ECLI:NL:GHAMS:2023:917

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
23-002634-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met aanvulling bewijsmotivering en oplegging van straf in zaak van poging moord en bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 28 september 2021. De verdachte, geboren in 1997 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor poging tot moord en bedreiging. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de opgelegde straf, en vulde de bewijsmotivering aan. De zaak werd behandeld tijdens de terechtzittingen op 29 maart en 19 april 2023.

De verdediging betwistte de betrouwbaarheid van de herkenning door het slachtoffer, maar het hof oordeelde dat de herkenning onder de gegeven omstandigheden mogelijk en betrouwbaar was. Het hof wees ook het verzoek om een schouw op de plaats delict af, omdat het hof voldoende informatie had om tot een oordeel te komen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord door het slachtoffer van dichtbij te beschieten, wat leidde tot levensgevaarlijke verwondingen. Het hof oordeelde dat de ernst van de feiten niet voldoende tot uitdrukking kwam in de straf die door de rechtbank was opgelegd.

De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 12 jaren geëist, maar het hof legde een gevangenisstraf van 10 jaren op, met een contactverbod van 5 jaren met het slachtoffer. Het hof oordeelde dat de verdachte geen verantwoordelijkheid had genomen voor zijn daden en dat zijn handelen een ernstige schending van de rechtsorde betekende. De beslissing van het hof is dat het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd ten aanzien van de straf en opnieuw recht wordt gedaan, met inachtneming van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002634-21
datum uitspraak: 19 april 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 28 september 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-156102-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van 29 maart 2023 en 19 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadslieden en de advocaat van de benadeelde partij [benadeelde 1] , ter terechtzitting naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met uitzondering van de door de rechtbank opgelegde straf en met dien verstande dat het hof de bewijsmotivering aanvult naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd en dat het hof de maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht zal opleggen. In verband met dat laatste voegt het hof bovendien de artikelen 38v en 38w van het Wetboek van Strafrecht toe aan de toepasselijke wettelijke voorschriften.

Aanvulling bewijsmotivering

Herkenning van de verdachte door het slachtoffer
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de herkenning door het slachtoffer onbetrouwbaar en leugenachtig is en om die reden niet kan worden gebruikt voor het bewijs. Hiertoe is – onder meer – aangevoerd dat het slachtoffer wisselend heeft verklaard over wat hij van de schutter heeft kunnen waarnemen. Daarnaast kan hij, gegeven het feit dat het donker was en de schutter, die een mondkapje droeg, op enige afstand van de auto heeft gestaan, niet hebben waargenomen wat hij stelt te hebben waargenomen. Dat geldt in het bijzonder voor de genoemde kenmerken op grond waarvan het slachtoffer stelt de verdachte te hebben herkend. Het slachtoffer heeft vanwege animositeit voorafgaand aan het schietincident gedacht de verdachte als schutter te herkennen en hem niet daadwerkelijk herkend. De verdediging heeft verwezen naar een rapport van prof. dr. [naam] van 23 januari 2023.
De verdediging heeft verzocht om een schouw, om te verifiëren of het mogelijk is om op de plaats delict, in de duisternis, zittend in een auto met het raam op een kier, waar te nemen wat het slachtoffer stelt te hebben waargenomen.
Het hof heeft geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door het slachtoffer afgelegde verklaringen. Anders dan de verdediging stelt, heeft het slachtoffer voldoende consistent verklaard over het schietincident en over de plek waar hij zich bevond ten opzichte van de schutter. Dat hij aanvankelijk tegen de politie geen naam wilde noemen doet daaraan niet af. De andersluidende, door de verdediging aan het slachtoffer toegeschreven verklaringen, zijn niet van hem afkomstig maar van de moeder van het slachtoffer en van de forensisch arts.
Het hof gaat er aldus vanuit dat het slachtoffer zo veel mogelijk naar waarheid heeft verklaard en is tevens van oordeel dat de herkenning door het slachtoffer, onder de gegeven omstandigheden, mogelijk was en betrouwbaar is. In het aanvullend verhoor van het slachtoffer op 16 juni 2020 heeft hij verklaard dat de schutter “onherkenbaar” was wat kleding betreft. Hij omschrijft dit – evenals in zijn verhoor op 15 juni 2020 - als geheel in het zwart gekleed, met een capuchon en een mondkapje op. De verdachte heeft hiermee naar het oordeel van het hof uitgedrukt dat de schutter zich onherkenbaar heeft willen maken, maar hij heeft op geen moment gezegd dat
hijde schutter niet heeft herkend. Integendeel, hij herkende hem vrijwel meteen. Wanneer de politie doorvraagt waar hij de schutter dan aan herkent vult hij dat nader in en noemt de volgende specifieke kenmerken: de ademhaling, het loopje, het postuur en de ogen. Het incident vond weliswaar plaats op een iets minder verlichte parkeerplek maar wel midden in een woonwijk, waar straatverlichting en licht uit omliggende woningen aanwezig was en het dus niet volledig donker was. Het is, ook in dat licht, geenszins onmogelijk dat het slachtoffer de schutter heeft kunnen herkennen als zijnde de verdachte. Daar komt nog bij dat hij de verdachte al jaren kent en voor een herkenning van een goede bekende minder visuele informatie nodig is om tot een betrouwbare herkenning te komen, dan het geval is bij herkenning van een onbekende persoon. Dat het slachtoffer vanwege eerdere gebeurtenissen mogelijk rekening hield met agressie van de kant van de verdachte doet in dit geval, gelet op het hiervoor overwogene, niet af aan de betrouwbaarheid van die herkenning.
Deze herkenning wordt bovendien ondersteund door andere bewijsmiddelen. Zo is er die avond meerdere keren met een telefoon, die de verdachte die avond in zijn bezit heeft gehad, ingebeld op een tracker die de verdachte al eerder onder de auto van het slachtoffer had geplaatst (in welke auto het slachtoffer is beschoten). Bovendien heeft deze telefoon kort voor het schietincident een zendmast in de directe omgeving van de plaats delict aangestraald.
Gelet op al het voorgaande acht het hof zich voldoende voorgelicht om tot een eindoordeel te kunnen komen en ziet het geen noodzaak voor een schouw op de plaats delict. Het verzoek daartoe zal derhalve worden afgewezen.
Verwonde hand
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte door de verwondingen aan zijn rechterhand niet heeft kunnen schieten. Als de verdachte de trekker wel zou hebben overgehaald, dan zou dit zo pijnlijk zijn geweest dat de kogels alle kanten op zouden zijn gaan.
Het hof heeft er kennis van genomen dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde een blessure aan zijn hand had. Desgevraagd heeft de verdachte bevestigd dat zijn hand op dat moment niet meer in het gips zat. Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat dit geen reden is om aan te nemen dat hij de schutter niet geweest kan zijn. Niet gesteld of gebleken is dat de verdachte zijn rechterhand in het geheel niet kon gebruiken.
Verklaring [getuige]
Op verzoek van de verdediging is [getuige] op 10 augustus 2022 door de raadsheer-commissaris gehoord. In het verhoor door de politie op 15 juli 2020 heeft hij korte, globale, antwoorden gegeven; over de bewuste avond wist hij zich veel niet of niet precies te herinneren, maar zijn zeggen omdat hij elke dag blowde. In het verhoor bij de raadsheer-commissaris, ruim twee jaar later, verklaart hij opvallend uitvoerig, ook op vragen waar hij in 2020 geen precies antwoord op heeft kunnen of willen geven. Dit maakt zijn verklaring naar het oordeel van het hof bepaald niet geloofwaardiger. Daarbij is de aanvullende informatie die hij verstrekt inmiddels door tijdsverloop niet meer verifieerbaar en vindt deze voorts alleen bevestiging in de verklaring die de verdachte – voor het eerst ter terechtzitting in eerste aanleg – heeft afgelegd. Het hof zal deze verklaring van [getuige] dan ook als onvoldoende betrouwbaar passeren.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest, en dat aan hem een contactverbod met [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zal worden opgelegd voor de duur van 5 jaren, voor elke overtreding te sanctioneren met 1 maand hechtenis. Tevens heeft zij gevorderd te bevelen dat de beide gevorderde contactverboden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord, een van de ernstigste feiten die het strafrecht kent. Ter voorbereiding hiervan heeft hij een tracker onder de auto van het slachtoffer geplaatst en hem hiermee kunnen lokaliseren. Vervolgens is hij naar een parkeerplaats bij diens woning gegaan en heeft het nietsvermoedende slachtoffer, dat ten tijde van de aanval in zijn auto zat, ’s nachts van dichtbij een aantal maal beschoten. Een van die kogels heeft het slachtoffer levensgevaarlijk verwond. Dat het slachtoffer het leven daarbij niet heeft verloren is een gelukkige omstandigheid, die geenszins aan de verdachte is te danken. Het slachtoffer heeft nog steeds last van zijn verwondingen, zoals uit de slachtofferverklaring indringend is gebleken, onder meer omdat de kogel (zoals ook blijkt uit de medische verklaring van de forensisch arts) niet kan worden verwijderd en de kans bestaat dat de kogel gaat bewegen. Ook kampt hij met forse mentale klachten De lichtvaardige wijze waarop de verdachte tot dit gewelddadige handelen is gekomen, getuigt van een volkomen gebrek aan respect voor het menselijk leven. De beschieting heeft bovendien plaatsgevonden midden in een woonwijk. Meerdere omwonenden hebben de schoten gehoord of zijn met de gevolgen daarvan geconfronteerd. Door zo te handelen heeft de verdachte de rechtsorde in hoge mate geschokt en gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaakt.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging met brandstichting jegens zijn ex-vriendin en haar moeder en hun daarmee angst aangejaagd.
Aldus heeft de verdachte ervoor gekozen een conflict, dat kennelijk in de relationele sfeer ligt, met toepassen van bijna dodelijk geweld en dreiging met geweld op te lossen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden.
Gelet op het voorgaande is een langdurige gevangenisstraf gepast en geboden. De straf die door de advocaat-generaal is gevorderd, wijkt naar het oordeel van het hof af van straffen die doorgaans worden opgelegd bij soortgelijke feiten. Wel zal het hof een hogere straf opleggen dan de rechtbank heeft gedaan, nu met de door de rechtbank opgelegde straf naar het oordeel van het hof de ernst van de feiten onvoldoende tot uitdrukking komt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof zal tevens de door de advocaat-generaal gevorderde maatregel opleggen als bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod ten aanzien van het slachtoffer [benadeelde 1] . Het hof zal bevelen dat deze maatregel ook dadelijk uitvoerbaar is, gelet op het belastende gedrag van de kant van de verdachte dat [benadeelde 1] blijkens mededelingen van de advocaat-generaal tot op heden heeft moeten ondergaan.
Het hof ziet onvoldoende aanleiding deze maatregel ook ten aanzien van [benadeelde 2] op te leggen. De verdachte en [benadeelde 2] hebben het gezamenlijk gezag over hun minderjarig kind en de verdachte zal in dat kader enig contact moeten kunnen onderhouden. Daarbij betrekt het hof ook de duur van de op te leggen gevangenisstraf.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 1] . Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 maand voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
De totale duur van de vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. W.S. Ludwig en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. S.K. van Eck, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 april 2023.
=========================================================================
[…]