ECLI:NL:GHAMS:2023:77

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
200.309.587/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewindvoering en de noodzaak tot voortzetting van de maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de bewindvoering over de rechthebbende, geboren in 1982. De kantonrechter had eerder op 16 februari 2022 het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen. De rechthebbende is in hoger beroep gekomen, stellende dat er geen noodzaak meer is voor het bewind, omdat hij geen schulden meer heeft en in staat is zijn financiën zelf te beheren. De bewindvoerder, vertegenwoordigd door mr. S. Faber, betwistte dit en stelde dat de rechthebbende nog steeds professionele hulp nodig heeft en dat de gronden voor het bewind nog aanwezig zijn.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 november 2022 heeft de rechthebbende zijn standpunt toegelicht, maar het hof oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de redenen voor het bewind niet meer van toepassing zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende nog steeds worstelt met financiële beslissingen en dat hij een wietverslaving heeft. De bewindvoerder heeft geprobeerd de rechthebbende meer financiële zelfstandigheid te bieden, maar dit heeft niet geleid tot een verbetering van zijn situatie. Het hof concludeert dat de bewindvoering noodzakelijk blijft om de rechthebbende te beschermen tegen ondoordachte financiële beslissingen.

Daarom heeft het hof de bestreden beschikking van de kantonrechter bekrachtigd en het verzoek van de rechthebbende in hoger beroep afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken door de voorzitter, met de betrokken rechters en de griffier aanwezig.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.309.587/01
zaak- / rekestnummer rechtbank: 9507829 \ BM VERZ 21-2597 KL
beschikking van de meervoudige kamer van 17 januari 2023 in de zaak van
[de rechthebbende] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. S. Meijer te Beverwijk,
Als (overige) belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- [bewindvoerder] handelend onder de naam Bewindvoering [plaats B] (verder te noemen: bewindvoerder), vertegenwoordigd door mr. S. Faber, advocaat te Haarlem;
- [de moeder] (verder te noemen: de moeder);
- [de vader] (verder te noemen: de vader);
- [de halfbroer] (verder te noemen: de halfbroer).

1.Het verloop van de procedure bij de kantonrechter

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de kantonrechter naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna: de kantonrechter) van 16 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De rechthebbende is op 22 april 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De bewindvoerder heeft op 12 september 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- een proces-verbaal van de kantonrechter van 12 mei 2022;
- een mailbericht van de moeder van 29 mei 2022, met bijlage;
- een mailbericht van het kantoor van mr. Meijer van 4 november 2022, met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 9 november 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat;
- de bewindvoerder, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld door zijn kantoorgenoot M.B. Delvers;
- de moeder
.
De vader en de halfbroer zijn opgeroepen, maar niet op de zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1982.
3.2
Op 18 september 2014 heeft de kantonrechter de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende onder bewind gesteld wegens zijn geestelijke of lichamelijke toestand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind over de goederen die aan hem (zullen) toebehoren, afgewezen.
4.2
De rechthebbende verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn inleidende verzoek alsnog toe te wijzen.
4.3
De bewindvoerder verzoekt bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is de onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve.
De standpunten
5.2
De rechthebbende meent dat het bewind dient te worden opgeheven. Er is geen noodzaak tot voortzetting van het bewind. De rechthebbende heeft geen schulden meer en is in staat om zijn eigen financiën te beheren. Ter zitting in hoger beroep heeft hij verklaard geen oud ijzer meer in zijn woning op te slaan en ook bijna geen wiet meer te gebruiken. Vanwege geldnood had hij een auto van een vriend op zijn naam laten zetten, maar dat kwam ook omdat zijn katten veel geld kostten en omdat zijn moeder niet langer wilde dat hij steeds bij haar kwam eten. Hij is het ‘helemaal zat’ met het bewind, dat hem geen enkel uitzicht biedt, aldus rechthebbende.
5.3
De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat hij begrip heeft voor de wens van de rechthebbende, maar dat hij hem (nog) niet in staat acht om goed te budgetteren en zijn financiën zelf te beheren. Hij heeft daarbij nog steeds professionele hulp nodig. Voortzetting van het bewind is volgens de bewindvoerder op dit moment dan ook noodzakelijk.
De beoordeling door het hof
5.4
In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter overwogen dat gebleken is dat de gronden die aanleiding hebben gegeven tot instelling van de maatregel nog aanwezig zijn. Naar het oordeel van het hof heeft de rechthebbende ook in hoger beroep onvoldoende gesteld, en (met stukken) onderbouwd, om aan te nemen dat de gronden voor het bewind niet meer aanwezig zijn. Uit de stukken en ter zitting in hoger beroep is verder gebleken dat de bewindvoerder tegemoet probeert te komen aan de wens van de rechthebbende om meer financiële zelfstandigheid te krijgen, door het leefgeld per twee weken (in plaats van per week) aan hem uit te keren en door hem eenmalig meer leefgeld te verstrekken. De rechthebbende neemt dit geld vervolgens echter meteen op en geeft het uit, en aan de bewindvoerder vraagt hij met regelmaat om extra geld. Ook is gebleken dat de rechthebbende nog altijd een wietverslaving heeft. Daarnaast is door de bewindvoerder naar voren gebracht dat de rechthebbende op verzoek van een vriend een auto op zijn naam heeft laten registreren, terwijl de rechthebbende geen rijbewijs heeft en de auto dus niet verzekerd kon worden. De bewindvoerder en de moeder hebben vervolgens de registratie ongedaan gemaakt, zodat voorkomen kon worden dat aan de rechthebbende hoge boetes zouden zijn opgelegd vanwege het hebben van een niet verzekerd motorvoertuig. Dat de rechthebbende een WMO-indicatie heeft en dus een beroep kan doen op ondersteuning voor het beheren van zijn financiën in een vrijwillig kader, zoals door de advocaat van de rechthebbende op de zitting in hoger beroep is aangegeven, acht het hof onvoldoende om de belangen van de rechthebbende goed te beschermen. Het hof wijst er in dit verband ook op dat door de moeder is aangegeven en door de rechthebbende niet is betwist dat hij de vanuit de WMO geregelde hulpverlening op dit moment niet toelaat tot zijn woning; volgens rechthebbende omdat dat ‘allemaal oplichting’ is.
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van het hof dat de bewindvoering (nog altijd) noodzakelijk is om de rechthebbende te beschermen tegen het nemen van financiële beslissingen die niet in zijn belang zijn. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
5.5
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M.C. Louwinger-Rijk, C.E. Buitendijk en
J.F. Miedema, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op
17 januari 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.