ECLI:NL:GHAMS:2023:9

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 januari 2023
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
23-000441-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging en mishandeling in ziekenhuiscontext

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1992, heeft op 1 mei 2021 openlijk geweld gepleegd tegen een beveiliger van het Amsterdam UMC en heeft een toegangsdeur van het ziekenhuis geforceerd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld voor geweldsdelicten. Tijdens de zitting in hoger beroep op 19 december 2022 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte de toegangsdeur heeft geforceerd om toegang te krijgen tot het ziekenhuis, waar zijn vrouw aan het bevallen was. De verdachte heeft de beveiliger mishandeld door hem in het gezicht te slaan. Het hof heeft de tenlastelegging beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte schuldig is aan mishandeling en openlijke geweldpleging tegen goederen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, de beveiliger, voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000441-22
datum uitspraak: 6 januari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 februari 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-188317-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1992,
adres: [adres01] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 december 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 1 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Meibergdreef (in/nabij het Amsterdam UMC locatie AMC), in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij01] , welk geweld bestond uit het:

- eenmaal of meermalen in/op/tegen het gezicht en/of hoofd slaan en/of stompen van voornoemde [benadeelde partij01] , en/of
- eenmaal of meermalen op/tegen het lichaam schoppen en/of trappen van voornoemde [benadeelde partij01] , en/of
- het duwen van en/of trekken aan en/of vastpakken van voornoemde [benadeelde partij01] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde partij01] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde partij01] :
- eenmaal of meermalen in/op/tegen het gezicht en/of hoofd te slaan en/of te stompen, en/of
- eenmaal of meermalen op/tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen, en/of
- te duwen en/of te trekken en/of vast te pakken;

2.hij op of omstreeks 1 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Meibergdreef (in/nabij het Amsterdam UMC locatie AMC), in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer goed(eren), te weten een toegangsdeur en/of een of meer schuifdeuren door voornoemde deur(en):

- van elkaar af te duwen en/of uit elkaar te trekken, en/of
- in te trappen en/of uit elkaar te trappen, en/of
- om te buigen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 mei 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een toegangsdeur en/of een of meer schuifdeuren, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan het Amsterdam UMC locatie AMC, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft verzocht de verdachte integraal vrij te spreken en daartoe kortgezegd het volgende aangevoerd. Toen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte01] op 25 augustus 2019 bij het Amsterdam UMC locatie AMC aankwamen hebben zij weliswaar geprobeerd om de toegangsdeur open te krijgen, maar zij hebben geen opzet gehad op het plegen van geweld tegen of het vernielen van deze deur. Zij hebben de deur uit elkaar getrokken en zodoende de sensor geactiveerd. Aldus dient de verdachte te worden vrijgesproken van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Nadat de verdachte het ziekenhuis was binnengegaan, is hij naar boven gegaan en in confrontatie gekomen met de aangever. In de optiek van de verdachte is dit altijd een 1-op-1-situatie geweest, waardoor er geen sprake kan zijn van openlijke geweldpleging tegen de aangever, en de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest, blijkt dat toen de verdachte en de medeverdachte op 25 augustus 2019 bij het Amsterdam UMC locatie AMC aankwamen en de deur voor hen niet werd geopend, zij samen besloten hebben de deuren van de toegangsdeur uit elkaar te trekken. Ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat door dit handelen aan de toegangsdeur schade is toegebracht. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte samen met de medeverdachte willens en wetens de toegangsdeur heeft geforceerd om zodoende zichzelf de toegang te verschaffen tot het ziekenhuis ten gevolge waarvan schade is ontstaan. Aldus komt het hof tot een bewezenverklaring van het onder 2 primair tenlastegelegde. Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer op dat punt.
Vervolgens komt het hof, mede gelet op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, tot de conclusie dat de verdachte de aangever heeft mishandeld, maar niet dat hij dit heeft gedaan samen met de medeverdachte.
De aangever heeft verklaard door de medeverdachte te zijn geslagen en geschopt, nadat hij al door de verdachte was geslagen. De medeverdachte heeft daarentegen verklaard dat toen hij zich bemoeide met het gevecht tussen de aangever en de verdachte, zijn bijdrage beperkt is gebleven tot het uit elkaar halen van de twee. Getuige [getuige01] heeft enkel gezien dat de drie betrokkenen aan het ‘rollebollen’ waren.
Gelet op het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat niet genoegzaam is gebleken dat de medeverdachte op enige wijze door verbale of fysieke handelingen de geweldshandelingen van de verdachte heeft ondersteund of anderszins heeft bijgedragen in het ontstaan of het voortduren daarvan. Derhalve is niet komen vast te staan dat de medeverdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het tenlastegelegde geweld, zodat het onder 1 primair tenlastegelegde niet kan worden bewezen en de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Eveneens kan het hof ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde onvoldoende de vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte vaststellen, dan wel dat de medeverdachte de onder 1 subsidiair tenlastegelegde handelingen heeft gepleegd, nu het dossier onvoldoende steunbewijs biedt voor de aangifte op die onderdelen. Derhalve dient de verdachte ook van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde medeplegen te worden vrijgesproken. Het hof komt aldus tot een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiaire plegen van de mishandeling.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 1 mei 2021 te Amsterdam, [benadeelde partij01] heeft mishandeld door [benadeelde partij01] in het gezicht te slaan;

2.hij op 1 mei 2021 te Amsterdam, openlijk, te weten aan de openbare weg, de Meibergdreef (nabij het Amsterdam UMC locatie AMC), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een toegangsdeur door voornoemde deur uit elkaar te duwen en/of uit elkaar te trekken.

Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en 2 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 primair bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straffen
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en onder 2 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair en onder 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde komt, een taakstraf op te leggen gelet op de omstandigheden en de context van het geval, te weten dat de verdachte onderweg was om bij de geboorte van zijn kind te zijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft openlijk geweld gepleegd tegen een goed, te weten een toegangsdeur van het ziekenhuis, en heeft daarna een beveiliger van het ziekenhuis mishandeld. De verdachte was samen met de medeverdachte naar het ziekenhuis gegaan omdat zijn vrouw aan het bevallen was. Nadat de verdachte en de medeverdachte hadden aangebeld en de deur niet meteen open ging, hebben zij samen de toegangsdeur van het ziekenhuis geforceerd en zich de toegang tot het ziekenhuis verschaft. Eenmaal binnen is de verdachte in gevecht gekomen met de beveiliger, die hij in zijn gezicht heeft geslagen. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij op een dergelijke wijze over de schreef is gegaan, zijn agressie heeft geuit en op een oneigenlijke manier het ziekenhuis heeft betreden, een plek waar aanwezigen zich bij uitstek veilig zouden moeten voelen. Een feit als het onderhavige kan immers gevoelens van angst en onveiligheid teweegbrengen bij medewerkers van het ziekenhuis, patiënten en bezoekers. Tevens heeft de verdachte met zijn handelen pijn en letsel bij de beveiliger toegebracht en een inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke integriteit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 december 2022 is hij eerder ter zake van geweldsdelicten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt. Het hof overweegt dat uit dit uittreksel volgt dat aan verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane feiten bij onherroepelijke uitspraak wegens een soortgelijk misdrijf, te weten openlijke geweldpleging, een taakstraf is opgelegd en dat deze taakstraf daadwerkelijk is verricht. Ingevolge artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is het opleggen van een taakstraf daardoor niet zonder meer mogelijk.
Het hof ziet evenwel aanleiding om met inachtneming van artikel 22b, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht een taakstraf op te leggen, naast een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de in hoger beroep naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden ziet het hof reden de gevangenisstraf bijna volledig voorwaardelijk op te leggen en de omvang van het onvoorwaardelijk deel gelijk te stellen aan de dag dat hij in voorarrest heeft doorgebracht. Met de grotendeels voorwaardelijke vrijheidsstraf wordt beoogd de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Door daarnaast een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen, worden de strafdoelen van speciale preventie en vergelding op verantwoorde wijze met elkaar in evenwicht gebracht.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.900,05, bestaande uit € 400,05 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 706,08, bestaande uit € 106,08 aan materiële schade en € 600,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van
€ 906,08, bestaande uit € 106,08 aan materiële schade en € 800,00 aan immateriële schade.
De raadsman heeft verzocht voor wat betreft de materiële schade aansluiting te zoeken bij hetgeen door de advocaat-generaal op dat punt is aangevoerd en de immateriële schade te matigen, nu de aangever de opgevoerde schade op dat punt zwaar heeft aangezet.
Het hof overweegt als volgt.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden voor een bedrag van € 206,08, bestaande uit de opgevoerde reiskosten en misgelopen inkomsten, mede omdat de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij van de zijde van de verdachte niet voldoende zijn betwist. Nu de vordering het hof voorts niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt de vordering voor toewijzing gereed.
Voorts is uit het onderzoek ter terechtzitting het hof ten aanzien van de opgevoerde kosten van het sportabonnement voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof stelt immers vast dat de benadeelde partij in ieder geval in de eerste maand na het tenlastegelegde niet heeft kunnen sporten. De verdachte is aldus tot vergoeding van die schade gehouden – hetgeen neerkomt op de abonnementskosten van de eerste maand ter hoogte van € 47,99 – zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor de overige abonnementskosten geldt dat onvoldoende is gebleken dat de benadeelde partij die rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor een bedrag van € 95,98 zal worden afgewezen.
Voor de overige opgevoerde materiële schade, bestaande uit de kosten voor pijnstillers, is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Daarnaast is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, mede omdat van de zijde van de verdachte het optreden van dergelijke schade en de causale relatie daarvan met het bewezenverklaarde niet is betwist. De begroting van de omvang van de immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vaststellen op € 600,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
- de aard en de ernst van de normschending en de aantasting van de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij;
- de pijn en het lichamelijk letsel dat de benadeelde partij bij de mishandeling heeft opgelopen;
- de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen door rechters pleegt te worden toegekend.
Hetgeen ter compensatie van immateriële schade méér is gevorderd, gaat de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat de vordering voor dat deel zal worden afgewezen.
Resumerend is de verdachte tot vergoeding van € 854,07, bestaande uit € 254,07 als vergoeding voor materiële schade en € 600,00 ter compensatie van immateriële schade, gehouden. De toe te wijzen bedragen zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
29 (negenentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 854,07 (achthonderdvierenvijftig euro en zeven cent) bestaande uit € 254,07 (tweehonderdvierenvijftig euro en zeven cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 995,98 (negenhonderdvijfennegentig euro en achtennegentig cent) bestaande uit € 95,98 (vijfennegentig euro en achtennegentig cent) materiële schade en € 900,00 (negenhonderd euro) immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 854,07 (achthonderdvierenvijftig euro en zeven cent) bestaande uit € 254,07 (tweehonderdvierenvijftig euro en zeven cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 17 (zeventien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op:
- 3 mei 2021 over een bedrag van € 47,99;
- 11 juni 2021 over een bedrag van € 106,08;
- 31 juli 2021 over een bedrag van € 100,00;
en van de immateriële schade op 1 mei 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. D. Radder en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van
mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 januari 2023.
Mrs. Radder en Van Heusden zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]