ECLI:NL:GHAMS:2023:934

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
200.316.382/01 en 200.316.387/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bewindvoerder en mentor in het kader van mentorschap en bewindvoering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de dochter van de rechthebbende, die haar moeder is, om Goedhart Bewind B.V. te ontslaan als bewindvoerder en mentor. De rechthebbende, geboren in 1938, lijdt aan dementie in een vergevorderd stadium en verblijft in een verpleeghuis. De dochter heeft in hoger beroep de beschikking van de kantonrechter van 3 juni 2022 aangevochten, waarin het verzoek om ontslag van Goedhart werd afgewezen. De dochter betoogde dat Goedhart nalatig was in zijn taken en dat er vermoedens van financiële fraude waren, maar het hof oordeelde dat er geen gewichtige redenen waren voor ontslag. Het hof concludeerde dat Goedhart zijn taken als bewindvoerder en mentor naar behoren had uitgevoerd en dat de belangen van de rechthebbende goed waren behartigd. De dochter en de zoon van de rechthebbende steunden het verzoek van de dochter, maar het hof wees dit af en bekrachtigde de eerdere beschikking van de kantonrechter. Het hof benadrukte dat de rechthebbende in het verleden had aangegeven niet te willen dat haar dochter haar belangen behartigde, wat een belangrijke overweging was in de beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.316.382/01 en 200.316.387/01
zaaknummers rechtbank: 9694132 EB VERZ 22-2305 (BM 25297) en 9694139 EB VERZ 22-2306 (MB 6064)
beschikking van de meervoudige kamer van 25 april 2023 in de zaak van
[de dochter] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de dochter,
advocaat: mr. H.M. Hueting te Brielle.
Als overige belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- [rechthebbende] (hierna te noemen: de rechthebbende), wonende in verpleeghuis [verpleeghuis] te [plaats B] ;
- Goedhart Bewind B.V., gevestigd te Hilversum (hierna te noemen: Goedhart), advocaat mr. M.R. Vossen te Houten;
- [de zoon] , wonende in Duitsland (hierna te noemen: de zoon).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 3 juni 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De dochter is op 2 september 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
Goedhart heeft op 1 december 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
De zoon heeft op 2 maart 2023 een verweerschrift met de aanduiding ‘instemming t.a.v. appelschrift tevens houdende toelichting’ ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de dochter van 19 oktober 2022, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de zoon van 23 februari 2023 met bijlagen.
2.5
De griffier van de familiekamer van dit hof heeft op 28 februari 2023 telefonisch contact gehad met het verpleeghuis waar de rechthebbende verblijft. Door het afdelingshoofd werd meegedeeld dat de rechthebbende vanwege haar lichamelijk en geestelijke toestand op een afdeling verblijft met 24-uurstoezicht en dat zij niet in staat is om (door de voorzitter van de familiekamer) gehoord te worden.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 9 maart 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de dochter en de zoon, beiden bijgestaan door mr. Hueting,
- [X] en [Y] namens Goedhart.
Mr. Hueting heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1938 te [plaats B] . Zij is de moeder van de dochter en de zoon. De rechthebbende is gediagnosticeerd met dementie in een vergevorderd stadium.
3.2
Bij beschikking van de kantonrechter van 26 november 2018 is een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende en is een mentorschap ingesteld als gevolg van haar lichamelijke en geestelijke toestand, met benoeming van Goedhart tot bewindvoerder en mentor.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de dochter om Goedhart te ontslaan uit de functie van bewindvoerder en mentor en om de dochter te benoemen tot opvolgend bewindvoerder en mentor, afgewezen.
4.2
De dochter verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
4.3
Goedhart verzoekt het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De zoon verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de dochter alsnog toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:448 eerste lid aanhef en sub e en tweede lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de bewindvoerder door de rechter ontslag worden verleend met ingang van een door deze te bepalen dag, hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van de medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid BW, dan wel ambtshalve.
5.2
Op grond van artikel 1:461 eerste lid aanhef en sub e en tweede lid BW kan de mentor door de rechter ontslag worden verleend met ingang van een door deze te bepalen dag, hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om mentor te kunnen worden, zulks op verzoek van de medementor of degene die gerechtigd is mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 1:451, eerste en tweede lid BW, dan wel ambtshalve.
De standpunten
5.3
De dochter betoogt dat Goedhart dient te worden ontslagen uit zijn functie als bewindvoerder en mentor en dat zij zelf dient te worden benoemd als bewindvoerder en mentor. Zij voert daartoe onder meer het volgende aan.
De kantonrechter heeft ten onrechte overwogen dat Goedhart zijn werkzaamheden goed uitvoert en dat er onvoldoende belang bestaat voor de rechthebbende om te wisselen van bewindvoerder en mentor. Ten aanzien van de bewindvoering voert zij aan dat er stelselmatig bedragen van de bankrekening van de rechthebbende werden overgeboekt door iemand uit het netwerk van de rechthebbende, die rechthebbende hielp met de financiën, welke bedragen niet konden worden verantwoord. De dochter heeft meermalen aangegeven bij Goedhart dat er hoogstwaarschijnlijk sprake was van financiële fraude en/of oplichting, maar Goedhart heeft daar niet adequaat op gereageerd en geweigerd verder onderzoek in te (laten) stellen. Goedhart is dan ook nalatig geweest in het behartigen van de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende, waardoor het vertrouwen van de dochter in Goedhart is aangetast.
Ten aanzien van het mentorschap voert de dochter aan dat zij jarenlang een zeer wisselende band met de rechthebbende had en dat er ook een periode is geweest waarin zij nauwelijks contact met elkaar hadden, maar dat die situatie inmiddels is veranderd. Zij heeft sinds een aantal jaren weer goed contact met de rechthebbende en is nauw betrokken bij haar verzorging in [verpleeghuis] . Het uitvoeren van zorgtaken is wat de dochter voor de rechthebbende nog kan doen en dit wordt ook door de rechthebbende van haar verwacht. De dochter is niet tevreden over de verzorging in [verpleeghuis] en had een betere en kleinschaliger instelling voor de rechthebbende gevonden, maar doordat Goedhart niet adequaat handelde, kon dit niet doorgaan. De dochter wil daarom zelf het mentorschap uitvoeren, zodat zij autonomie heeft en sneller en adequater in het belang van de rechthebbende kan handelen.
Tenslotte wijst de dochter erop dat ook uit de wet blijkt dat bewind en/of mentorschap bij voorkeur door een familielid worden uitgevoerd en dat daarvoor in het onderhavige geval geen contra-indicaties bestaan.
De advocaat van de dochter heeft ter zitting in hoger beroep subsidiair nog verzocht om, indien het inleidend verzoek zou worden afgewezen, het verzoek alleen ten aanzien van het mentorschap toe te wijzen.
5.4
De zoon onderschrijft hetgeen door de dochter is betoogd.
5.5
Goedhart stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter terecht het (primaire) verzoek van de dochter heeft afgewezen. Volgens Goedhart voert hij zijn taken als bewindvoerder en mentor goed uit en is er geen sprake van een gewichtige reden voor ontslag. De rechthebbende is vanaf 2018 duidelijk en consistent geweest in haar wensen en voorkeuren ter zake van de persoon van bewindvoerder en mentor. Zij is met name duidelijk geweest dat zij niet wil dat de dochter haar financiën beheert of vertegenwoordiger wordt met betrekking tot de zorg, aldus Goedhart.
Oordeel van het hof
5.6
Ten aanzien van de bewindvoering overweegt het hof dat uit de stukken noch uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat Goedhart in de uitoefening van zijn taak is tekortgeschoten. De stelling van de dochter dat Goedhart onvoldoende actie heeft ondernomen met betrekking tot de door haar geuite verdenking van oplichting van de rechthebbende door iemand uit haar netwerk, wordt weersproken door het feit dat Goedhart bij brief van 18 maart 2019 de bevindingen van de dochter hieromtrent met de kantonrechter heeft gedeeld. De kantonrechter zag geen aanleiding om nader onderzoek in te stellen. Ook het openbaar ministerie wilde in eerste instantie geen vervolging instellen wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs en heeft de zaak geseponeerd. Goedhart heeft gedaan wat van hem als bewindvoerder kon worden verlangd en voldoende verantwoordelijkheid genomen ter zake van de behartiging van de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende. Voorts is niet gebleken van overige concrete bezwaren tegen Goedhart in de uitoefening van zijn taak als bewindvoerder.
Ten aanzien van het mentorschap overweegt het hof dat uit de stukken noch uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat Goedhart in de uitoefening van zijn taak is tekortgeschoten en/of dat de belangen van de rechthebbende niet goed zijn, of worden behartigd door Goedhart. Goedhart heeft ter zitting in hoger beroep - onweersproken - verklaard dat de uitvoerend mentor de rechthebbende elke twee maanden ziet, aanwezig is bij behandelbesprekingen en daarover contact heeft met de dochter. Daarnaast is het hof niet gebleken dat er bij de beslissing om de rechthebbende niet te verhuizen uit [verpleeghuis] naar een andere zorginstelling, sprake is geweest van onzorgvuldig en/of inadequaat handelen door Goedhart. Zoals door Goedhart - eveneens onweersproken - naar voren is gebracht, was deze keuze mede gebaseerd op de eigen voorkeur van de rechthebbende. De rechthebbende heeft vroeger in [verpleeghuis] gewerkt als vrijwilligster en heeft een goede vriend in de buurt wonen die haar daar regelmatig bezoekt. Goedhart heeft de wens van de dochter om haar moeder te laten verhuizen wel degelijk serieus genomen en heeft samen met de dochter de mogelijkheden onderzocht. Doorslaggevend was echter dat de rechthebbende, toen zij nog in staat was haar wil te bepalen, steeds heeft aangegeven dat zij in [verpleeghuis] wilde blijven. Goedhart heeft de belangen van de rechthebbende hierbij steeds voorop gesteld. Bovendien heeft de dochter, zoals zij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, thans overeenstemming bereikt met Goedhart over het zoeken naar een kleinschaliger tehuis met betere zorg voor de rechthebbende, waar de dochter inmiddels mee is begonnen.
5.7
Hof heeft begrip voor de lastige positie waarin de dochter zich bevindt ten opzichte van de rechthebbende – haar moeder - en voor haar wens om een goed contact met haar te hebben en de juiste zorg voor haar te organiseren, zeker gezien de tragische familiegeschiedenis, die door de dochter uiteen is gezet en waarvan de gevolgen voor alle betrokkenen nog steeds voelbaar zijn. Het standpunt van de dochter dat zij als familielid van de rechthebbende beter in staat is om de bewindvoering en het mentorschap uit te voeren dan Goedhart en dat daarvoor geen contra-indicaties bestaan, deelt het hof echter niet, mede gezien de omstandigheid dat is gebleken dat de rechthebbende in het verleden, toen zij nog in staat was haar wil te bepalen, meermalen heeft verklaard zij niet wil dat haar dochter in die zin haar belangen behartigt.
5.8
Op grond van al het bovenstaande is het hof van oordeel dat geen sprake is van gewichtige redenen voor ontslag van Goedhart als bewindvoerder en mentor, zoals bedoeld in artikelen 1:448, tweede lid BW respectievelijk 1:461, tweede lid BW.
Het hof zal dan ook zowel het primaire en subsidiaire verzoek van de dochter afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.9
Tenslotte merkt het hof nog op dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat Goedhart, ondanks de ontstane wrijving in de samenwerking met de dochter, haar steeds betrekt bij de uitvoering van het bewind en mentorschap en ervoor zorgt dat zij op de hoogte blijft van alle relevante zaken omtrent de rechthebbende. Het hof spreekt de hoop uit dat de dochter in de toekomst, in het belang van de rechthebbende, een goede en bestendige samenwerking met Goedhart kan aangaan.
5.1
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. C.E. Buitendijk en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer als griffier en is op 25 april 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.