ECLI:NL:GHAMS:2023:790

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
2 april 2023
Zaaknummer
200.300.909/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en duurzame gemeenschappelijke huishouding in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de Stichting Ymere, betreffende de voortzetting van de huurovereenkomst na het overlijden van zijn moeder, die de huurder was. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat [appellant] geen recht had op voortzetting van de huurovereenkomst omdat er geen duurzame gemeenschappelijke huishouding was. Het hof bevestigt dit oordeel en oordeelt dat de grieven van [appellant] niet slagen. Het hof stelt vast dat de gemeenschappelijke huishouding niet duurzaam was, aangezien [appellant] al sinds 2015 als éénpersoons huishouden stond ingeschreven en actief reageerde op beschikbare woningen. Het hof kan niet anticiperen op mogelijke nieuwe wetgeving die jongvolwassenen de mogelijkheid biedt om langer in de ouderlijke huurwoning te blijven wonen, en concludeert dat de RTIV en de Gedragscode geen afdwingbare rechten bieden aan [appellant]. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellant] wordt veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen drie maanden na betekening van de uitspraak. Tevens wordt [appellant] in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.300.909/01
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 maart 2023,
inzake

[appellant] ,

wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.F. Overes te Amsterdam,
tegen

STICHTING YMERE,

gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.N.E. Visser te Amsterdam,
- [appellant] en zijn zuster [zus appellant] , bijgestaan door mr. Overes voornoemd;
- [naam] , consulent contracthandhaving bij Ymere, bijgestaan door mr. Visser voornoemd.
Tegenwoordig zijn: mr. M.A. Wabeke, voorzitter en mr. M.E. Hinskens – Van Neck en mr. S. van Gulijk, leden van het hof en mr. M.W. van Beek, griffier.
Ter zitting zijn verschenen:
Bij vonnis van 12 juli 2021, gewezen onder zaaknummer 8963342 CV EXPL 21-540 tussen [appellant] als eiser in conventie/verweerder in reconventie en Ymere als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie, heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld om de woning aan de [adres] te [plaats] te ontruimen binnen drie maanden na de betekening van het vonnis. De overige vorderingen zijn afgewezen. [appellant] is, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld in de proceskosten inclusief de nakosten.
[appellant] is bij dagvaarding van 4 oktober 2021 tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. Op de rol van 18 oktober 2021 heeft Ymere de roldatum die is vermeld in de dagvaarding vervroegd naar 26 oktober 2021. De zaak is op deze roldatum ingeschreven. [appellant] heeft op de rol van 4 januari 2022 een memorie van grieven met producties genomen. Ymere heeft op de rol van 15 maart 2022 een memorie van antwoord met producties genomen.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen in conventie zal toewijzen en die in reconventie zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
Ymere heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, met beslissing over de proceskosten.
Tijdens de mondelinge behandeling op 28 maart 2023 hebben de hiervoor genoemde advocaten aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen het woord gevoerd. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. [appellant] heeft nog een productie overgelegd.
Na een schorsing en hervatting van de zitting heeft het hof mondeling uitspraak gedaan, die in dit proces-verbaal schriftelijk wordt weergegeven.

De zaak in het kort

[appellant] woonde met zijn moeder in een vijfkamerwoning in [plaats]. Zijn moeder was huurder. Zij is in juli 2020 overleden. [appellant] heeft voortzetting van de huurovereenkomst gevorderd, dan wel een gebod dat hij in de woning mag blijven wonen totdat Ymere vervangende woonruimte voor hem heeft gevonden. De kantonrechter heeft zijn vorderingen afgewezen en de tegenvordering van Ymere (ontruiming van de woning) toegewezen. In hoger beroep komt het hof tot hetzelfde oordeel.

De beoordeling

1. Het hof gaat uit van de door de rechtbank in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.10 vastgestelde feiten die in hoger beroep niet zijn betwist.
2. De grieven zijn vooral gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] geen duurzame gemeenschappelijke huishouding voerde met zijn moeder. Bovendien heeft de kantonrechter volgens [appellant] ten onrechte geen rekening gehouden met toekomstige wetgeving en met een Gedragscode voor woningcorporaties. Het hof volgt [appellant] daarin niet en de grieven slagen daarom niet
3. De
duurzamegemeenschappelijke huishouding is een voorwaarde voor de voortzetting van de huurovereenkomst op de voet van artikel 7:268 lid 2 BW. Een samenwoning tussen ouders en kinderen is gewoonlijk niet ‘duurzaam’; dat wil zeggen niet gericht op voorgoed, althans voor onbepaalde, lange tijd samenwonen. Belangrijk voor de beoordeling van de duurzaamheid is welke bedoeling [appellant] en zijn moeder hadden voor de toekomst; wilden zij in de toekomst samen blijven wonen?
4. In deze zaak is dat niet komen vast te staan. Integendeel: [appellant] stond vanaf 2015 als éénpersoons huishouden ingeschreven bij Woningnet en reageerde actief op beschikbare woningen, ook voordat zijn moeder contact had met de gemeente over een woning voor haar op de begane grond zonder traptreden.
5. Overigens is ook de gemeenschappelijke huishouding onvoldoende concreet door [appellant] toegelicht. Het enkele feit dat hij met zijn moeder samenwoonde en kostgeld betaalde is daarvoor onvoldoende. Hetgeen verder omtrent de gestelde gemeenschappelijke huishouding is aangevoerd, is te weinig concreet.
6. [appellant] heeft ook een beroep gedaan op het voornemen van de Minister van Binnenlandse Zaken om te komen tot wetgeving die jongvolwassenen de mogelijkheid zal bieden om langer in de ouderlijke huurwoning te blijven wonen en verder op de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 (RTIV) en de Gedragscode Ondersteuning jongvolwassen wezen in huurwoningen.
7. Het hof kan niet, met voorbij gaan aan de wettelijke regeling van artikel 7:268 lid 2 BW, anticiperen op mogelijk nieuwe wetgeving, gericht op ondersteuning van jongvolwassen wezen in huurwoningen.
8. Ook aan de RTIV of de Gedragscode kan [appellant] niet het recht op een tijdelijke huurovereenkomst voor de ouderlijke woning of een andere woning ontlenen. Deze regelingen bevatten aanwijzingen voor de woningcorporaties en houden geen rechtens afdwingbare verplichtingen van de woningcorporaties in. De advocaat van [appellant] voerde tijdens de mondelinge behandeling nog aan dat de Gedragscode een derdenbeding inhoudt waarop [appellant] een beroep kan doen. Dat standpunt is te laat ingenomen, maar kan hoe dan ook niet slagen. De Gedragscode biedt immers geen zelfstandig vorderingsrecht aan [appellant] jegens Ymere.
9. Wel mag van de woningcorporaties en dus van Ymere worden verwacht dat zij in hun beleid rekening houden met de in de RTIV en de Gedragscode neergelegde uitgangspunten. Hier is dat naar het oordeel van het hof voldoende gebeurd. Aan [appellant] is na het overlijden van zijn moeder een aantal maanden uitstel gegund (in totaal ruim een half jaar). Bovendien was [appellant] ten tijde van dat overlijden (op een paar dagen na) 27 jaar oud, terwijl de aanwijzingen zijn bedoeld voor jongere achterblijvers. Die leeftijdsgrens is weliswaar geen ‘harde’ grens, maar de leeftijd van [appellant] is wel een factor waarmee Ymere bij haar beslissing rekening mocht houden.
10. Inmiddels woont [appellant] sinds het overlijden van zijn moeder twee jaar en negen maanden in het gehuurde, een vijfkamer woning. Het is de taak van Ymere om deze woning toe te wijzen aan personen die op grond van de toepasselijke regels daarvoor in aanmerking komen. Dit belang weegt in dit geval zwaarder dan het woonbelang van [appellant] .
11. [appellant] heeft een bewijsaanbod gedaan. Aan bewijslevering komt het hof niet toe, omdat het bewijsaanbod geen betrekking heeft op voldoende concrete feitelijke stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.
12. Bij deze stand van zaken behoeven de grieven voor het overige geen bespreking.

Slotsom

13. Dit betekent dat het hoger beroep van [appellant] geen succes heeft. Het bestreden vonnis wordt bekrachtigd, waarbij de ontruimingstermijn van drie maanden ingaat op het moment van betekening van deze mondelinge uitspraak. [appellant] wordt als in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis, waarbij de ontruimingstermijn van drie maanden ingaat na betekening van deze mondelinge uitspraak;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Ymere begroot op € 772,- aan verschotten en € 2.366,- voor salaris advocaat en € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van deze mondelinge uitspraak plaatsvindt;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat conform artikel 30p lid 4 Rv is ondertekend door de voorzitter.
Voorzitter