ECLI:NL:GHAMS:2023:885

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
200.321.644/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarigen in het belang van opvoeding en verzorging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen bij hun vader. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de kinderrechter die de uithuisplaatsing had goedgekeurd. De kinderen, geboren uit het huwelijk van de ouders dat op 2 maart 2021 werd ontbonden, waren eerder onder toezicht gesteld vanwege zorgen over hun ontwikkeling en de verstoorde communicatie tussen de ouders. De moeder stelde dat de gronden voor de uithuisplaatsing niet aanwezig waren en dat de kinderen bij haar moesten terugkeren. De gecertificeerde instelling (GI) en de vader daarentegen stelden dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de opvoeding en verzorging van de kinderen, gezien de problemen die zich voordeden in de thuissituatie bij de moeder.

Het hof heeft vastgesteld dat de uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader in het belang van hun opvoeding en verzorging noodzakelijk was en dat de gronden voor deze beslissing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren. Het hof heeft daarbij gekeken naar de eerdere ondertoezichtstellingen, de rol van de GI, en de houding van de moeder ten opzichte van de zorgregeling en hulpverlening. Ondanks de inspanningen van de GI om de moeder te laten meewerken aan de zorgregeling, bleek zij niet in staat om de nodige stappen te zetten voor de ontwikkeling van de kinderen. De vader daarentegen toonde bereidheid om hulpverlening te accepteren en werkte mee aan de omgangsregeling.

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een veilige en stabiele opvoedsituatie voor de kinderen, en de rol van beide ouders in het waarborgen van die situatie. Het hof hoopt op een verbetering van de samenwerking tussen de ouders in de toekomst, met hulp van de GI.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.321.644/01
zaaknummer rechtbank: C/15/332526/ JU RK 22-1503
beschikking van de meervoudige kamer van 18 april 2023 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.J. Klock te Haarlem,
en
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] );
- [de vader] (hierna te noemen: de vader), bijgestaan door mr. S.J. Daniëls, advocaat te Utrecht.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter/de rechtbank) van 21 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 18 januari 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De GI heeft op 20 februari 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts ingekomen een bericht van de zijde van de moeder van 6 maart 2023, met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 9 maart 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanagers,
- de raad, vertegenwoordigd door de heer W. Daalderop.
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit het op 2 maart 2021 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2013 en
- [minderjarige 2] , [in] 2015, (hierna gezamenlijk: de kinderen).
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 8 april 2020 zijn de kinderen onder toezicht gesteld tot 8 april 2021.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 6 oktober 2021 zijn de kinderen opnieuw onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling bij beschikking van de kinderrechter van 19 september 2022 is verlengd tot 6 oktober 2023.
3.4
Bij de (echtscheidings-)beschikking van de rechtbank van 25 november 2020 is bepaald dat de regeling inzake de verdeling van zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) als volgt zal zijn:
de kinderen verblijven een keer per twee weken van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur bij de vader, waarbij hij hen ophaalt van school en op zondag bij de moeder terugbrengt.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op het daartoe strekkende verzoek van de GI, een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de ouder met gezag (de vader) met ingang van 21 oktober 2022 tot 6 oktober 2023.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de GI af te wijzen en de kinderen onmiddellijk bij haar terug te plaatsen.
4.3
De GI verzoekt het door de moeder ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof is of de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en of die gronden ook thans nog aanwezig zijn.
Wettelijk kader
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Standpunt van partijen
5.3
De moeder stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. De gronden hiervoor zijn niet aanwezig.
De kinderrechter heeft bij dit oordeel ook onterecht de ondertoezichtstelling uit 2020 betrokken, aangezien deze betrekking had op de echtscheidingsproblematiek en niet op de zorgregeling. De moeder heeft de omgang tussen de vader en de kinderen gestopt nadat de vader de kinderen had mishandeld. Het is niet in het belang van de kinderen dat zij bij de moeder zijn weggehaald. Zij zijn geworteld in de omgeving van de moeder en wonen nu in een voor hen relatief onbekend omgeving, waar zij hun oude vriendjes en vriendinnetjes missen. Zij geven bij de moeder aan dat zij terug naar haar willen omdat zij haar missen. Door al vrij snel na het stellen van voorwaarden een verzoek tot uithuisplaatsing in te dienen, heeft de GI de moeder geen kans gegeven om de voorwaarden blijvend na te leven en niet in het belang van de kinderen gehandeld. Er is door de GI onvoldoende aandacht geschonken aan de echtscheidingsproblematiek en de draaglast van de moeder, aldus de moeder.
5.4
De GI stelt zich op het standpunt dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen op goede gronden is verleend. Volgens de GI kan de echtscheidingsproblematiek niet los worden gezien van het nakomen van de zorgregeling. Daarnaast werden gespecialiseerde instanties niet vertrouwd door de moeder en was het daardoor onmogelijk om tot een wenselijke situatie te komen zolang de kinderen bij de moeder woonden; immers de moeder kon beslissen of zij wel of niet meewerkte aan een hulpverleningstraject en of zij de kinderen wel of niet naar hun vader liet gaan. Perspectief op verandering van deze situatie, waar de kinderen en de vader het slachtoffer van werden, was er niet. De verhuizing van de kinderen naar de vader was daardoor noodzakelijk. De vader heeft, anders dan de moeder, inzicht in de noodzaak van hulpverlening voor de kinderen en voor zichzelf en wil zich daarvoor inzetten, waardoor verandering tot stand kan komen. Kinder- en ouderbegeleiding bij de vader is inmiddels gestart en loopt. Het is in het belang van de kinderen noodzakelijk dat zij uit huis zijn geplaatst bij de vader, aldus de GI.
5.5
De vader heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de kinderrechter terecht en op de juiste gronden de machtiging voor de uithuisplaatsing van de kinderen heeft verleend en dat die gronden thans nog aanwezig zijn. Het is in het belang van de kinderen om omgang met beide ouders te hebben en de moeder blokkeerde het contact tussen de vader en de kinderen. Hij werkt mee aan de omgang en het belcontact tussen de kinderen en de moeder, zoals dat door de GI is vastgesteld. Het gaat goed met [minderjarige 1] op school en met [minderjarige 2] op het kinderdagverblijf en zij beginnen te ‘settelen’. De vader staat open voor hulpverlening voor de kinderen en voor zichzelf en hoopt dat de communicatie met de moeder kan worden verbeterd in het belang van de kinderen, aldus de vader.
De raad
5.6
De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Volgens de raad bleek het voor de GI onmogelijk te zijn om uit de impasse te komen die was ontstaan doordat de moeder geen omgang tussen de kinderen en de vader toestond, de omgang tegenwerkte en er aan haar kant belemmeringen waren, terwijl er aan de kant van de vader geen belemmeringen werden geconstateerd. Hierdoor moest de GI voor het belang van de kinderen kiezen en was een verhuizing naar de vader onvermijdelijk geworden, aldus de raad.
Oordeel van het hof
5.7
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken.
Op 8 april 2020 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, aangezien zij klem zaten tussen de ouders na hun echtscheiding. De onderlinge communicatie tussen de ouders was ernstig verstoord en zij wantrouwden elkaar. Het lukte de ouders onvoldoende om de belangen van de kinderen centraal te stellen. Wat betreft [minderjarige 1] was de zorg vooral haar zorgzaamheid en verantwoordelijkheidsgevoel richting [minderjarige 2] . Wat betreft [minderjarige 2] was de zorg vooral zijn ontwikkelingsachterstand. Hulp in het vrijwillig kader had niet het gewenste resultaat gehad. Op 8 april 2021 is – door onoplettendheid van de GI - de termijn van deze ondertoezichtstelling geëxpireerd. Volgens de GI was de ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen echter nog steeds aanwezig, zodat de GI de raad heeft verzocht opnieuw een beschermingsonderzoek uit te voeren. Uit het daaropvolgend raadsrapport van 22 september 2021 komt naar voren dat de kinderen het volgende nodig hebben om zich goed te ontwikkelen:
- zij moeten toekomen aan hun persoonlijke ontwikkeling;
- niet meer belast worden met problematiek tussen de ouders/volwassenenproblematiek;
- onbelast contact hebben met de vader.
Voorts komt hieruit naar voren dat de kinderen al lange tijd worden blootgesteld aan de ernstig verstoorde verstandhouding tussen de ouders. Nu er ook spanningen zijn tussen de ouders over de omgang tussen de vader en de kinderen, blijven de kinderen geconfronteerd worden met emoties van angst en is er ook sprake van onveiligheid en onduidelijkheid, wat schadelijk is voor hun ontwikkeling. De raad acht het dan ook van groot belang dat er spoedig hulpverlening wordt ingezet. Als belemmeringen om (met ondersteuning van het sociale netwerk en de hulpverlening) de zorgen weg te nemen, noemt het raadsrapport het wantrouwen van de moeder jegens de vader. De moeder houdt daarbij geen rekening met het loyaliteitsconflict waar de kinderen in zitten. Zo heeft de moeder de raad op 19 augustus 2021 laten weten dat zij de zorgregeling ten aanzien van de omgang tussen de vader en de kinderen stopzet omdat de vader de kinderen zou mishandelen. Tevens is het vertrouwen van de moeder in de hulpverlening erg beschadigd en wil zij niet meer daaraan meewerken. Zo ondertekent de moeder, in tegenstelling tot de vader, het convenant met afspraken tussen de ouders niet en wil zij ook niet meewerken aan Kinderen uit de Knel. Hierdoor is er geen zicht op verbetering van de communicatie tussen de ouders, aldus het rapport. De raad verzoekt de kinderrechter vervolgens opnieuw om een ondertoezichtstelling van de kinderen, gezien de concrete bedreigingen in hun ontwikkeling, die voortkomen uit de echtscheidingsproblematiek van de ouders.
De kinderrechter stelt de kinderen op 6 oktober 2021 opnieuw onder toezicht en overweegt daarbij dat er de komende periode – ongeacht het lopende politieonderzoek – begeleide omgang tussen de vader en de kinderen dient te worden opgestart onder regie van de GI. Gedurende de ondertoezichtstelling blijkt echter dat de omgang moeizaam tot stand komt. De moeder blijft van mening dat eerst politieonderzoek naar mishandeling van de kinderen door de vader noodzakelijk is. Dat de politie vervolgens de zaak seponeert, maakt dat de moeder zich niet gehoord voelt. Een eerste begeleide omgang vindt pas plaats op 2 februari 2022 en daarna pas weer op 9 maart 2022, omdat volgens de moeder zij eerder geen tijd had.
Vanaf mei 2022 worden de kinderen wekelijks gezien door een therapeut van Irene Heim. Uit het verslag van de therapeut blijkt dat [minderjarige 1] zich verantwoordelijk blijft voelen voor zowel [minderjarige 2] als voor haar ouders, waardoor zij zich minder op haar eigen ontwikkeling kan richten. Ook blijkt dat [minderjarige 2] onzeker en angstig is en een achterstand heeft op meerdere gebieden, wat hem extra kwetsbaar maakt. Extra begeleiding en aandacht zouden helpend kunnen zijn, zelfs als er geen zorgen zouden zijn. [minderjarige 2] heeft een duidelijke structuur en voorspelbaarheid nodig. Ook deze bevindingen van de therapeut leiden echter niet tot medewerking van de moeder aan hulpverlening. Tot juni 2022 vindt er een aantal keer begeleide omgang tussen de kinderen en de vader plaats. Vanaf de zomer 2022 werkt de moeder niet meer mee en gaat de omgang niet door. Op 14 juli 2022 heeft de GI, om een uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader te voorkomen, een schriftelijke aanwijzing aan de moeder gegeven -die door de rechter is bekrachtigd- met twee voorwaarden: 1. Per direct meewerken aan de zorgregeling. 2. Zich inzetten voor passende hulpverlening bij haar thuis, te beginnen met het plannen van een intakegesprek met het SIG. In september 2022 concludeert de GI dat het niet gelukt is om met de moeder veiligheidsafspraken te maken, aangezien zij de noodzaak daar niet van inziet. De kinderrechter acht, zo blijkt uit de verlengingsbeschikking van 19 september 2022, de concrete ontwikkelingsbedreiging nog onverkort aanwezig omdat er in het afgelopen jaar geen wezenlijke stappen zijn gezet en verlengt de ondertoezichtstelling tot 6 oktober 2023. Daarbij overweegt de kinderrechter dat de omgangsregeling niet structureel wordt uitgevoerd, waardoor de omgang met de vader onvoorspelbaar is voor de kinderen en zij zich hierdoor niet goed aan hem kunnen hechten. De kinderen hebben zichtbaar last van de spanningen tussen de ouders en zijn hierdoor in een loyaliteitsconflict terecht gekomen. Voorts zijn de zorgen over het gedrag van de kinderen ook nog aanwezig. In het weekend van 1 oktober 2022 heeft de moeder wederom niet meegewerkt aan de zorgregeling en het contact belemmerd tussen de vader en de kinderen. Hierop heeft de GI aan de kinderrechter op 4 oktober 2022 het verzoek tot een machtiging uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader gedaan.
5.8
Het hof stelt vast dat uit het geheel aan feiten en omstandigheden zoals hiervoor is weergegeven, blijkt dat ten tijde van de bestreden beschikking en ook zelfs geruime tijd daarvoor, sprake was van een structurele en ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van de kinderen. Ondanks de diverse pogingen die zijn gedaan door de GI om de moeder mee te laten werken aan de zorgregeling tussen de kinderen en de vader, is dat niet gelukt. De moeder heeft hierin veel weerstand laten zien en haar wantrouwen jegens de vader en haar zorg over de fysieke veiligheid van de kinderen bij de vader blijft. Dat tijdens de ondertoezichtstelling niet is gebleken dat er zorgen zijn over die fysieke veiligheid van de kinderen, maakt dit voor haar niet anders. Daarnaast is het de moeder niet gelukt om mee te werken aan diverse ingezette hulpverleningstrajecten (zoals Ambulante Spoedhulp, Kinderen uit de Knel, Levvel, het SIG en ouderbegeleiding vanuit Irene Heim). Bij de GI en de huisarts bestaan vermoedens dat bij de moeder sprake is van een lager dan gemiddeld cognitief vermogen, hetgeen haar inzicht en de samenwerking met de GI in de weg kan zitten. Wanneer haar cognitieve vermogens onderzocht zouden worden, zou hiervoor een passende aanpak ingezet kunnen worden, waardoor de moeder beter tot haar recht kan komen. Ook hieraan wil zij echter niet meewerken, waardoor de impasse blijft bestaan. Het hof deelt het standpunt van de GI dat gezien de voortdurende rigide, afhoudende en wantrouwende houding van de moeder het niet mogelijk is gebleken om tot verbetering te komen in de ontwikkeling en de opvoedsituatie voor de kinderen, vanuit de thuissituatie bij de moeder. Zelfs wanneer de GI herhaaldelijk aan de moeder aangeeft dat hulpverlening noodzakelijk is, lukt het de moeder niet om op haar eigen handelen te reflecteren en hulpverlening te accepteren.
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de vader meewerkt aan de met de GI vastgestelde regeling voor contact tussen de kinderen en de moeder, te weten om het weekend verblijf van de kinderen bij de moeder en daarnaast een wekelijks belmoment van de kinderen met de moeder. Bij de vader kan gewerkt worden aan een voorspelbare en betrouwbare opvoedsituatie. De vader heeft ook een aandeel gehad in de problematiek tussen de ouders, maar is steeds bereid gebleken om hulpverlening toe te laten en hieraan mee te werken. Zo is hulpverlening van Cosis direct na de plaatsing van de kinderen bij de vader in november 2022 in het gezin van de vader gestart. Cosis biedt opvoedondersteuning aan de vader en ondersteuning van de kinderen op school en is positief over de aansturing en inzet van de vader en de snelheid waarmee de kinderen zich op hun plek lijken te voelen bij de vader en op hun nieuwe school. [minderjarige 2] gaat inmiddels naar de gespecialiseerde kinderopvang en Cosis ziet dat het met [minderjarige 1] bij de vader goed gaat. Ook de GI, die bij de verhuizing aanwezig was, heeft aangegeven dat [minderjarige 1] het goed vond om bij haar vader te gaan wonen en dat het daar voor beide kinderen duidelijk vertrouwd voelde, waardoor de GI de kinderen met een gerust gevoel bij de vader achter kon laten.
5.9
Gelet op al het hierboven overwogene, is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader in het belang van hun opvoeding en verzorging noodzakelijk was en dat nog steeds is. Ondanks twee ondertoezichtstellingen is het de moeder niet gelukt om aan de zorgregeling tussen de kinderen en de vader mee te werken, waardoor een onbelast contact van de kinderen met de vader niet mogelijk is gebleken, hetgeen de kinderen in een loyaliteitsconflict heeft gebracht en een ontwikkelingsbedreiging voor hen vormt. Zonder een uithuisplaatsing van de kinderen bij hun (gezaghebbende) vader, kan de (onbelaste) omgang en het contact met hun vader niet worden gewaarborgd. Gebleken is dat de kinderen het bij de vader goed doen en dat de vader meewerkt aan omgang en contact van de kinderen met de moeder. De gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen waren ten tijde van de bestreden beschikking dan ook aanwezig en bestaan ook nu nog. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen.
5.1
Het hof merkt tot slot nog het volgende op. Ter zitting in hoger beroep is door de GI nog verklaard dat een doel van de GI is om beide ouders te laten meewerken aan een gezamenlijk traject van Parlan, waarbij aan hen beiden hulpverlening wordt geboden. Ook zal Parlan bij de moeder thuis hulp gaan bieden, waarvoor nog een intakegesprek zal plaatsvinden. Het hof ziet dit als een positieve ontwikkeling die de onderlinge communicatie en samenwerking tussen de ouders in de toekomst zal kunnen verbeteren en spreekt de hoop uit dat beide ouders hieraan zullen (blijven) meewerken.
5.11
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. C.E. Buitendijk en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer als griffier en is op 18 april 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.