ECLI:NL:GHAMS:2023:905

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
23-001706-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en ontslag van rechtsvervolging wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid na opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1967 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor opzettelijke brandstichting op 16 juli 2020 in Alkmaar, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar te duchten was. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam. De verdachte had brand gesticht door een open vuur in haar woning te gooien, wat leidde tot brand en gevaar voor de aangrenzende woningen. De verdediging stelde dat de verdachte ten tijde van de brand niet in staat was om de gevolgen van haar handelen te overzien, wat door de psychiater werd bevestigd. Het hof oordeelde dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was, en ontsloeg haar van alle rechtsvervolging. De rechtbank had eerder tbs met dwangverpleging opgelegd, en het hof bevestigde deze maatregel, gezien de ernst van het feit en de psychische toestand van de verdachte. De maatregel kan een periode van vier jaar te boven gaan, en het hof volgde de adviezen van de psychiater over de noodzaak van behandeling in een klinische setting.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001706-21
datum uitspraak: 19 april 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 juni 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-186248-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
thans gedetineerd in P.I. [vestigingsplaats] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 mei 2022, 12 juli 2022, 5 oktober 2022, 27 december 2022, 21 maart 2023 en 5 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
zij op één of meer tijdstip(pen) of omstreeks 16 juli 2020 te Alkmaar (telkens) opzettelijk (in een woning gelegen aan perceel: [adres] ) brand heeft gesticht door (meermalen) (een) open vuur (brandende sigaretten) via het bovenlicht in de keuken en/of in een slaapkamer naar binnen te gooien en/of (op deze wijze) in aanraking te brengen met een t-shirt en/of een gordijn en/of vitrage en/of een regenpijp, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan de kozijnen en/of een deel van de inboedel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de inboedel en/of de kozijnen en/of de aangrenzende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die/de aangrenzende woning(en) aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte opzet had op het stichten van brand in haar eigen woning. Daartoe heeft hij aangevoerd dat ten tijde van het feit bij de verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbrak.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het opzet wel kan worden bewezen, omdat uit de uitlatingen van de verdachte blijkt dat zij ten tijde van haar handelen niet van ieder inzicht in de draagwijdte van dat handelen verstoken was.
Bij de beoordeling van een verweer als het onderhavige, waarin met een beroep op een ernstige geestelijke stoornis bij de verdachte het opzet op het ten laste gelegde feit wordt bestreden, wordt in de jurisprudentie vooropgesteld dat zo'n stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat, als bij de verdachte ten tijde van haar handelen ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn (vgl. onder meer ECLI:NL:HR:2008:BD2775 en ECLI:NL:HR:2010:BK8507).
Het hof is – met de rechtbank – van oordeel dat deze uitzonderingssituatie zich in deze zaak niet voordoet. Het hof overweegt hierover het volgende.
De verdachte heeft bekend iets brandends haar flatwoning ingegooid te hebben en toen weggelopen te zijn, naar beneden. Een van de buurtbewoners, getuige [getuige] , heeft verklaard (pagina 41 politiedossier) dat hij beneden in de centrale hal van het appartementencomplex de verdachte heeft getroffen en dat zij tegen hem zei: “Het is gelukt hoor. Ik heb alles in de brand gestoken.” De getuige ging hierop met de lift naar boven en zag dat er rook en vlammen uit de woning van de verdachte kwamen.
Anders dan de raadsman heeft bepleit is het hof van oordeel dat wel betekenis toekomt aan de uitlatingen die de verdachte heeft gedaan. Zo komt er betekenis toe aan de uitlatingen die de verdachte na haar aanhouding in het cellencomplex tegenover een dienstdoende agent heeft gedaan. Gevraagd hoe het met haar ging, vroeg de verdachte uit het niets aan de agent : “zijn er doden gevallen waar ik woon?” (pagina 81 politiedossier).
Verder heeft de verdachte tegenover de rechter-commissaris verklaard dat zij iets brandends in haar woning heeft gegooid, maar dat zij dacht dat er op dat moment niemand thuis was, omdat zij had aangebeld en er niemand open had gedaan.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, dat de hiervoor genoemde uitzonderingssituatie zich niet voordoet. Het hof is van oordeel dat het dossier toereikend bewijs bevat voor de ten laste gelegde opzettelijke brandstichting en acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 16 juli 2020 te Alkmaar opzettelijk in een woning gelegen aan perceel [adres] brand heeft gesticht door een open vuur via het bovenlicht in de keuken en in een slaapkamer naar binnen te gooien, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de aangrenzende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die en de aangrenzende woning(en) aanwezige perso(o)n(en), te duchten was.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

Het hof overweegt ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte het volgende.
Bij de beantwoording van de vraag of het gepleegde feit aan de verdachte kan worden toegerekend, heeft het hof kennisgenomen van het psychologisch onderzoeksrapport van 2 november 2022 van psycholoog [psycholoog] en het psychiatrisch onderzoeksrapport van 24 oktober 2022 van psychiater [psychiater] .
Uit het rapport van de psycholoog volgt, kort en zakelijk weergegeven, dat de verdachte medewerking aan het psychologisch onderzoek heeft geweigerd en dat er mede daarom onvoldoende informatie is verkregen om een psychische stoornis vast te stellen. De psycholoog rapporteert dat er op basis van zijn onderzoek wel sterke aanwijzingen zijn voor realiteitsverstoringen in de vorm van psychoses.
Uit het rapport van de psychiater volgt, kort en zakelijk weergegeven, dat de verdachte lijdt aan een schizo-affectieve stoornis van het bipolaire type. Ten tijde van het bewezenverklaarde was sprake van een manisch (dysfoor) psychotisch toestandsbeeld in het kader van deze schizoaffectieve stoornis. De verdachte was, als gevolg van haar psychische stoornis, niet in staat om haar emoties, impulsen en gedrag te beheersen en de gevolgen van haar handelen te overzien ten tijde van het bewezenverklaarde. Zij is vanuit haar manische psychose gekomen tot het ten laste gelegde. De psychiater adviseert het hof om het bewezenverklaarde niet aan de verdachte toe te rekenen.
Het hof neemt de conclusies van de psychiater over en acht de verdachte ten aanzien van het door haar gepleegde feit volledig ontoerekeningsvatbaar. Het gepleegde feit kan de verdachte niet worden toegerekend wegens de ziekelijke stoornis van haar geestvermogens. Dat betekent dat de verdachte niet strafbaar is, zodat zij zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Oplegging van de maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Strafoplegging is in deze zaak uitgesloten, omdat, zoals hiervoor onder “strafbaarheid van de verdachte” is overwogen, het hof de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar acht. Wel biedt de wet de mogelijkheid tot oplegging van een maatregel. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op de avond van 16 juli 2020 tegen middernacht brand gesticht in haar huurwoning op de vijfde verdieping van een appartementencomplex in Alkmaar. Brandstichting is uitermate gevaarlijk gedrag. Door brand te stichten heeft de verdachte niet alleen schade aangericht aan de huurwoning en de inboedel, die zij deelde met haar twee inwonende volwassen zoons, maar is ook gemeen gevaar voor de aangrenzende woningen te duchten geweest, alsmede levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de mogelijk in haar woning en de in die aangrenzende woningen aanwezige personen. Eén van de zoons van de verdachte was op het moment van de brandstichting thuis en lag in zijn slaapkamer aan de achterzijde van de flatwoning te slapen. De verdachte wist dat toen niet. Haar zoon kon op tijd en zonder letsel door de brandweer uit de brandende woning worden gehaald. Het moge duidelijk zijn dat, mede gezien de centrale ligging van de woning in het midden van het appartementencomplex, het late tijdstip en het aantal medebewoners uit het complex dat dan gewoonlijk thuis is, de gevolgen van de brand vele malen erger hadden kunnen zijn. Gelukkig zijn er geen personen gewond geraakt. Ook houdt het hof er rekening mee dat een brandstichting als deze in de regel gevoelens van onrust, angst en onveiligheid teweeg kan brengen in de samenleving in zijn algemeen en bij betrokkenen en getuigen in het bijzonder. Dat blijkt ook uit de verklaringen van medebewoners uit het complex, die zich daar die avond bevonden en door de politie moesten worden geëvacueerd.
Brandstichting is een delict waardoor de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar wordt gebracht en is daarmee een zeer ernstig misdrijf. De verdachte is tot dat misdrijf gekomen onder invloed van de ziekelijke stoornis van de geestvermogens, waaraan zij lijdt. Het hof verwijst in dit verband naar wat zij hierover onder “strafbaarheid van de verdachte” heeft overwogen. Uit het eerder aangehaalde rapport van de psychiater volgt, kort en zakelijk weergegeven, dat de kans op herhaling van gewelddadig gedrag groot wordt geacht indien de verdachte niet voor haar stoornis wordt behandeld. Om dit risico te beperken is een medicamenteuze behandeling noodzakelijk die ervoor zorgt dat de stemming zo stabiel mogelijk is en de stemmen zo veel mogelijk op de achtergrond zijn. De stoornis van de verdachte is lastig geheel stabiel te krijgen. Het is, gelet op de wisselende motivatie voor medicatie van de verdachte en het nog niet gestabiliseerde toestandsbeeld, nodig om de behandeling voort te zetten in een klinische setting met een voldoende mate van structuur en toezicht. Vervolgens zullen de structuur en het toezicht stapsgewijs kunnen worden verminderd. De psychiater acht het niet waarschijnlijk dat het kader van een zorgmachtiging op basis van de Wvggz voldoende waarborg zal bieden om het risico op recidive voldoende te beperken. Er is een forensisch uitgangspunt met een focus op risicotaxatie en recidivepreventie nodig binnen de behandeling. Daarnaast is er een langer durende klinische forensische setting nodig, om de tijd te hebben voor het stapsgewijze resocialisatieproces. Een tbs-maatregel met voorwaarden wordt door de psychiater als niet toereikend ingeschat. De psychiater adviseert het hof om een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Deze maatregel biedt een kader met forensische focus en een voldoende lange duur die de, voor de beperking van het recidiverisico noodzakelijke, behandeling en het proces van resocialisatie van de verdachte kan waarborgen, aldus de psychiater.
Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van de adviezen van de psychiater en neemt deze over. Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat de terbeschikkingstelling van de verdachte moet worden gelast en dat haar verpleging van overheidswege moet worden bevolen, omdat bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, het door de verdachte gepleegde feit een misdrijf is als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen/goederen het opleggen van deze maatregel eist.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd met betrekking tot een misdrijf dat (mede) gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, namelijk brandstichting terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren te boven gaan.
De raadsman heeft het hof verzocht om het onderzoek te heropenen opdat een zorgmachtiging kan worden verleend. Het hof gaat, gelet op haar beslissing om een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen, voorbij aan dit aanhoudingsverzoek van de raadsman.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 37b en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat zij van overheidswege zal worden verpleegd.
De totale duur van deze maatregel kan de periode van vier jaar te boven gaan.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. van Die, mr. D. Radder en mr. M. Koek, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Jansen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 april 2023.