ECLI:NL:GHAMS:2023:785

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
23-004487-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep openlijke geweldpleging met noodweer verweer en schending redelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 14 december 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1996, was beschuldigd van openlijke geweldpleging op 28 augustus 2018 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het geven van een kopstoot, het vastpakken in een wurggreep, en het slaan en trappen van het slachtoffer. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal de vordering gedaan om de verdachte te veroordelen, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit op basis van onvoldoende bewijs en een beroep op noodweer. Het hof heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft geoordeeld dat de verdachte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is er rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in het hoger beroep, wat heeft geleid tot een vermindering van de taakstraf. De vordering van de benadeelde partij is in hoger beroep buiten beschouwing gelaten, omdat deze niet-ontvankelijk was verklaard in eerste aanleg.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004487-18
datum uitspraak: 21 februari 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 december 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-170918-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw namens de verdachte naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten, op of aan de de H.J.E. Wenckebachweg ( [plek] ), in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [benadeelde] door deze [benadeelde]
- een kopstoot te geven, en/of
- ( in een wurggreep) vast te pakken en/of houden, en/of
- ( met gebalde vuist) te stompen/slaan, en/of
- te trappen/schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

2.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere straf en bewijsmotivering komt dan de politierechter en andere bewijsmiddelen bezigt.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat er onvoldoende bewijs is dat er een openlijke geweldpleging heeft plaatsgevonden. Daartoe heeft zij – kort weergegeven – aangevoerd dat op basis van het dossier niet overtuigend kan worden bewezen welke geweldshandelingen de verdachte heeft verricht en wat de aanleiding daartoe was. De verklaringen van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] enerzijds, en de verklaringen van de aangever en zijn vriend [naam] anderzijds, staan lijnrecht tegenover elkaar. Daarbij komt dat de objectieve getuigen [getuige 1] en [getuige 2] de aanleiding niet hebben gezien en de door hen afgelegde verklaringen op de plaats delict niet volledig aansluiten op de later door hen afgelegde getuigenverklaringen bij de politie.
3.3
Oordeel van het hof
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte] aanwezig was op de H.J.E. Wenkebachweg te Amsterdam nabij [plek] . De verdachte heeft de aangever uit het niets een kopstoot gegeven en geslagen, waarop de medeverdachte aangever vastpakte in een wurggreep en de verdachte hem nog een trap gaf.
Het hof heeft geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever en de getuige [naam] , te meer nu deze verklaringen steun vinden in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Het enkele feit dat deze getuigen de aanleiding van het incident niet hebben gezien doet daaraan niet af.
Op grond van deze bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd.
De in het proces-verbaal van bevindingen opgenomen verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , zoals die op 28 augustus 2018 zijn afgelegd tegenover de verbalisanten op de plaats delict, bezigt het hof niet voor het bewijs, zodat de verweren die betrekking hebben op die verklaringen onbesproken kunnen blijven.

4.Bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2018175094-1 van 28 augustus 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 3).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 augustus 2018 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [benadeelde] :
Op 28 augustus 2018 omstreeks 21:20 uur zag ik twee voor mij onbekende jongens voor [plek] , gelegen aan de H.J.E. Wenckebachweg [nummer], te Amsterdam, zitten. Deze jongens, dader 1 en dader 2, hebben mij mishandeld. Uit het niks kreeg ik van dader 1 een kopstoot tegen mijn voorhoofd. Dader 1 deed dit kennelijk en opzettelijk en met veel kracht. Vervolgens kreeg ik van dader 1 een klap tegen mijn linkerwang net onder mijn oog (noot verbalisant: ik zie een verdikking bij het slachtoffer aan zijn linkerwang onder zijn oog). Ineens pakte dader 2 mij van achteren vast. Hij hield mijn hoofd in een houdgreep en probeerde mij te wurgen, ondertussen kreeg ik een trap van dader 1.
2.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2018175094-7 van 28 augustus 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 13 tot en met 14).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 augustus 2018 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [naam] :
Op 28 augustus 2018 liepen wij naar bar ‘’ [plek] ’’ gelegen op de H.J.E. Wenckebachweg te Amsterdam. Naast [plek] waren twee mannen aan de zijde van de doorgaande weg. Een van de mannen zat op een stoel en de andere stond. Toen wij passeerden hoorde ik de man die stond naar ons schreeuwen. De man die stond gaf mijn vriend een kopstoot. De man die eerst zat pakte mijn vriend toen bij zijn nek, in een wurgklem. De man die de kopstoot gaf sloeg mijn vriend vervolgens in zijn gezicht.
Ik omschrijf de staande man (NN1) als 1.75 meter lang.
NN2 is 1.60 meter lang.
3.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2018175094-10 van 29 augustus 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s 15 tot en met 16).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 29 augustus 2018 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [getuige 1] :
Ik ben eigenaar van café ‘ [plek] ’. Ik zag dat er op de hoek naast het café een ruzie ontstond. Het betrof de twee mannen die zijn aangehouden [het hof begrijpt: de verdachte [verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte] ] en een man in een wit T-shirt. Ik zag de man in het witte T-shirt wegrennen en de andere mannen achter hem aanrennen. De jongen in het witte T-shirt deed helemaal niets.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2018175094-5 van 28 augustus 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] , [verbalisant 5] , [verbalisant 6] en [verbalisant 7] (doorgenummerde pagina’s 5 tot en met 6).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 augustus 2018 bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] , [verbalisant 5] , [verbalisant 6] en [verbalisant 7] :
28 augustus 2018, omstreeks 21:30 uur kregen wij de melding te gaan naar de H.J.E. Wenckeweg te Amsterdam. Hier zou een vechtpartij plaatsvinden tussen 3 personen. Wij zagen dat het slachtoffer een wit overhemd aan had.
Wij, verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] besloten beide verdachten aan te houden ter zake openlijke geweldpleging.
Verdachte: [verdachte]
Verdachte: [medeverdachte]
5.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2018175094-8 van 28 augustus 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s 18 tot en met 19).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 augustus 2018 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [getuige 2] :
Ik was op 28 augustus 2018 omstreeks 21.20 uur op het basketbalveld naast café ‘ [plek] ’ aan de H.J. Wenkebachweg te Amsterdam. Ik zag dat de lange Arabische jongen met kracht een klap maakte in de richting van de jongen met het witte overhemd. Ik zag dat de jongen met het witte overhemd angst uitstraalde en probeerde weg te komen. Ik zag dat de jongen met het witte overhemd nog werd vastgepakt.
6.
De verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 21 februari 2023, inhoudende:
Ik ben langer dan de heer [medeverdachte] .

5.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 augustus 2018 te Amsterdam, openlijk, te weten, op de H.J.E. Wenckebachweg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [benadeelde] door deze [benadeelde]
- een kopstoot te geven, en
- ( in een wurggreep) vast te pakken en houden, en
- te slaan, en
- te trappen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

6.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte - in het geval van een bewezenverklaring - moet worden vrijgesproken, omdat hij uit noodweer handelde. Daartoe heeft zij, kort samengevat, aangevoerd dat de verdachte zich heeft verweerd, omdat hij door de aangever werd geslagen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van noodzakelijke verdediging tegen een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, of – onder omstandigheden – een dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding.
Zoals hiervoor is overwogen komt het hof op grond van de gebezigde bewijsmiddelen tot het oordeel dat het geweld is uitgegaan van de verdachte, hij heeft als eerste geweld uitgeoefend. De andersluidende lezing van de verdachte – en daarmee de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer – is aldus niet aannemelijk geworden, zodat het beroep op noodweer reeds daarom wordt verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

8.Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
8.1
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het hof, in geval van strafoplegging, primair verzocht om het tenlastegelegde verminderd aan de verdachte toe te rekenen, artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen en subsidiair om een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen. Daartoe heeft zij onder meer aangevoerd dat de verdachte is gediagnosticeerd met schizofrenie en dat hiervan reeds sprake was in de tenlastegelegde periode. De verdachte ontvangt thans de benodigde behandeling en medicatie. Daarbij heeft de verdachte op dit moment een baan en is hij op zoek naar een woning. Ten slotte heeft de raadsvrouw betoogd dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
8.3
Het oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. De verdachte heeft samen met de medeverdachte, zonder aanleiding, op de openbare weg geweld gebruikt tegen het slachtoffer. Een feit als het onderhavige maakt ernstig inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en daarbij versterkt dergelijk geweld, gepleegd op de openbare weg, gevoelens van onrust en onveiligheid, niet alleen bij slachtoffers maar ook bij omstanders.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend rapport Pro Justitia, opgemaakt op 30 maart 2021 door [psychiater 1] , psychiater, onder supervisie van [psychiater 2] , psychiater. Laatstgenoemd rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, dat de verdachte lijdende is aan schizofrenie. Verondersteld wordt dat de verdachte in de periode van het tenlastegelegde reeds last had van de prodromale/beginnende symptomen van schizofrenie en dat hij ten gevolge hiervan in verminderde mate dan de gemiddeld normale persoon in staat wordt geacht zijn situatie voldoende te overzien, zijn gedrag daarin te sturen en zijn wil daarin, overeenkomstig een dergelijk besef te bepalen. Geadviseerd wordt het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Het hof neemt voormelde conclusies over. Het hof concludeert dat de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen zijn en zal hiermee rekening houden bij de bepaling van de straf.
Het hof heeft bij de strafoplegging aansluiting gezocht bij het relevante oriëntatiepunt van het LOVS, waarin voor openlijke geweldpleging, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend een taakstraf voor de duur van 150 uren als uitgangspunt wordt genoemd. Het hof ziet in hetgeen door de verdediging ter terechtzitting in het kader van de strafmaat is aangevoerd en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte aanleiding om ten gunste van de verdachte van dit oriëntatiepunt af te wijken, in die zin dat het hof een taakstraf voor de duur van 80 uren waarvan 60 uren voorwaardelijk als uitgangspunt zal nemen.
Met betrekking tot het beroep op de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM overweegt het hof het volgende. De rechtbank heeft op 14 december 2018 vonnis gewezen. Namens de verdachte is op 14 december 2018 hoger beroep ingesteld. Het hof doet heden uitspraak, zodat de redelijke termijn is in de fase van het hoger beroep is overschreden met meer dan twee jaar. Hierin ziet het hof reden de eerdergenoemde taakstraf met 20 uren te verminderen.
In hetgeen de raadvrouw verder naar voren heeft gebracht ziet het hof, mede gelet op de ernst van het feit geen aanleiding te komen tot een andere straf(modaliteit) of toepassing van het bepaalde in artikel 9a Wetboek van Strafrecht (Sr). Het rechterlijk pardon als bedoeld in artikel 9a Sr is voornamelijk bedoeld voor zaken van ‘geringe ernst’ waarin strafoplegging gelet op de omstandigheden die zich na het feit hebben voorgedaan en die eerst na aanvang van het onderzoek op terechtzitting bekend zijn geworden niet meer als opportuun is te beschouwen. In het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, kan in onderhavige zaak naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf en maatregel.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.

9.De vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De politierechter heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Nu de benadeelde partij in eerste aanleg niet-ontvankelijk is verklaard in de vordering en niet is gebleken dat deze zich op grond van het bepaalde van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering in hoger beroep (wederom) als benadeelde partij in dit strafproces heeft gevoegd, dient de vordering in hoger beroep buiten beschouwing te blijven.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, mr. N. van der Wijngaart en mr. M. Koek, in tegenwoordigheid van mr. S.S.I. Jackson, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 februari 2023.
mr. M. Koek is buiten staat het arrest mede te ondertekenen.