ECLI:NL:GHAMS:2023:916

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
23-002311-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake woninginbraak en diefstal in vereniging met DNA-bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1995, was beschuldigd van woninginbraak en diefstal in vereniging. De tenlastelegging omvatte twee zaken: in zaak A werd de verdachte verweten op of omstreeks 1 januari 2020 in Amsterdam gouden en zilveren sieraden en andere goederen te hebben weggenomen, terwijl hij zich toegang tot de woning had verschaft door middel van braak. In zaak B werd hem verweten op 15 april 2020 samen met anderen een geldbedrag uit een auto te hebben gestolen. De bewezenverklaring in zaak A was gebaseerd op DNA-sporen die waren aangetroffen op een sigarettenpeuk op de plaats delict. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, ondanks de verweren van de verdediging over het ontbreken van een Sporen Identificatie Nummer (SIN) en alternatieve scenario's. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een taakstraf van 180 uren op, met een subsidiaire gevangenisstraf van 90 dagen, rekening houdend met de recidive van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002311-20
datum uitspraak: 19 april 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 oktober 2020 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-151318-20 (zaak A) en 13-134010-20 (zaak B), alsmede 13-012008-20 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1995,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zaak Ahij op of omstreeks 1 januari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meer stuks gouden en/of zilveren sieraden en/of een rijbewijs en/of een of meer (bank) passen en/of een pasjeshouder, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
zaak Bhij op of omstreeks 15 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een (personen)auto (gekentekend [kenteken01] ), 4,25 Euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer03] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot enigszins andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bewijsoverwegingen in zaak A

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het in zaak A tenlastegelegde, omdat onvoldoende duidelijk is of de peuk die is aangetroffen op de plaats delict, dezelfde peuk is als de peuk waaraan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) vergelijkend DNA-onderzoek heeft verricht dat heeft geleid tot een match met het DNA van de verdachte. De advocaat-generaal heeft er in dat kader op gewezen dat het politiedossier geen proces-verbaal bevat waarin het in het NFI-rapport genoemde Sporen Identificatie Nummer (SIN) wordt verbonden aan de op de plaats delict aangetroffen peuk.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft (eveneens) bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem in zaak A ten laste is gelegd. Hij heeft zich daarbij primair op hetzelfde standpunt als de advocaat-generaal gesteld. Subsidiair heeft hij betoogd dat indien wel wordt aangenomen dat het NFI onderzoek heeft verricht aan de op de plaats delict aangetroffen peuk, evengoed vrijspraak moet volgen, omdat het enkele feit dat een peuk met het DNA van de verdachte op de plaats delict is gevonden niet voldoende wettig en overtuigend bewijs oplevert. Het is immers niet duidelijk hoe het DNA van de verdachte op die peuk terecht is gekomen en hoe die peuk op de plaats delict is beland. De raadsman heeft er in dat kader op gewezen dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij op straat sigaretten rookt, waarna hij peuken op straat weggooit, en dat hij ook wel eens sigaretten aan anderen geeft.
De overwegingen van het hof
Het hof ziet zich – in het kader van de bewijsvraag in zaak A – gesteld voor twee vragen. Allereerst dient het hof de vraag te beantwoorden of de peuk die is aangetroffen in de woning van de aangeefster en haar vriend op 1 januari 2020, ook de peuk is waaraan het NFI DNA-onderzoek heeft verricht. Wordt deze vraag bevestigend beantwoord, dan moet het hof de vraag beantwoorden of de resultaten van dat DNA-onderzoek (kunnen) leiden tot de conclusie dat de verdachte het in zaak A ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
De volgende feiten en omstandigheden neemt hof als vaststaand aan.
De aangeefster en haar vriend hebben op 31 december 2019 hun woning aan de [adres02] verlaten en hebben de deur op slot gedraaid. Toen zij op 1 januari 2020 omstreeks 02:30 uur terugkwamen, zagen zij dat de deur openstond en dat er in de woonkamer allemaal spullen op de grond lagen. In de slaapkamer zagen zij openstaande sieraden doosjes op het bed liggen en een sigarettenpeuk bij het hoofdbord van het bed. In de bijlage bij de aangifte en in een e-mail van 19 mei 2020 heeft de aangeefster genoemd welke spullen zijn weggenomen bij de inbraak. In deze e-mail heeft zij een (apart toegezonden) foto benoemd van een brandplek die de sigaret had achtergelaten op het kastje bij het bed. De betreffende sigarettenpeuk is in beslag genomen door politieambtenaar [verbalisant01] . Het nummer van het proces-verbaal dat zij hiervan heeft opgemaakt is:
PL1300-2020000773(-4). Het dossier bevat een rapport van het NFI met de titel ‘DNA-onderzoek naar aanleiding van een inbraak gepleegd in Amsterdam op 1 januari 2020’ van 19 februari 2020. Het daarin genoemde kenmerk van de aanvrager betreft:
PL1300-2020000773. Uit dit rapport blijkt dat vergelijkend DNA-onderzoek is verricht aan sporenmateriaal dat afkomstig is van een peuk. Het uit dat sporenmateriaal verkregen DNA-profiel matcht met een matchkans van kleiner dan één op één miljard met het DNA van de verdachte.
Het proces-verbaal van bevindingen van politieambtenaar [verbalisant02] van 25 mei 2020, zijnde het zogenoemde relaas, houdt verder nog het volgende in: De aangeefster heeft de politie gebeld omdat ze een sigarettenpeuk had gevonden. Deze peuk is in beslag genomen en hieruit is later een DNA-hit gekomen met de verdachte.
Uit de bovenstaande feiten en omstandigheden volgt dat:
de titel van het NFI-rapport in alle opzichten overeenstemt met het ten laste gelegde feit;
het nummer van het proces-verbaal waarin de inbeslagname van de peuk op de plaats delict is gerelateerd, genoemd wordt als ‘kenmerk aanvrager’ in het NFI-rapport;
de politieambtenaar [verbalisant02] in voornoemd relaasproces-verbaal relateert dat de op de plaats delict aangetroffen peuk een DNA-match met de verdachte heeft opgeleverd.
Het hof ziet in het licht van het bovenstaande geen enkele reden eraan te twijfelen dat de op de plaats -delict aangetroffen en in beslag genomen sigarettenpeuk, dezelfde peuk betreft waaraan het NFI het DNA-onderzoek heeft verricht waarvan verslag is gedaan in het rapport van 19 februari 2020. Daarbij verdient nog opmerking dat in het opsporingsonderzoek slechts één voorwerp (te weten de ene peuk) in beslag is genomen.
Voor wat betreft de vraag of de hierboven beschreven onderzoeksresultaten ook betekenen dat bewezen is dat de verdachte de ten laste gelegde woninginbraak heeft gepleegd, overweegt het hof het volgende. Met de raadsman neemt het hof op basis van de onderzoeksresultaten aan dat er DNA van de verdachte aanwezig was op de peuk die de aangeefster heeft gevonden op de plaats delict. Het hof gaat er – gelet op de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden – vanuit dat de dader van de inbraak deze peuk heeft achtergelaten. Daarmee is naar het oordeel van het hof de conclusie gewettigd dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Het verweer van de raadsman – dat het onduidelijk is hoe het DNA op de peuk, en de peuk op de plaats delict terecht is gekomen – kan daaraan niet afdoen, nu het niet verder reikt dan de enkele suggestie van (theoretische) alternatieve scenario’s die niet door de verdachte zelf zijn gesteld, die op geen enkele concrete wijze zijn onderbouwd en waarvoor bovendien geen aanknopingspunten zijn te vinden in het dossier. Hierbij merkt het hof het volgende op. De verdachte is in eerste aanleg niet verschenen en heeft zich bij de politie en ten overstaan van het hof, op vragen van het hof, integraal op zijn zwijgrecht beroepen. De raadsman heeft, in lijn met de korte verklaring die de verdachte (enkel) op (gesloten) vragen van de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd, kennelijk willen suggereren dat de dader van de woninginbraak mogelijk een sigaret die de verdachte heeft gerookt van de straat heeft geraapt en heeft achtergelaten op de plaats delict, dan wel dat de dader een sigaret heeft gekregen van de verdachte en deze (heeft gerookt en) heeft achtergelaten tijdens de woninginbraak. De raadsman heeft daarbij echter geen aandacht besteed aan het feit dat naast een peuk (opgebrande sigaret) ook een b randplek op het kastje bij het bed van de aangeefster is aangetroffen na de woninginbraak, wat er op duidt dat de dader tijdens de woninginbraak een sigaret heeft gerookt en de (daarvan overgebleven) peuk heeft achtergelaten. Dit doet afbreuk aan het eerstgenoemde scenario. Het feit dat het van de peuk afgenomen sporenmateriaal geen mengprofiel (of een DNA-profiel van één persoon dat niet matcht met het DNA van de verdachte) heeft opgeleverd, strookt voorts niet, althans niet zonder meer, met het tweede scenario. Ook daarom gaat het hof voorbij aan de door de raadsman gesuggereerde alternatieve scenario’s.
Al het voorgaande brengt het hof tot de conclusie dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het in zaak A tenlastegelegde heeft begaan, zoals hieronder nader omschreven.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak Ahij op of omstreeks 1 januari 2020 te Amsterdam gouden en zilveren sieraden, een rijbewijs, (bank)passen en een pasjeshouder, toebehorende aan [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
zaak Bhij op 15 april 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander uit een personenauto (met kenteken [kenteken01] ) 4,25 euro die toebehoorden aan [slachtoffer03] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A en zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak B tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 week.
De raadsman heeft het hof, uitgaande van een vrijspraak van het in zaak A tenlastegelegde, verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen en te volstaan met de oplegging van een taakstraf en eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich binnen een tijdsbestek van enkele maanden schuldig gemaakt aan een woninginbraak, gepleegd tijdens oud en nieuw, en, samen met een ander, een diefstal uit een auto. Met het plegen van deze feiten heeft de verdachte schade en overlast veroorzaakt. De verdachte heeft door zo te handelen getoond geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen en er niet voor terug te deinzen om daar met het oog op eigen gewin inbreuk op te maken. Door de woninginbraak heeft de verdachte de privacy en het gevoel van veiligheid van de bewoners ernstig geschaad. Juist in zijn of haar eigen woning moet iemand zich veilig kunnen voelen en dat is na een woninginbraak vaak lange tijd niet meer het geval.
Het hof neemt voorts in aanmerking de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en het gegeven dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten, zoals blijkt uit zijn strafblad. Deze recidive weegt het hof in het nadeel van de verdachte. Daar komt bovendien bij dat de verdachte de in zaak B bewezenverklaarde diefstal uit een auto heeft gepleegd, kort nadat hij onherroepelijk veroordeeld was tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor een ander vermogensdelict en dus in een proeftijd liep. Ook deze veroordeling heeft hem er niet van kunnen weerhouden opnieuw een vermogensdelict te plegen.
Het voorgaande wijst zonder meer in de richting van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals opgelegd door de politierechter. Om reden van het navolgende zal het hof echter kiezen voor een andere strafsoort, te weten een (onvoorwaardelijke) taakstraf.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en (onder meer) het rapport van Reclassering Nederland van 29 maart 2023 is het hof gebleken dat de verdachte – in het kader van reclasseringstoezicht behorende bij een eerdere veroordeling – inmiddels een gemotiveerde houding laat zien en meewerkt aan alle voorwaarden, gericht op gedragsverandering en het voorkomen van recidive. Het hof acht het niet wenselijk dat dit (prille maar) vooralsnog voorspoedig verlopende reclasseringstraject wordt ondermijnd door een vrijheidsbenemende straf. Daarbij is in het bijzonder ook van belang dat de verdachte voorheen nooit vatbaar is geweest voor begeleiding en hulpverlening vanuit de reclassering en dat hij zich nu voor het eerst van een andere – positieve – kant laat zien. Het lopende reclasseringstoezicht, met een looptijd tot begin 2025, is er op gericht het (thans nog hoge) recidiverisico van de verdachte terug te dringen. Het hof acht de kans reëel dat de oplegging van een – dit toezicht doorkruisende – vrijheidsbenemende straf tot gevolg heeft dat de verdachte terugvalt in crimineel gedrag. Daarbij is noch de verdachte, noch de samenleving gebaat.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een onvoorwaardelijke taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, passend en geboden. Daarbij merkt het hof nadrukkelijk op dat de verdachte hiermee wat het hof betreft een laatste kans krijgt om de goede weg (blijvend) in te slaan en een delictloos bestaan op te bouwen.
Het hof zal tot slot rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure in hoger beroep. De verdachte heeft op 16 oktober 2020 hoger beroep ingesteld en het hof doet heden uitspraak, zodat de redelijke termijn in de fase van het hoger beroep is overschreden met 6 maanden. Hierin ziet het hof reden de eerdergenoemde taakstraf met 20 uren te verminderen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het hof zal het openbaar ministerie in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2020, in de zaak met parketnummer 13-012008-20, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 10 dagen, niet-ontvankelijk verklaren. Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 maart 2023 blijkt namelijk dat de tenuitvoerlegging van deze straf reeds onherroepelijk is gelast bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2021.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A en zaak B tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging, met parketnummer 13-012008-20.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Jongeling, mr. T. de Bont en mr. D.A.C. Koster, in tegenwoordigheid van mr. L. Muyselaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 april 2023.
=========================================================================
[…]