ECLI:NL:GHAMS:2023:878

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
200.279.102/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte. Ontbinding en ontruiming in verband met door huurder structureel veroorzaakte overlast.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante 1] en [appellant 2] tegen de ontbinding van hun huurovereenkomst en de ontruiming van hun woning, die door de verhuurder OZV was gevorderd wegens structurele overlast veroorzaakt door de huurders. [appellante 1] huurde sinds 1990 een woning in [plaats], waarbij OZV sinds 1998 de verhuurder is. In 2016 had OZV al een vordering tot ontbinding en ontruiming ingesteld, die in 2017 werd afgewezen. In 2018 werd opnieuw ontbinding en ontruiming gevorderd, waarbij OZV gebeurtenissen na het eerdere vonnis aan de vordering ten grondslag legde. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen, waarna de huurders in augustus 2021 zijn ontruimd. In hoger beroep hebben de huurders de toegewezen ontbinding en ontruiming bestreden. Het hof heeft in eerdere tussenarresten al beslissingen genomen over incidenten en verzoeken van de huurders. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 februari 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de huurders stelselmatig overlast hebben veroorzaakt, wat door verschillende getuigen is bevestigd. De huurders hebben hun gedrag niet aangepast na eerdere waarschuwingen en de kantonrechter heeft terecht geoordeeld dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. Het hof heeft het hoger beroep van de huurders afgewezen en de bestreden vonnissen bekrachtigd, waarbij de huurders zijn veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.279.102/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 7104342/CV EXPL 18-16727
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 april 2023
inzake

1.[appellante 1] ,

2. [appellant 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
tevens incidenteel geïntimeerden,
advocaat: mr. H.A. Sarolea te Amsterdam,
tegen

1.PREDIO B.V.,

2. OUD-ZUID VASTGOED 3 B.V.,
beiden gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerden,
tevens incidenteel appellanten,
advocaat: mr. S.J. Kloosterman te Amsterdam.
Appellanten worden hierna gezamenlijk [appellanten] genoemd en ieder afzonderlijk [appellante 1] respectievelijk [appellant 2] . Geïntimeerden worden hierna gezamenlijk en in enkelvoud OZV genoemd en ieder afzonderlijk Predio respectievelijk Oud-Zuid vastgoed 3 B.V.

1.De zaak in het kort

[appellante 1] huurde sinds 1990 een woning in [plaats] . Sinds 1998 is OZV de verhuurder. OZV heeft in 2016 ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gevorderd op grond van slecht huurderschap van [appellante 1] . Die vordering is in 2017 bij een onherroepelijk geworden vonnis afgewezen. In 2018 heeft OZV opnieuw ontbinding en ontruiming gevorderd op dezelfde grond, waarbij zij gebeurtenissen na het vonnis uit 2017 mede aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd. Na bewijslevering heeft de kantonrechter de vordering van OZV toegewezen. In augustus 2021 zijn [appellanten] ontruimd. In dit hoger beroep komen [appellanten] op tegen de toegewezen ontbinding en ontruiming.

2.Het geding in hoger beroep

Het hof heeft in deze zaak drie tussenarresten gewezen: op 24 november 2020 en 3 augustus 2021 in twee door [appellanten] opgeworpen incidenten en op 30 maart 2021 naar aanleiding van het verzoek van [appellanten] tot het openstellen van cassatieberoep tegen het eerste tussenarrest, welk verzoek is afgewezen. Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot 3 augustus 2021 verwijst het hof naar deze tussenarresten.
OZV heeft daarna nog een memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties, genomen, waarna [appellanten] een memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties, hebben genomen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 28 februari 2023 hebben de hiervoor genoemde advocaten aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen het woord gevoerd. Partijen hebben hun standpunt toegelicht en vragen van het hof beantwoord.
Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van OZV zal afwijzen met beslissing over de proceskosten. In het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep hebben [appellanten] geconcludeerd tot afwijzing daarvan.
OZV heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten. In het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft OZV geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen onder aanvulling/verbetering van gronden.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

3.1
De door de kantonrechter onder 1.1 tot en met 1.11 van het bestreden tussenvonnis vastgestelde feiten zijn niet betwist. Ook het hof zal daarvan uitgaan, voor zover in hoger beroep nog van belang. Die feiten zijn, aangevuld met andere relevante feiten die in dit geding zijn komen vast te staan, de volgende.
3.2
[appellante 1] huurde sinds medio 1990 de woning aan de [straatnaam] 31-II te [plaats] (hierna: de woning). Zij woonde daar met haar inmiddels meerderjarige zoon, [appellant 2] .
3.3
Predio (sinds een fusie in 2018 Oud-Zuid Vastgoed 3 B.V.) is sinds november 1998 eigenaar van het pand [straatnaam] 31 (hierna: het pand). In het pand bevinden zich behalve de woning: een kantoorruimte op de begane grond en eerste etage (hierna: de kantoorruimte) en een woning op de derde etage (hierna: de bovenwoning).
3.4
Vanaf het begin van de huurovereenkomst met [appellante 1] (hierna: de huurovereenkomst) zijn door [appellante 1] enerzijds en de huurders van de kantoorruimte en de bovenwoning anderzijds over en weer klachten over gedrag van de andere huurder geuit bij de verhuurder.
3.5
Predio heeft in 2016 tegen [appellanten] een procedure aanhangig gemaakt en daarin ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning gevorderd. Kort gezegd legde Predio daaraan slecht huurderschap bestaande uit het veroorzaken van overlast ten grondslag. Bij vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 24 maart 2017 (hierna: het 2017-vonnis) is die vordering afgewezen. Voor zover de gestelde tekortkoming was komen vast te staan, was die volgens de kantonrechter niet ernstig genoeg om een ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Tegen het vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
3.6
In augustus 2017 heeft Predio een huishoudelijk reglement opgesteld om het gebruik van het pand over en weer te verduidelijken. Alle huurders behalve [appellante 1] hebben daarmee ingestemd.
3.7
Medio 2018 heeft Predio [appellanten] opnieuw in rechte betrokken en ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning gevorderd. Kort gezegd werd daarbij opnieuw aan [appellanten] slecht huurderschap bestaande uit het veroorzaken van overlast verweten.

4.Beoordeling

4.1
In de loop van de procedure is Predio ten gevolge van een fusie opgehouden te bestaan. Oud-Zuid Vastgoed 3 B.V. is rechtsopvolger onder algemene titel en aldus eigenaar en verhuurder van de woning. [appellanten] zijn in hun tegen Predio ingestelde hoger beroep niet ontvankelijk. Het hof zal in het navolgende over het algemeen spreken over OZV, ook als daarmee feitelijk nog Predio is bedoeld.
De procedure bij de kantonrechter
4.2
OZV heeft ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning gevorderd, met oplegging van een dwangsom en veroordeling in de kosten. Samengevat heeft OZV daaraan ten grondslag gelegd dat [appellanten] stelselmatig en structureel overlast hebben veroorzaakt en blijven veroorzaken, ook na het 2017-vonnis. [appellanten] hebben verweer gevoerd.
4.3
Bij het bestreden tussenvonnis (van 19 maart 2019) heeft de kantonrechter OZV toegelaten om te bewijzen dat [appellanten] zodanig ernstig tekort zijn geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, dat ontbinding daarvan is gerechtvaardigd.
4.4
OZV heeft zeven getuigen laten horen: [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] . In contra-enquête hebben [appellanten] twee getuigen laten horen: [appellant 2] en [naam 9] .
4.5
Bij het bestreden eindvonnis (van 10 maart 2020, hersteld bij vonnis van 21 april 2020) heeft de kantonrechter de huurovereenkomst ontbonden en [appellanten] veroordeeld tot ontruiming van de woning uiterlijk zes maanden na betekening van het vonnis. [appellanten] zijn daarbij ook in de proceskosten veroordeeld. Samengevat heeft de kantonrechter daartoe het volgende overwogen. [appellanten] hebben bij verschillende gelegenheden jegens de huurders van de bovenwoning en van de kantoorruimte grenzen overschreden en hebben zich ook jegens werklieden in het pand gedragen op een wijze die door de betrokken werklieden als uiterst onprettig is ervaren. De gedragingen van [appellanten] vertonen een structureel en stelselmatig karakter. In het 2017-vonnis wordt weliswaar overwogen dat [appellanten] mogen opkomen tegen verstoring van woongenot, maar ook dat zij daarbij binnen de grenzen van het toelaatbare dienen te blijven. Daarmee waren [appellanten] gewaarschuwd. Niettemin hebben zij vrij kort daarna de eerder bedoelde grenzen meermalen en in ernstig mate overschreden, aldus de kantonrechter.
De procedure in hoger beroep
4.6
Het hof stelt het volgende voorop. Het dossier is zeer omvangrijk. Partijen hebben beiden ook veel details omschreven en zijn daarbij over en weer op die details ingegaan. Partijen zijn het over vrijwel alles oneens. Het hof zal zich tot de kern van de zaak beperken en een groot deel van de details niet bespreken. Dat geldt ook voor alle gebeurtenissen die dateren van na het bestreden eindvonnis.
4.7
OZV heeft op de zitting van 28 februari 2023 bezwaar gemaakt tegen vrijwel alle namens [appellanten] op 15 februari 2023 ingediende producties, op de grond dat bijna al die producties eerder in het geding hadden kunnen worden gebracht. Het hof heeft dat bezwaar afgewezen; de producties zijn tijdig voorafgaande aan de (nieuwe) datum van de mondelinge behandeling ingediend. Vervolgens heeft OZV verzocht alsnog bij akte op die producties te mogen reageren. Het hof heeft partijen ter zitting meegedeeld dat bij arrest op dat verzoek zal worden beslist. Het hof wijst het verzoek af. Om partijen bekende redenen is de mondelinge behandeling uitgesteld. Artikel 87 lid 6 Rv noch het Landelijk Procesreglement schrijft een andere termijn voor indiening van stukken voor indien voor een mondelinge behandeling een nieuwe datum wordt bepaald. De stelling van mr. Kloosterman dat hij geen gelegenheid heeft gehad de producties met zijn cliënte te bespreken is onvoldoende concreet toegelicht.
4.8
Tegen de hiervoor in 4.3 en 4.5 genoemde beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met hun grieven op. Zij hebben verzocht alles wat zij bij hun incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad hebben aangevoerd, te beschouwen als grieven. Een dergelijke algemene verwijzing voldoet niet aan het vereiste dat aan de wederpartij en aan de rechter duidelijk wordt gemaakt op welke grond appellant vernietiging van de bestreden uitspraak wenst en tegen welk - bepaald - punt in het bestreden vonnis de grief is gericht. OZV heeft tegen deze algemene verwijzing dan ook terecht bezwaar gemaakt.
4.9
Niettemin komt het hof [appellanten] in zoverre tegemoet dat het naast de negen genummerde grieven ook bezwaren leest tegen de waardering door de kantonrechter van het getuigenbewijs op de grond dat de getuigen ongeloofwaardig zijn, omdat ze aan OZV gelieerd zijn of van OZV afhankelijk zijn althans dat de verklaringen van de getuigen onjuistheden bevatten. Dat [appellanten] ook deze bezwaren tegen de bestreden vonnissen beogen aan te voeren, was kennelijk ook voor OZV voldoende duidelijk; zij is immers inhoudelijk op die bezwaren ingegaan.
4.1
De grieven komen in de kern erop neer dat [appellanten] de gestelde tekortkomingen betwisten, dat voor zover er tekortkomingen zijn, deze geen ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen, dat de kantonrechter ten onrechte ook acht heeft geslagen op gebeurtenissen van vóór het 2017-vonnis en dat het werkelijke belang van OZV is het verkopen van het pand zonder huurders erin.
4.11
De grieven slagen niet. Daartoe overweegt het hof het volgende.
Het vonnis van 24 maart 2017 en de daaraan voorafgaande periode
4.12
Het hof stelt voorop dat het ook de periode voorafgaande aan het 2017-vonnis bij zijn beoordeling betrekt. In dat vonnis heeft de kantonrechter onder meer overwogen dat [appellante 1] een lastige huurder is die juridische en niet juridische wegen kent om haar ongenoegen kenbaar te maken, dat dat tussen de huurders in het pand tot spanning kan leiden en dat [appellante 1] daarin een rol speelt, maar dat de door Predio gestelde tekortkomingen in het licht van de betwisting door [appellante 1] niet waren komen vast te staan dan wel te gering waren om een ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Dat is iets anders dan dat toen zou zijn vastgesteld dat [appellanten] ‘geen grenzen hadden overschreden’, zoals [appellanten] hebben aangevoerd in de nu in hoger beroep aan de orde zijnde procedure.
4.13
Waar het hof dus rekening mee houdt is dat in 2017 niet is komen vast te staan dat [appellanten] zodanig ernstig waren tekort geschoten, dat dat toen ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. Gebeurtenissen en verklaringen van huurders uit de periode voorafgaande aan het 2017-vonnis kunnen echter wel een licht werpen op de nadien aan [appellanten] verweten gedragingen. In zoverre zijn die gebeurtenissen en verklaringen relevant.
4.14
[appellante 1] is de woning in 1990 van de rechtsvoorganger van OZV (Van Ekelenburg) gaan huren. Vrijwel vanaf het begin van de huurperiode hebben discussies en incidenten plaatsgevonden tussen haar en andere huurders van het pand en hebben huurders zich beklaagd over de opstelling en handelwijze van [appellante 1] . Het hof doelt daarbij op:
- klachten uit 1991 en 1993 van de toenmalige huurder van de kantoorruimte op de begane grond (Monas, European Teleshopping Services) over gedrag van [appellante 1] en het niet nakomen door haar van afspraken (gebruik door [appellante 1] van de aan de kantoorruimte grenzende tuin en het stallen van een kinderwagen in de gemeenschappelijke hal);
- ruzie in 1991 met de huurder van de bovenwoning ( [naam 10] );
- in 1994 aanhoudende klachten van de huurder van de kantoorruimte over het niet nakomen door [appellante 1] van afspraken omtrent het gebruik van de tuin, leidend tot een door [appellante 1] aanhangig gemaakt kort geding waarin zij toegang tot de tuin vorderde, welke vordering is afgewezen;
- klacht in 2001 door de toenmalige huurder van de bovenwoning, [naam 11] , dat [appellante 1] de gezamenlijke opgang als opslagruimte gebruikt;
- klacht in 2001 van een aannemer die onderhoudswerkzaamheden aan het pand uitvoerde, maar daarmee is gestopt met als reden het belemmeren van die werkzaamheden door [appellante 1] en het feit dat de timmerman overstuur het werk had verlaten ten gevolge van het onredelijk optreden van [appellante 1] ;
- verscheidenen klachten in 2002 van de huurders van de bovenwoning (familie [naam 11] ) over het feit dat zij voortdurend door [appellante 1] worden lastig gevallen met klachten over normale woongeluiden;
- in 2004 een aan Predio gerichte sommatie door de advocaat van de toenmalige huurder van de kantoorruimte ( [bedrijf 1] ) om de door [appellante 1] veroorzaakte overlast te doen beëindigen;
- een sommatie aan Predio van de familie [naam 11] om de door [appellante 1] veroorzaakte overlast te doen beëindigen;
- in 2005 opzegging van de huurovereenkomst (kantoorruimte) door [bedrijf 1] waarbij als reden werd gegeven: overlast door [appellante 1] ;
- opzegging in 2006 van de huurovereenkomst (bovenwoning) door de familie [naam 11] , waarbij mede als reden werd gegeven: overlast door [appellante 1] ;
- klachten in 2007 door de nieuwe huurder van de kantoorruimte (Secretary Plus) over gebruik door [appellante 1] van de gemeenschappelijke hal als opslag en stallingsruimte voor fietsen en het los laten lopen van haar hond in het pand;
- klachten in 2008 van de nieuwe huurder van de bovenwoning ( [naam 12] ) over het herhaaldelijk lastig gevallen worden door [appellante 1] met klachten over geluidsoverlast;
- klachten in 2009 door de huurder van de bovenwoning ( [naam 12] ) over het voortdurend klagen door [appellante 1] over geluidsoverlast, het stellen van eisen om geluidsoverlast te voorkomen en het met een hamer slaan op de voordeur van de bovenwoning;
- klachten in 2009 van de huurder van de kantoorruimte (Secretary Plus) over overlast door [appellante 1] ;
- klachten in 2010 door de bewoners van de bovenwoning over het lastig gevallen worden door [appellante 1] en intimiderend gedrag van [appellante 1] ;
- ruzie in 2012 met de nieuwe huurder van de bovenwoning ( [naam 13] ) waarbij [appellante 1] over geluidsoverlast klaagt;
- opzegging van de huurovereenkomst in 2013 door de huurder van de bovenwoning ( [naam 13] ), waarbij als reden werd gegeven dat [appellant 2] een van de bewoners had bedreigd;
- ruzie in 2013 tussen [appellante 1] en de nieuwe huurders van de bovenwoning. [appellante 1] schrijft aan Predio dat zij ( [appellanten] ) hun muziek van 9.00 tot 22.00 zullen laten aanstaan, ondanks het verzoek van Secretary Plus om dat niet te doen, totdat Predio de bewoners van de bovenwoning ‘in de hand heeft’;
- klacht in 2014 van de huurder van de kantoorruimte (Secretary Plus) dat [appellante 1] in de ochtend de huisbel van de bovenwoning minutenlang ingedrukt houdt, wat ook door Secretary Plus als storend wordt ervaren omdat zij zakelijk bezoek ontvangt. Volgens Secretary Plus heeft zij tevergeefs [appellante 1] hierop aangesproken;
- klachten in 2015 van Secretary Plus over [appellante 1] die vanaf haar balkon water zou gooien op werknemers van Secretary Plus die in de tuin een sigaret roken;
- klachten in 2015 van Secretary Plus over [appellante 1] die afval in de tuin zou gooien;
- opzegging van de huurovereenkomst in 2015 door de huurder van de bovenwoning, mede als gevolg van overlast door [appellante 1] ;
- klacht in 2015 van Secretary Plus dat [appellante 1] gebroken glas vanaf haar balkon op de trap van de kantoorruimte naar de tuin zou hebben gegooid.
4.15
Op haar beurt heeft [appellante 1] vele klachten over bovengenoemde huurders bij Predio ingediend. In deze procedure is niet aan de orde welke klachten terecht waren en of zij toen ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigden. Dat is onderdeel van de eerste ontbindingsprocedure geweest. Wel is voor het hoger beroep in deze tweede ontbindingsprocedure relevant het vaststaande feit dat vanaf het begin van de huurrelatie met [appellante 1] verschillende huurders hebben geklaagd over overlast door [appellante 1] en dat verschillende huurders hun huurovereenkomst hebben opgezegd en daarvoor als reden hebben opgegeven de door hen van [appellante 1] ervaren overlast.
De periode na het 2017-vonnis
4.16
OZV heeft aangevoerd dat [appellanten] na het 2017-vonnis hun gedrag niet ten goede hebben aangepast, maar integendeel in ernstiger mate overlast hebben veroorzaakt en steeds meer intimiderend gedrag jegens de andere huurders en ook werklieden zijn gaan vertonen. OZV heeft haar stellingen in dit verband onderbouwd met verschillende verklaringen van de huurders van de bovenwoning ( [naam 2] ) en van de kantoorruimte op de begane grond en eerste verdieping ( [naam 4] ), andere schriftelijke bescheiden en foto’s en filmpjes. Daarbij heeft OZV met name de volgende incidenten benoemd:
- een incident in het trappenhuis op 16 maart 2018 waarbij [appellanten] en [naam 2] met twee vriendinnen betrokken waren;
- verschillende incidenten tussen [naam 4] en [appellanten] ;
- het belemmerend en onheus benaderen van verscheidene werklieden door [appellanten]
Het incident op 16 maart 2018
4.17
Hierover zijn [naam 2] , haar bij het incident aanwezige nichtje [naam 3] en [appellant 2] als getuige gehoord.
4.18
Samengevat heeft [naam 2] het volgende verklaard. Zij woont vanaf juli 2017 in de bovenwoning. Vanaf het begin heeft [appellante 1] [naam 2] benaderd met instructies om in haar woning haar schoenen uit te doen en de tv zacht te zetten en met klachten dat zij geluidsoverlast zou veroorzaken. [naam 2] heeft uiteindelijk de nummers van [appellanten] via Whatsapp geblokkeerd. Op een avond in februari 2018 rond 19.45 uur heeft [appellante 1] of [appellant 2] op haar deur gebonkt en iets geroepen in de trant dat ze op moesten houden met het maken van geluid, terwijl [naam 2] enkel met haar broer en zus zat te eten. Op de avond van het incident in maart 2018 zat [naam 2] te eten met haar nichtje en een vriendin. Zij zaten aan tafel en hadden hun schoenen uit. Op de tv stond de radio zachtjes aan. Rond 22.00 hebben zij opgeruimd en hun schoenen aangedaan. Er werd toen op de deur gebonkt en geschreeuwd. [naam 2] heeft daarop niet gereageerd, omdat zij en haar bezoek weg zouden gaan. Vervolgens zijn zij naar beneden gelopen. (Uit de gedingstukken blijkt dat vanuit de bovenwoning een trap naar beneden leidt, dat zich daar de toegangsdeur naar de bovenwoning bevindt, dat die deur uit komt op een overloop waarop zich ook twee toegangsdeuren naar de woning van [appellanten] bevinden, hof.) Aangekomen op de overloop was die eerst nog leeg, maar al snel kwamen [appellanten] ieder uit een toegangsdeur van hun woning de overloop op, sloten [naam 2] en haar bezoek als het ware in en zeiden de meest vreselijke dingen. [naam 2] voelde veel agressie en woede bij [appellante 1] . [appellant 2] zei tegen haar ‘Jij gaat niet meer alleen naar boven willen lopen’. [naam 2] heeft het incident als beangstigend ervaren.
4.19
[naam 3] heeft, samengevat, het volgende verklaard. Met [naam 2] en een vriendin [naam 14] hebben zij die avond gegeten. Zij had zoals gebruikelijk haar schoenen uitgedaan, omdat zij wist dat de benedenburen vaker klaagden over geluidsoverlast. Op zeker moment werd hard op de deur gebonsd. Er werd wat geroepen maar [naam 3] weet niet wat. Tussen 21.30 en 22.00 uur zijn zij de trap naar beneden afgelopen. Die komt uit op het overloopje waar [appellanten] wonen. Op het moment dat zij, [naam 2] en de vriendin, de deur opendeden, kwamen [appellanten] ieder uit een toegangsdeur van hun woning. Er ontstond een woordenwisseling. Er werden door [appellante 1] nare dingen tegen [naam 2] en haar bezoek gezegd, zoals dat ze eng zijn en bitches zijn. [naam 3] voelde zich angstig. Zij is gaan filmen. [appellanten] kwamen erg agressief over. [appellant 2] ging dichtbij [naam 2] staan en zei onder meer ‘Jij zult nooit meer naar boven willen lopen’ of iets in die geest. Het was bedreigend. [naam 3] hoorde [appellante 1] haar zoon terugroepen met een tekst als ‘Laat die bitches gaan. Ze zijn te eng voor ons. Ik griezel van ze.’
4.2
[appellant 2] heeft, samengevat, het volgende verklaard. Op de avond van het incident werd op zeker moment bij hen op de voordeur gebonsd en hoorden zij vrouwenstemmen dingen roepen als ‘slaap lekker, nu kan je gaan slapen, wij gaan weg, oude heks’. [appellant 2] hoorde zijn moeder de deur opendoen en haar zeer emotioneel reageren. Zijn moeder vroeg ‘Hoe kun je dit nu doen? En wat is dit nou?’. Ongeveer op dat moment kwam [appellant 2] erbij. Hij zag de vrouwen op de trap staan. Hij is tussen zijn moeder en de vrouwen gaan staan. Over en weer werden er dingen geroepen. Hij hoorde [naam 2] zeggen of zijn moeder wel wist hoeveel vijanden zij in dit huis heeft. [appellant 2] heeft op een gegeven moment tegen zijn moeder gezegd ‘je wilt niet meer alleen naar boven’. Hij bedoelde daarmee dat ze beter niet meer in haar eentje de trap op naar haar appartement kon gaan.
4.21
OZV heeft ook een schriftelijke verklaring overgelegd van [naam 14] . Zij heeft verklaard bij het hiervoor besproken incident aanwezig te zijn geweest. Samengevat heeft zij het volgende verklaard. Zij at die avond bij [naam 2] , waarbij ook [naam 3] aanwezig was. Rond 21.30 hoorden zij gebonk op de deur. [naam 2] zei dat dat wel vaker gebeurde. Ongeveer 15 minuten later liepen zij naar beneden. [appellanten] kwamen ieder uit een toegangsdeur van hun appartement. [appellante 1] zei lelijke dingen zoals ‘Je bent een eng wijf’, ‘jij met je lelijke rotkop’ en ‘bitches’. Dit was gericht naar [naam 2] maar toen [naam 14] het wat probeerde te sussen kreeg zij ook de volle laag en werd zij eng en vies genoemd. De zoon van [appellante 1] zei ‘jij durft straks niet meer in je eentje naar boven te lopen.’ Dit voelde als een serieuze bedreiging.
4.22
OZV heeft een filmpje van het incident in het geding gebracht. Het hof heeft het filmpje bekeken. Daarop is niet veel te zien; er zijn momenten dat alleen traptreden zijn te zien en het is donker. Op enig moment zijn wat personen te zien staande op verschillende hoogtes in het trappenhuis. Ook zijn op het filmpje uitspraken over en weer te horen, waaronder door [appellante 1] gebezigde scheldwoorden en de hiervoor genoemde opmerking van [appellant 2] (‘jij gaat niet meer alleen naar boven willen lopen’). [appellanten] hebben aangevoerd dat het filmpje is bewerkt. De gehoorde getuigen hebben onder ede ontkend dat het filmpje is bewerkt. [appellanten] hebben een verklaring overgelegd waarin [naam 15] concludeert dat het filmpje is bewerkt. Die conclusie is weersproken in een door OZV overgelegd rapport van [naam 16] . Gelet op dit rapport en de afgelegde getuigenverklaringen hebben [appellanten] hun stelling dat het filmpje is bewerkt onvoldoende concreet toegelicht. Zij hebben ook niet geconcretiseerd in hoeverre of op welke onderdelen het ‘bewerkte’ filmpje afwijkt van de werkelijkheid.
4.23
Maar afgezien daarvan geldt het volgende. [appellanten] hebben niet betwist dat zij de op het filmpje te horen uitspraken hebben gedaan. Die uitspraken zijn ook te lezen in de transcriptie die [appellanten] hebben overgelegd. [appellante 1] heeft onder meer gezegd ‘We gaan naar boven, laat die bitches [appellant 2] ’, ‘Ja, met je lelijke rotkop, donder toch op man’, ‘je bent eng, bah. Kom [appellant 2] , laat die engerds gaan’ ‘Laat ze maar gaan. Ze zijn te eng voor ons. Kom. Ik griezel van die wijven.’ ‘Griezel’, ‘Ik griezel van jou, je bent zo eng, ook om te zien. Je bent zo’n vies eng meisje’. Ook is te horen (en in de transcriptie van [appellanten] te lezen), dat [appellant 2] zegt ‘jij gaat niet meer alleen naar boven willen lopen.’
4.24
De stelling van [appellanten] en de verklaring van [appellant 2] als getuige dat zijn hiervoor aangehaalde opmerking voor zijn moeder was bedoeld, acht het hof niet overtuigend. Als [appellant 2] de opmerking zo had bedoeld, had het veeleer voor de hand gelegen dat hij dat later in afwezigheid van [naam 2] en haar bezoek zou hebben gezegd. Hoe dan ook is goed voorstelbaar dat [naam 2] en haar bezoek de opmerking als bedreigend hebben ervaren.
4.25
Hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd over de onmogelijkheid dat zowel de toegangsdeur naar de bovenwoning als een van de toegangsdeuren naar de woning van [appellanten] tegelijk zouden zijn geopend, over het feit dat [naam 2] en [naam 3] niet gelijkluidend hebben verklaard over de positie van alle betrokkenen tijdens het incident en dat [naam 2] in strijd met de waarheid zou hebben verklaard dat zij door [appellanten] werden ingesloten en dat zij meteen de politie heeft gebeld, acht het hof van te geringe betekenis om af te doen aan de kern van de verklaringen, die wordt ondersteund door het filmpje en de transcriptie van [appellanten] Daarbij komt dat voorstelbaar is dat [naam 2] het feit dat door [appellanten] ieder door een andere deur de overloop op kwamen, heeft ervaren als werden zij en haar bezoek ‘ingesloten’, terwijl dat feitelijk misschien niet aan de orde was. Verder is er onvoldoende aanwijzing dat [naam 2] in strijd met de waarheid zou hebben verklaard dat zij de politie heeft gebeld. [naam 3] en [naam 14] hebben bevestigd dat [naam 2] de politie heeft gebeld. Het valt ook niet goed in te zien waarom alle drie de getuigen hierover in strijd met de waarheid zouden verklaren. Het kan zijn dat het telefoontje niet is geregistreerd bij de politie. Hoe het ook zij, het is geen aanwijzing dat [naam 2] in strijd met de waarheid heeft verklaard. Het komt erop neer dat op het moment waarop [naam 2] en haar bezoek het pand wilden verlaten, [appellanten] de confrontatie opzochten en zich daarbij in ieder geval verbaal agressief en bedreigend hebben gedragen. Hun stelling dat [naam 2] en haar bezoek op de deur van [appellanten] hebben gebonsd en iets hebben geroepen als ‘nou kan je slapen, oude heks’ is door [naam 2] en haar bezoek betwist. Het ligt bovendien niet meteen voor de hand indachtig het feit dat alle betrokkenen verklaren dat vrijwel direct nadat [naam 2] en haar bezoek de overloop hadden bereikt, [appellanten] uit hun toegangsdeuren de overloop op kwamen. Evenmin overtuigt de stelling van [appellante 1] dat zij enkel de overloop op ging om te vragen waaraan zij het (door haar gestelde) gedrag van [naam 2] c.s. had te danken. Ten slotte gaat het hof ook voorbij aan de stelling van [appellanten] dat niet [naam 14] , maar [naam 17] bij het incident aanwezig was. Dat staat haaks op de getuigenverklaringen van [naam 2] en [naam 3] en op de schriftelijke verklaring van [naam 14] . Ook is het enkele feit dat [naam 14] in haar verklaring de datum en plaats van ondertekening heeft ingevuld, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onvoldoende om aan te nemen dat het niet haar verklaring maar een niet met de waarheid strokende, gedicteerde verklaring zou betreffen.
Incidenten tussen [appellanten] en [naam 4]
4.26
Samengevat heeft [naam 4] als getuige het volgende verklaard. In juli 2017 is [naam 4] begonnen met verbouwing van de door hem gehuurde kantoorruimte. [appellante 1] stelde allerlei eisen, zoals dat er niet vóór 9.00 in de ochtend mocht worden begonnen en dat tegen het plafond van de kantoorruimte isolatie moest worden aangebracht. [naam 4] en zijn medewerkers mochten ook niet in de tuin roken. De verslechterde verhouding escaleerde toen een monteur bezig was met het installeren van camera’s in de kantoorruimte. Die monteur werd door [appellante 1] aangesproken. Zij eiste op hoge toon uitleg over wat hij aan het doen was en dat dat zo niet kon. [naam 4] heeft de deur van het kantoor toen dichtgedaan. Hij hoorde [appellante 1] aan de andere kant van de deur zoiets roepen als ‘Eikel, wat denk je wel’. [appellant 2] kwam toen naar buiten en ging met zijn telefoon van buiten naar binnen filmen. Na een tijdje ging de monteur naar boven ( [naam 4] huurt ook op de eerste verdieping kantoorruimte, hof) om ook daar camera’s te plaatsen. Hij werd daar tegen gehouden door [appellant 2] die tegelijkertijd de monteur filmde en uitleg eiste. Verder trof [naam 4] een keer of vier etensresten aan in de tuin, die volgens hem wel door [appellanten] naar beneden moeten zijn gegooid. Op zijn kosten heeft [naam 4] de algemene ruimte opgeknapt, waarbij ook de brievenbus is vervangen. [appellante 1] was het daarmee niet eens en liet om haar ongenoegen te laten blijken steeds de brievenbus openstaan, zodat de post op de grond viel. Dat is bij gebruik van de deur vervelend en bovendien is daardoor kennelijk een brief beschadigd. [naam 4] werd toen beschuldigd van schending van het briefgeheim waarbij de politie werd ingeschakeld. [appellante 1] heeft zich ook vervelend gedragen richting de tuinman, [naam 18] . In de hete zomer van 2018 verdroogde alles, maar de buitenkraan bleek niet aangesloten. Naar het idee van [naam 4] en de tuinman bevond de kraan om de buitenkraan open te zetten zich in de berging van [appellante 1] . [naam 18] mocht echter niet haar berging in. Ook weigerde [appellante 1] aan de voorkant haar fietsen weg te halen, terwijl [naam 18] daar onkruid moest bestrijden. Hij heeft dat toen tussen de fietsen door moeten doen en daarop volgde een heftig gesprek met [appellante 1] , zo vertelde [naam 18] later. [naam 4] vind het hoe dan ook vervelend dat [appellanten] hun fietsen aan de voorkant aan het pand vastmaken, omdat het oude barrels zijn en het afbreuk doet aan de uitstraling van het pand. [appellanten] weigeren echter hun fietsen op een andere plek neer te zetten. Omdat [naam 4] bijna iedere dag mails en Whatsapps met eisen en opmerkingen van [appellante 1] ontving, heeft hij gezegd dat hij e-mail en Whatsapp zou blokkeren en alleen nog via brieven wilde communiceren.
4.27
[appellante 1] heeft betwist dat zij etensresten naar beneden heeft gegooid. Zij betwist ook dat zij [naam 4] zou hebben bestookt met mails en Whatsapp-berichten waarin zij allemaal eisen stelde. [appellanten] hebben veel last van de verbouwing van de kantoorruimte gehad. Zij zien niet in waarom zij hun fietsen niet aan de voorkant zouden mogen plaatsen; in de straat is verder geen plek. [naam 4] heeft camera’s opgehangen in de gemeenschappelijke ruimte. [appellante 1] is daartegen in kort geding opgekomen en heeft toen gelijk gekregen. Toen een monteur bezig was met het installeren van camera’s in de kantoorruimte was het kort geding aanhangig. Het is niet gek dat [appellanten] wilden weten hoe dat daarmee zat. [appellant 2] heeft de monteur niet tegengehouden. In de berging van [appellanten] zit geen kraan, waarom zou dan toegang tot die berging moeten worden gegeven. De tuinman schold [appellante 1] uit en zei dat hij met gif spoot, waarvan [appellante 1] erg schrok, aldus [appellanten]
4.28
Dat [appellanten] last hebben gehad van de in opdracht van [naam 4] uitgevoerde verbouwing, die maanden heeft geduurd, is voorstelbaar. Ook zijn [appellanten] terecht opgekomen tegen het plaatsen van camera’s in de gemeenschappelijke ruimten. Verder zijn zij niet verplicht om toegang tot hun berging te verlenen voor het onderzoeken of daar een kraan zit, als zij weten dat die kraan er niet zit. Evenmin zijn zij verplicht hun fietsen elders te plaatsen. Dit alles neemt echter niet weg dat het elkaar zaken gunnen onderdeel van goed (mede)huurderschap kan zijn en dat huurders op redelijke en fatsoenlijke wijze met elkaar en elkaars belangen dienen om te gaan. Dat geldt voor [appellanten] en voor [naam 4] in gelijke mate. Wat in ieder geval als niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist is komen vast te staan, is de wijze waarop [appellanten] zich hebben bemoeid met het installeren van camera’s in de kantoorruimten van [naam 4] ; [appellanten] hadden daar niets te zoeken en ook het van buitenaf naar binnen in de kantoorruimte filmen door [appellant 2] overschrijdt de grenzen van een door huurders onderling in acht te nemen fatsoenlijke omgang.
4.29
Indien alleen de incidenten tussen [appellanten] en [naam 4] aan de vordering ten grondslag zouden hebben gelegen, zou dat onvoldoende zijn geweest voor een tekortkoming die ontbinding van de huurovereenkomst zou rechtvaardigen. Zoals hiervoor is overwogen en ook hierna nog aan de orde zal komen, staat de wijze waarop [appellanten] met [naam 4] zijn omgegaan echter niet op zichzelf.
Het belemmerend en onheus benaderen van verscheidene werklieden door [appellanten].
4.3
Samengevat heeft de hiervoor genoemde tuinman, [naam 18] , als getuige het volgende verklaard. Vanwege de droge zomer in 2018 moest in de tuin extra water worden gegeven. Uit de buitenkraan kwam geen water. Met [naam 4] heeft [naam 18] onderzocht waar de leiding vandaan kwam en waar eventueel een tussenkraan zou zitten. Zij kwamen uit bij de berging van [appellante 1] . [naam 4] heeft aan [appellante 1] gevraagd om haar berging te openen, maar zij weigerde en zei dat er geen kraan zat. [naam 18] moest toen met emmers water gaan sjouwen. Ergens in september 2018 was [naam 18] met schoonmaakazijn onkruid aan het bestrijden. Zijn assistent was bladeren aan het vegen, onder andere tussen de fietsen die tegen de voorgevel stonden. Zijn assistent had zich daarbij aan de fietsen opengehaald. [appellante 1] kwam eraan met een fiets, die zij ook tegen de voorgevel plaatste. Zij vroeg wat [naam 18] aan het doen was. [naam 18] zei dat hij onkruid aan het bestrijden was en vroeg of [appellante 1] de fietsen wilde verwijderen zodat [naam 18] erbij kon om onkruid te bestrijden. [naam 18] vond dat [appellante 1] raar en uit de hoogte reageerde, zo van ‘ik woon hier al 28 jaar en die fietsen horen hier zo’. Toen [appellante 1] haar fiets neerzette, maakte zij die met een kettingslot vast aan de twee fietsen die er al stonden. Die fietsen stonden op hun beurt vast aan het traliewerk van de gevel. Omdat ze zo vaststonden kon [naam 18] ze niet zelf verzetten. [naam 18] heeft op een enkele keer na geen werk meer voor [naam 4] willen doen, omdat hij geen zin had om [appellante 1] nog eens tegen te komen.
4.31
Samengevat heeft de monteur die camera’s in de kantoorruimte van [naam 4] heeft opgehangen, [naam 5] , als getuige het volgende verklaard. Hij heeft de klus in 2018 uitgevoerd. De camera’s moesten worden opgehangen in het kantoor op de begane grond en in het kantoor op de eerste verdieping. [naam 5] moest vaak over de trap. Als hij dat deed werd hij op een vervelende manier bejegend door [appellante 1] . Zij hinderde [naam 5] , sprak hem aan en filmde hem. [appellante 1] vroeg voor welk bedrijf [naam 5] werkte en wat hij kwam doen. Toen [naam 5] zijn werk had afgerond en het pand verliet, werd hij door [appellante 1] achtervolgd. Omdat hij niet wilde dat [appellante 1] zag in welke auto hij stapte (op de auto stond de bedrijfsnaam), is [naam 5] nog een rondje door de wijk gaan lopen totdat hij [appellante 1] kwijt was.
4.32
Ook de schilder, [naam 7] , die tijdens de verbouwing door [naam 4] werkzaamheden heeft uitgevoerd c.q. door zijn personeel heeft laten uitvoeren, heeft verklaard over de wijze waarop [appellante 1] hem en zijn personeel zou hebben benaderd en bejegend. [appellanten] hebben aangevoerd dat deze schilder een belang had om in het voordeel van OZV te verklaren, omdat hij via OZV antikraak woonruimte had en zijn onderneming op dat adres had ingeschreven. Indien OZV inderdaad woonruimte aan de schilder ter beschikking had gesteld, rechtvaardigt dat niet zonder meer de conclusie dat de schilder onder ede in strijd met de waarheid zou hebben verklaard. Het hof acht het niet nodig dit nader te onderzoeken. Het zal deze verklaring niet betrekken bij zijn oordeel.
4.33
[appellanten] hebben een andere lezing van de door [naam 18] en [naam 5] omschreven gebeurtenissen gegeven. Hoe het ook zij, als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist staat vast dat [appellante 1] zich met de uitvoering van hun werkzaamheden heeft bemoeid op een wijze die door beide werklieden als onaangenaam is ervaren. Ook staat vast dat [naam 18] geen tuinwerk meer wilde doen, omdat hij [appellante 1] niet meer wilde tegenkomen en dat [naam 5] het kennelijk nodig vond om nog een blokje om te gaan om [appellante 1] ‘kwijt te raken’ en niet wilde dat zij zag in welke auto hij stapte. Hoewel dat op zichzelf genomen aan [naam 5] zelf kan hebben gelegen en niet per se aan Van [appellante 1] en haar bejegening van [naam 5] , is het waarschijnlijker dat dat laatste wel het geval is geweest; het strookt immers met de ervaringen van andere personen die te maken kregen met [appellante 1] in situaties waarin haar iets niet aanstond.
4.34
Ook voor de ervaringen van [naam 18] en [naam 5] geldt dat indien alleen die aan de vordering ten grondslag hadden gelegen, dat onvoldoende zou zijn geweest voor een tekortkoming die ontbinding van de huurovereenkomst zou rechtvaardigen. Maar ook hier geldt dat deze ervaringen met [appellante 1] niet op zichzelf staan. Het hof neemt bovendien in aanmerking de verklaring die [naam 1] als getuige heeft afgelegd. Samengevat heeft [naam 1] het volgende verklaard. Sinds 2005 is [naam 1] voor OZV belast met het beheer van de verhuurde panden. Hij krijgt enkele tientallen klachten per jaar over [appellante 1] . Het zijn klachten van huurders (zoals in 2005 van de huurder van de bovenwoning, [naam 11] ), maar ook van werklieden die vanwege de bejegening door [appellante 1] niet meer in het pand willen werken. Van iedere huurder heeft OZV één dossier, maar het dossier van [appellante 1] bestaat uit acht ordners. OZV heeft getracht de overlast van [appellante 1] te beëindigen, bijvoorbeeld door verscheidene pogingen tot mediation. Ook heeft OZV een huishoudelijk reglement opgesteld. Alle huurders, behalve [appellante 1] , stemden daarmee in. Verscheidene huurders zijn vertrokken in verband met overlast door [appellante 1] , onder meer de vermogensbeheerder die de kantoorruimte tot 2006 huurde ( [bedrijf 1] ) en huurders van de bovenwoning. Het lijkt erop dat de gevallen van overlast steeds extremer worden.
4.35
[appellanten] hebben aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen onjuist zijn en dat de getuigen gelieerd zijn aan OZV. [naam 2] heeft bevestigd bevriend te zijn met de dochter van [naam 8] , (indirect) directeur van OZV. Dat enkele feit maakt niet dat haar verklaring niet bruikbaar zou zijn. [appellanten] hebben ook niet concreet toegelicht waarom en op welke punten [naam 2] dan onwaarheid zou hebben gesproken, op een aantal punten na, die niet overtuigen (zie hiervoor rov. 4.25). [appellanten] hebben ook overigens onvoldoende concreet toegelicht dat er banden tussen de getuigen en OZV bestaan, die de conclusie rechtvaardigen dat de getuigen in strijd met de waarheid hebben verklaard. Verder maakt het feit dat [naam 1] in dienst is bij OZV en belast is met het beheer van verhuurde panden zijn verklaring niet onbruikbaar. Ook hier hebben [appellanten] onvoldoende concreet toegelicht waarom dat anders zou zijn. [appellanten] hebben verder betoogd dat [naam 4] meineed heeft gepleegd, omdat hij in strijd met de waarheid zou hebben verklaard dat hij geen opdracht had gegeven om kabels door de kelder van [appellanten] te trekken. [naam 4] heeft dat echter niet verklaard. Het hof volgt [appellanten] evenmin in hun betoog dat uit de verklaring van [naam 9] volgt dat [naam 4] erop uit was om [appellante 1] dwars te zitten en zijn verklaring daarom niet zou mogen worden meegenomen. Uit de verklaring van [naam 9] is af te leiden dat [appellanten] veel last hebben gehad van de in opdracht van [naam 4] uitgevoerde verbouwing en dat dat kan hebben bijgedragen aan de spanningen tussen [naam 4] en [appellanten] Dat ontneemt echter niet het grensoverschrijdende karakter van de handelwijze van [appellante 1] c.s jegens andere huurders en werklieden. Verder hebben [appellanten] gewezen op verklaringen van derden inhoudende dat zij als buur of bekende van [appellanten] goede ervaringen met hen hebben. Dergelijke verklaringen nemen echter niet weg dat anderen, met wie [appellanten] te maken kregen in een situatie die [appellanten] onwelgevallig was, heel andere ervaringen met [appellanten] hadden. Ook de stelling dat [appellanten] nooit klachten van ‘de huurder van de eerste verdieping’ hebben ontvangen snijdt geen hout. [naam 4] heeft voldoende aangetoond dat hij zowel de begane grond als de eerste verdieping huurt, dat zijn bedrijf en dat van zijn echtgenote ( [naam 19] ) beide verdiepingen als kantoor gebruiken en dat de medewerkers van [naam 19] evenzeer als [naam 4] overlast van [appellanten] hebben ervaren.
Verklaringen [bedrijf 1] en [naam 20] . Telefoongesprek [appellant 2] met [naam 11]
4.36
Zoals hiervoor is overwogen (rov. 4.12) betrekt het hof ook de periode voorafgaande aan het 2017-vonnis bij zijn beoordeling. Zo neemt het hof ook de volgende schriftelijke verklaringen van (oud-)huurders in aanmerking:
- [bedrijf 1] : van 2002-2006 huurder kantoorruimte op de begane grond en eerste verdieping. [appellante 1] kwam regelmatig het kantoor binnen stormen en schreeuwde dan dat ze last had van allerlei zaken. Dit terwijl medewerkers van [bedrijf 1] dan met cliënten aan de telefoon zaten en privacygevoelige zaken bespraken. Men heeft tevergeefs vele malen [appellante 1] verzocht met dat gedrag te stoppen. [appellante 1] liet ook veel zaken in het pand rondslingeren. Vanwege de aanhoudende overlast door [appellante 1] heeft [bedrijf 1] noodgedwongen de huurovereenkomst opgezegd.
- [naam 20] : woonde van maart 2016 tot november 2016 met zijn vriendin in de bovenwoning. Al voordat [naam 20] de bovenwoning betrok ontving hij een Facebookbericht van [appellante 1] waarin zij alvast enkele ‘huisregels’ door gaf en benoemde dat [naam 20] in principe in haar huis zou intrekken. Vanaf dag 1 begonnen [appellanten] hem en zijn vriendin lastig te vallen. Op de verhuisdag stonden [appellanten] op de deur te bonken vanwege vermeende geluidsoverlast en kreeg [naam 20] van [appellanten] enkele smsjes om te vertellen wat een hel het was voor hen om daar te wonen. Een paar dagen later stond [naam 20] rond 23.00 uur op zijn balkon een sigaret te roken, toen [appellant 2] begon te schreeuwen dat het niet de bedoeling was dat [naam 20] ’s avonds buiten stond. Even later werd er door [appellant 2] hard op de deur gebonkt, waarbij werd geschreeuwd en gedreigd dat hij [naam 20] wel weg zou krijgen. De vriendin van [naam 20] was overdag thuis en durfde bijna niet door huis te lopen, omdat [appellante 1] bij het minste of geringste geluid smsjes ging sturen. Ook is voorgekomen dat de vriendin van [naam 20] door het huis liep en [appellante 1] haar vanuit haar eigen huis volgde door met een bezem op het plafond te slaan waar de vriendin liep. Als [naam 20] en zijn vriendin door het huis liepen, een was draaiden of de afzuigkap aanzetten, werd er weer op de deur gebonkt, of werd [naam 20] gebeld of ontving hij smsjes. Puur om rust te krijgen zijn [naam 20] en zijn vriendin een tijd bij zijn ouders gaan wonen.
4.37
[appellanten] hebben aangevoerd dat hun voormalige bovenbuurman [naam 11] kan verklaren dat hij nooit enige overlast van hen heeft ondervonden, maar dat [naam 11] geen schriftelijke verklaring kan verstrekken, omdat hij in het kader van een uitkoop overeenkomst met Predio een geheim contract heeft moeten tekenen. Dit zou volgens [appellanten] blijken uit een telefoongesprek tussen [appellant 2] en [naam 11] op 29 augustus 2016. [appellanten] hebben een transcriptie daarvan overgelegd, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Uit deze transcriptie blijkt dat [appellant 2] [naam 11] heeft gebeld. Ook lijkt het erop dat [appellant 2] niet aan [naam 11] heeft medegedeeld dat hij, [appellant 2] , het gesprek opnam. Wat verder opvalt is het volgende:
[appellant 2] :
De reden dat ik je bel is omdat ik hier nog steeds woon, en ik had laatst de verhuurder gevraagd of ik medehuurder mag worden, en nu krijg ik net een briefje terug waarin ze zeggen te begrijpen dat jullie zijn verhuisd vanwege ons en dat ik daarom geen medehuurder zou mogen worden. Ik had eigenlijk altijd begrepen dat jullie zijn verhuisd omdat die etage gewoon te klein was.
[naam 11] :
Nee we zijn echt verhuisd vanwege jullie.
Dat is een duidelijk antwoord.
Ten slotte valt ook op dat [appellanten] precies dit deel van het gesprek hebben weggelaten in de transcriptie die zij in hoger beroep hebben overgelegd. Dit staat, minstgenomen, op gespannen voet met artikel 21 Rv.
Overlast. Geen goed huurderschap
4.38
Uit het voorgaande volgt dat [appellante 1] stelselmatig huurders heeft lastig gevallen en daarbij regelmatig grenzen heeft overschreden. Dat wordt niet anders indien rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat bij sommige confrontaties misschien ook wat valt aan te merken op de handelwijze of uitlatingen van de andere huurders. Het was immers steeds [appellante 1] die de confrontatie met anderen opzocht. Ook valt op dat dat steeds ernstiger vormen aannam; waar het aanvankelijk voornamelijk bestond uit bellen, berichten sturen per e-mail, sms, Whatsapp of brief en hard bonzen op de toegangsdeur van de bovenwoning, hebben [appellanten] in 2017 en 2018 ook de fysieke confrontatie met andere huurders en werklieden opgezocht. Het hof verwijst hier naar de hiervoor besproken incidenten. Het onderstreept dat [appellanten] niet van plan waren hun gedrag aan te passen, ook niet na het 2017-vonnis. Anders dan zij lijkt te betogen, wordt [appellante 1] in dat vonnis niet ‘vrijgepleit’. Integendeel, het moet voor haar duidelijk zijn geweest dat de wijze waarop zij anderen benaderde, haar ongenoegen over bepaalde zaken uitte en haar wil aan anderen trachtte op te dringen, niet door OZV werd geaccepteerd en OZV noodzaakten om ter veiligstelling van het huurgenot van al haar huurders, rechtsmaatregelen tegen [appellanten] te nemen. Dat de kantonrechter hetgeen in 2017 was komen vast te staan onvoldoende vond om de gevorderde ontbinding en ontruiming toe te wijzen, neemt niet weg dat [appellante 1] wel degelijk een gewaarschuwd mens was.
4.39
[appellanten] hebben steeds betoogd dat er een complot bestaat om hen uit de woning te krijgen in verband met commerciële belangen van OZV. OZV heeft dat gemotiveerd betwist. Zij heeft benadrukt dat de enige reden voor haar optreden tegen [appellanten] was het beëindigen van de door hen veroorzaakte overlast. Voor een door [appellanten] geschetst complot bestaan geen aanwijzingen. Wat het dossier laat zien is een continue en consistente stroom van gelijksoortige klachten over overlast door [appellante 1] over vele jaren en uitgesproken door zeer veel verschillende personen en bedrijven. Het is onwaarschijnlijk dat die allemaal in een complot zouden zitten om [appellante 1] uit haar woning te krijgen. Daarbij komt dat vergelijkbare klachten over [appellante 1] zijn geuit in de periode dat OZV nog geen verhuurder was. Overigens zou een eventueel plan van OZV met het pand in onverhuurde staat het voorgaande niet anders maken. De door [appellanten] stelselmatig en structureel veroorzaakte overlast staat immers vast en OZV is contractueel verplicht om het huurgenot van haar andere huurders te waarborgen.
4.4
Het gedrag van [appellante 1] en op enig moment ook van haar zoon [appellant 2] , is zonder meer gedrag dat afwijkt van hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. [appellante 1] is tekort geschoten in haar verplichting zich als goed huurder te gedragen. Gelet op de ernst en het structurele karakter ervan rechtvaardigt deze tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst. Het woonbelang van [appellante 1] staat daaraan niet in de weg. Het belang van OZV bij het kunnen nakomen van haar verplichting om haar andere huurders huurgenot te verschaffen, weegt zwaarder. Er zijn geen aanwijzingen dat OZV zich daarbij in het geheel niet ook om het huurgenot van [appellanten] heeft bekommerd. Het tegendeel blijkt voldoende uit de pogingen van OZV om de onderlinge verhoudingen te verbeteren (zoals gesprekken, mediation, opstellen Huishoudelijk Reglement) en de door OZV uitgevoerde werkzaamheden aan de woning, zoals het aanbrengen van geïsoleerde harde vloerbedekking en het aan de woning plaatsen van een balkon.
Geen nadere bewijslevering
4.41
In het licht van de grote hoeveelheid materiaal waarmee OZV haar stellingen heeft toegelicht, hebben [appellanten] hun betwisting daarvan onvoldoende gemotiveerd. Aan (nadere) bewijslevering komt het hof daarom niet toe.
Slotsom
4.42
Het hoger beroep van [appellanten] heeft dus geen succes. Daarmee is de voorwaarde waaronder het incidenteel hoger beroep is ingesteld niet vervuld en komt het hof aan behandeling van dat hoger beroep niet toe. Dat betekent ook dat het hof in verband met dat hoger beroep geen kostenveroordeling zal uitspreken. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. [appellanten] zullen als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in (principaal) hoger beroep en de kosten van de procedures in beide door [appellanten] opgeworpen incidenten. Voor de behandeling van het verzoek om tussentijds cassatieberoep toe te staan wijst het hof geen kosten toe.

5.Beslissing

Het hof:
verklaart [appellanten] niet ontvankelijk in hun hoger beroep voor zover dat tegen Predio is ingesteld;
bekrachtigt de bestreden vonnissen;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep inclusief de kosten van beide hiervoor genoemde incidenten, tot op heden aan de zijde van OZV begroot op € 760,- aan verschotten en € 3.549,- voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Wabeke, D.J. van der Kwaak en D. Kingma en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 april 2023.