 van [A] , waarin is vermeld dat de vrouw op 9 juli 2018 is gestart in [plaats C] , alsmede een visitekaartje van de vrouw bij [A] ;
- een huurovereenkomst betreffende het appartement in [plaats C] voor de duur van 1 juli 2018 tot 30 juni 2019;
- een verklaring van de huisarts van de vrouw met een vermelding dat de vrouw eind 2018 ziek is geworden tijdens een werkbezoek in [plaats D] , met daarop vermeld het adres van de vrouw in [plaats C] , en een e-mailbericht van deze huisarts van 11 juli 2022 aan de man, die inhoudt dat de verklaring niet door de huisarts is geschreven;
- jaaropgaven over de jaren 2016, 2017 en 2018 en uitkeringsspecificaties over november 2018 en november 2019 waaruit blijkt van de WIA-uitkering;
- de aangifte IB 2013 van de vrouw, waaruit blijkt van haar loon in 2013 bij [D] Nederland van € 313.547,-;
- de aangiftes IB 2015 tot en met 2019 van de vrouw, met als inkomstenbronnen:
2015: [D] B.V., [E] B.V. en uitkering UWV;
2016: [E] B.V. en uitkering UWV;
2017: [F] B.V. en uitkering UWV;
2018 en 2019: uitkering UWV (WIA).
In hoger beroep heeft de man daartoe aanvullend de volgende stukken in het geding gebracht:
- verklaringen geregistreerd inkomen over de jaren 2015 tot en met 2020, waaruit blijkt van jaarinkomens van de vrouw van € 191.879,- in 2015, € 159.208,- in 2016, € 42.868,- in 2017, € 32.930,- in 2018, € 32.413,- in 2019 en € 31.548,- in 2020;
- een foto van een bankpas op naam van de vrouw van een bankrekening bij UBS;
- een e-mail van Workday Zwitserland aan de vrouw van 1 oktober 2018, verzonden naar het e-mailadres van de vrouw bij [A] , met uitnodiging aan de vrouw om van 13 tot 15 november 2018 een bijeenkomst in Wenen bij te wonen;
- notities op een kladblok van [A] , waarop de (zaken)reizen van de vrouw genoteerd staan en foto’s van de vrouw in gezelschappen en met [G] , leidinggevende bij [A] , welke foto’s volgens de man tijdens dienstreizen zijn gemaakt;
- een usb-stick met daarop een filmpje van de vrouw toen zij op 21 november 2018 voor [A] in Moskou een presentatie gaf;
- een e-mail van de vrouw aan [B] van 16 september 2018, met in het Frans en in het Nederlands een tekst voor een advertentie voor een oppas voor haar dieren als de vrouw werkt;
- een e-mail van de vrouw van 29 mei 2018 van een e-mailadres bij CEVA Logistics te Zwitserland;
- een LinkedIn profiel van de vrouw met een overzicht van haar werkervaring en opleiding;
- WhatsApp correspondentie tussen [B] en de voormalig leidinggevende van de vrouw bij [A] van 16 augustus 2019, waaruit blijkt dat de vrouw niet meer werkzaam is bij [A] ;
- een Engelstalig curriculum vitae van de vrouw;
- een Facebookbericht met vermelding van Facebookgroepen te Aruba waar de vrouw bij was of is aangesloten;
- een appconversatie tussen de man en een woningbemiddelaar van 16 augustus 2019, waarin vermeld is dat [B] de vrouw twee maanden huur en de borg heeft geleend, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat [A] nog geen salaris had voldaan.