ECLI:NL:GHAMS:2023:914

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
23-002442-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake poging tot diefstal met braak in vereniging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 28 oktober 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1976, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor poging tot diefstal met braak in vereniging. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, die in zoverre werd vernietigd. De verdachte had zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal, waarbij schade was veroorzaakt aan een deur en een kast. De politieambtenaren die de verdachte herkenden, hebben verklaard dat zij geen twijfel hadden over hun herkenning, ondanks het feit dat de verdachte een mondkapje droeg. Het hof oordeelde dat de stelling van de verdachte dat hij ziek thuis zat ten tijde van het delict niet voldoende was onderbouwd.

De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. De advocaat-generaal had in hoger beroep een lagere straf geëist, maar de raadsman van de verdachte pleitte voor een geheel voorwaardelijke straf. Het hof heeft uiteindelijk besloten om de gevangenisstraf van twee maanden geheel voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van twee jaar. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die een vaste baan had en samenwoonde met zijn vriendin en drie kinderen. Het hof achtte het in het belang van de verdachte en de maatschappij dat hij niet terugviel in crimineel gedrag.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, die € 918,00 aan schadevergoeding vorderde, toegewezen. De vordering was niet betwist door de verdachte en werd hoofdelijk toegewezen, omdat de medeverdachte inmiddels ook was veroordeeld. Het hof heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed. Het hof heeft de wettelijke rente vastgesteld vanaf 17 april 2020. Het arrest is uitgesproken in de openbare terechtzitting van het gerechtshof.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002442-20
datum uitspraak: 19 april 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-261386-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1976,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de daarbij opgelegde schadevergoedingsmaatregel – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de bewijsoverwegingen van de politierechter zal vervangen door de onderstaande overweging.

Bewijsoverweging

Met de politierechter ziet het hof geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenningen van de verdachte door de politieambtenaren [verbalisant01] en [verbalisant02] . Daarvoor vindt het hof in de eerste plaats van belang dat die herkenningen mede zijn gebaseerd op de bewegende beelden die, zo heeft het hof geconstateerd, zeer scherp zijn en de herkende persoon volledig in beeld brengen op verschillende momenten en gedurende enige tijd aaneengesloten. Daarnaast hebben de beide verbalisanten aangegeven aan welke specifieke kenmerken zij de verdachte herkennen en dat zij (voorafgaand aan hun herkenningen in 2020) vaker ambtshalve met hem te maken hebben gehad.
Hierbij heeft het hof bovendien in aanmerking genomen dat voornoemde politieambtenaren in hoger beroep zijn gehoord bij de raadsheer-commissaris, respectievelijk op 22 april 2022 en 30 maart 2022, en dat zij tijdens die verhoren bij hun herkenningen zijn gebleven. [verbalisant01] heeft verklaard dat hij, ondanks het mondkapje dat de verdachte droeg, goed kon zien dat de verdachte de persoon is die te zien is op de beelden en de foto waarop hij hem heeft herkend. [verbalisant02] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij de verdachte kon herkennen aan wat hij zag van zijn gezicht, omdat hij hem zo goed kende. Hij had daar geen twijfel bij. Beide politieambtenaren hebben aldus ook in hoger beroep (onder ede) laten blijken geen enkele twijfel te hebben bij de herkenningen van de verdachte die zij hebben gedaan.
De stelling van de verdachte dat hij ten tijde van het tenlastegelegde ziek thuis zat, in quarantaine vanwege het coronavirus, is, behalve met een korte e-mail van zijn vriendin, niet nader onderbouwd, bijvoorbeeld met een verklaring van zijn huisarts of werkgever. Gelet op de betrouwbaar geachte herkenningen van de verdachte gaat het hof aan deze stelling voorbij.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 dag en een taakstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis.
De raadsman heeft het hof – in het geval van een bewezenverklaring – verzocht een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen. Subsidiair heeft hij het hof verzocht de eis van de advocaat-generaal te volgen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met
braak, waarbij zij schade hebben veroorzaakt aan een deur en een kast. Dit is een ernstig en hinderlijk feit, dat voor overlast en materiële schade voor het gedupeerde bedrijf heeft gezorgd. Bovendien laten de verdachte en zijn mededaders daarmee zien dat zij andermans bezit en eigendom niet respecteren en hun eigen materiële belangen voorop stellen.
Uit het strafblad van de verdachte volgt dat hij voorafgaand aan de poging tot inbraak waarvoor het hof hem nu veroordeelt, meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten. Gelet daarop acht het hof in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals opgelegd door de politierechter gerechtvaardigd. In dit specifieke geval ziet het hof echter aanleiding deze straf in voorwaardelijke vorm aan de verdachte op te leggen. Dat heeft te maken met het volgende.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met zijn actuele persoonlijke situatie. De verdachte heeft een vaste baan en woont samen met zijn vriendin. Samen met haar draagt hij de zorg voor drie kinderen. Hij heeft geen schulden of verslavingen. De verdachte heeft zijn leven een positieve wending weten te geven en lijkt het plegen van strafbare feiten achter zich te hebben gelaten. Ook zijn strafblad wijst in die richting. Het hof acht het in het belang van de verdachte én in het belang van de maatschappij dat deze ontwikkeling niet wordt tegengewerkt door een straf die (zonder meer) vrijheidsbeneming met zich brengt. Een dergelijke straf roept namelijk het risico in het leven dat de verdachte terugvalt in oude, criminele gedragspatronen waardoor de kans op recidive toeneemt. In het kader van het strafdoel van speciale preventie is een vrijheidsbenemende straf daarom in dit geval niet aangewezen. Daarbij heeft het hof ook acht geslagen op de ouderdom van het bewezen verklaarde feit, dat dateert van drie jaren geleden.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.
Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Gelet op de modaliteit van de op te leggen straf zal het hof echter volstaan met de enkele constatering daarvan.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 918,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De vordering bevat de volgende schadeposten:
schade deur/slot, ad € 425,00;
schade kast, ad € 493,00.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering (hoofdelijk) dient te worden toegewezen.
De raadsman heeft de vordering inhoudelijk niet betwist.
Het hof overweegt als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het bedrag dat is gevorderd. Deze schade is door of namens de verdachte niet betwist en zij komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. De verdachte is aldus tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Anders dan de politierechter zal het hof de vordering hoofdelijk toewijzen; uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de medeverdachte [medeverdachte01] inmiddels onherroepelijk is veroordeeld, waarbij dezelfde betalingsverplichting is opgelegd.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de daarbij opgelegde schadevergoedingsmaatregel, en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 918,00 (negenhonderdachttien euro) ter zake van materiële schade, voor welk bedrag de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de
Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 918,00 (negenhonderdachttien euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
18 (achttien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft/hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 17 april 2020.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.A.C. Koster, mr. T. de Bont en mr. S. Jongeling, in tegenwoordigheid van mr. L. Muyselaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 april 2023.
=========================================================================
[…]