ECLI:NL:GHAMS:2023:741

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
23/000481-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake meermalen (poging tot) diefstal met braak en inklimming

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 25 februari 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 1972, was in eerste aanleg veroordeeld voor meerdere pogingen tot diefstal en diefstal, waarbij hij zich toegang tot woningen en winkels had verschaft door middel van braak en inklimming. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting op 17 februari en 9 maart 2023. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft de bewezenverklaring van de rechtbank vernietigd en is tot een andere bewezenverklaring gekomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waaronder diefstal uit woningen en winkels, en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan zeven maanden onvoorwaardelijk en twee jaar voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. De vordering van de benadeelde partijen is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelden. Het hof heeft ook de voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23/000481-22
datum uitspraak: 23 maart 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 februari 2022 in de strafzaak onder de parketnummers
15/202572-21 en 15/115808-17 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [verdachte] 1972,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 februari 2023 en 9 maart 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten nadere omschrijving van de tenlastelegging (ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering) is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Feit 1 (zaak 1)
hij op of omstreeks 19 juli 2021 te Beverwijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om gereedschap, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, de tuin van de woning van die [benadeelde 1] aan de [adres 2] (nummer [nummer 1] ) is/zijn ingeklommen en in/uit/bij de schuur van die woning gereedschap, in elk geval enig goed van zijn/hun gading heeft/hebben verplaatst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2 (zaak 3)
hij op of omstreeks 15 juli 2021 te Heemskerk in/uit een woning en/of schuur bij die woning aan de [adres 3] (nummer [nummer 2] ), 3 paspoorten, 2 identiteitsbewijzen, 1 rijbewijs, 1 bankpas, 1 creditcard, 1 OV chipkaart, een geldbedrag van 3000 Euro, een of meer geldbedrag(en) Marokkaanse valuta, een of meer sleutels, een of meer stuks gereedschap, een TV beugel, een hoofdtelefoon, een startmotor, een accu, twee horloges en een of meer sieraden, in elk geval enig goed en/of enig geldbedrag, dat/die geheel of ten dele aan [nummer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
Feit 3 (zaken 6 en 8)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 juni 2021 tot en met 18 juli 2021 te Beverwijk (telkens) in/uit een electronica winkel op het marktplein van de [locatie] 8 elektrische steppen, 1 televisietoestel, 12 camera's en 1 portemonnee, in elk geval (telkens) een of meer goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
Feit 4 (zaak 7)
hij op of omstreeks 1 juli 2021 te Beverwijk in/uit een (speelgoed)winkel op het terrein van de [locatie], een elektrische speelgoedauto (merk Audi), een elektrische speelgoedmotorfiets en een speelgoedgitaar, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan het bedrijf ' [naam] ', in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
Feit 5 (zaak 16)
hij op of omstreeks 25 juli 2021 te Heemskerk, in/uit een woning aan de [adres 4] (nummer [nummer 3] ), een computer (tablet, merk Apple) en/of twee horloges (smartwatch), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Overwegingen over tenlastegelegde feiten

Bewijsoverweging feit 1
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 en heeft hiertoe aangevoerd dat de verklaring van de verdachte omtrent zijn aanwezigheid bij de woning van aangever (roken) ongeloofwaardig is, nu uit het dossier blijkt dat de verdachte niet alleen in de tuin maar ook in de schuur is geweest.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat slechts kan worden vastgesteld dat de verdachte zich in de tuin bevond en niet dat de verdachte in de schuur bij de woning is geweest. Het optillen en weer neerzetten van de koffer met gereedschap past niet bij een voornemen om goederen weg te nemen.
Het hof volgt de raadsvrouw niet in haar verweer, dat wordt weerlegd door de bewijsmiddelen, en overweegt daarover nog als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich op 19 juli 2021 omstreeks 04:15 uur samen met een ander in de tuin van de woning aan de [adres 2] te Beverwijk bevond. Op basis van het proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden (p. 127) kan worden vastgesteld dat de verdachte via de schutting de tuin in is geklommen. Hij is richting gereedschap dat in de tuin stond gelopen, heeft een gereedschapskoffer opgetild en deze weer neergezet. De aangever heeft verklaard dat hij gerommel uit zijn schuur hoorde komen en dat hij, nadat hij met een trapleuning op de grond heeft geslagen, twee mannen uit de schuur zag komen. De mannen klommen vervolgens over de schutting naar de tuin van de buren. De aangever zag na het incident dat er gereedschap naar de ingang van de schuur was verplaatst en dat zijn mini-bike uit de schuur naar buiten was verplaatst.
De verdachte heeft verklaard dat hij in de tuin stond om daar te roken. Het hof acht deze verklaring, gelet op het voorgaande, ongeloofwaardig.
Het hof acht hetgeen onder 1 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen.
Partiële vrijspraak feit 2
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 2 dient te worden bewezen verklaard. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte op de beelden te zien is in de tuin van de woning. Als een ander dan de verdachte de woninginbraak zou hebben gepleegd, dan zou dit op de beelden te zien moeten zijn.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van dat deel van de tenlastelegging dat ziet op de diefstal uit de woning en heeft ter onderbouwing hiervan een alternatief scenario aangedragen. De verdachte kan wel worden veroordeeld voor de diefstal van gereedschappen en de accu uit de schuur.
Het hof is van oordeel dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van feit 2 en overweegt hiertoe als volgt.
Uit de aangifte blijkt dat er op 15 juli 2021 uit de woning aan de [adres 3] te Heemskerk en uit de daarbij behorende schuur goederen zijn weggenomen. Uit de aangifte volgt dat het slot van de poort was geforceerd, maar dat er geen schade aan de achterdeur en de schuurdeur was.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bekend dat hij de persoon is die de goederen heeft weggenomen uit de schuur van de woning aan de [adres 3] . Hij heeft verklaard dat [medeverdachte] tegen hem had gezegd dat hij al bij de woning was geweest en dat hij, de verdachte, vervolgens de sleutel van de schuur van [medeverdachte] heeft gekregen. [medeverdachte] heeft laten zien waar de woning zich bevond en hem verteld dat er gereedschap in de schuur stond. De verdachte is naar de schuur gegaan en heeft daaruit goederen, waaronder gereedschapskoffers, weggenomen. De verdachte ontkent in de woning te zijn geweest.
De verklaring van de verdachte vindt enige steun in het procesdossier. Op de camerabeelden is niet te zien dat de verdachte de woning heeft betreden. Verder volgt uit de aangifte dat bij de inbraak uit de woning aan de [adres 3] een autosleutel van een Skoda Fabia met het kenteken [kenteken] is weggenomen. Deze auto is op 19 juli 2021 weggenomen voor de deur van de woning. Op basis van de camerabeelden heeft de politie vastgesteld dat [medeverdachte] de persoon is die deze autodiefstal heeft gepleegd (p. 294). Verder is [medeverdachte] op diezelfde dag gezien terwijl hij in de gestolen auto reed (p. 297). De verklaring van de verdachte wordt dus ondersteund door het feit dat [medeverdachte] enkele dagen na de woninginbraak beschikte over de autosleutel van de Skoda Fabia.
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is ten aanzien van de inbraak in de woning aan de [adres 3] te Heemskerk. Het hof zal de verdachte partieel vrijspreken van feit 2.
Het hof acht wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de diefstal uit de schuur heeft gepleegd.
Bewijsoverweging feit 3
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 3. De verdachte heeft verklaard dat hij op zowel 1 als op 18 juli 2021 meerdere dozen heeft meegenomen. Op de
stillsvan 1 juli 2021 (p. 417) zijn ook dozen in de auto van de verdachte te zien.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 3 ten laste gelegde diefstallen, omdat blijkens de aangiften sprake lijkt te zijn van drie of vier diefstallen en de betrokkenheid van de verdachte slechts ten aanzien van twee momenten is uitgewerkt, terwijl voor die momenten geldt dat sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de aangifte van [benadeelde 2] blijkt dat er tussen 27 juni 2021 en 3 juli 2021 een grote hoeveelheid goederen, waaronder elektrische steppen en camera’s, is weggenomen uit de winkel van aangever. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de persoon is die te zien is op het terrein van de [locatie] op de
stillvan 1 juli 2021 (op p. 411) en dat zijn auto te zien is op de
still(van 1 juli 2021) op pagina 417. Uit de beelden (aanvullend proces-verbaal p. 11) volgt dat de auto van de verdachte op 1 juli 2021 met de kofferbak in de richting van de entreehal stond geparkeerd gedurende vijftien minuten. De verdachte is op de dag van de diefstal dus met zijn auto op het terrein van de bazaar geweest. De verdachte heeft op diezelfde dag ook drie speelgoedartikelen weggenomen bij het bedrijf [naam] op de bazaar (feit 4). Uit het dossier volgen verder geen solide aanknopingspunten waaruit blijkt dat een ander dan de verdachte die goederen heeft weggenomen uit de winkel van [benadeelde 2] . Het hof is van oordeel dat het de verdachte moet zijn geweest die de goederen heeft weggenomen uit de winkel van de aangever.
Ten aanzien van zaak 6 (diefstal op 18 juli 2021) heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep bekend dat hij een step, twee camera’s en aanstekers heeft weggenomen.
Op basis van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat feit 3 wettig en overtuigend bewezen is, zoals opgenomen onder het kopje “bewezenverklaring”.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1 (zaak 1)
hij op 19 juli 2021 te Beverwijk tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om gereedschap, in elk geval enig goed, dat aan [benadeelde 1] toebehoorde, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van inklimming, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2 (zaak 3)
hij op 15 juli 2021 te Heemskerk uit een schuur bij de woning aan de [adres 3] gereedschap, een TV-beugel, een hoofdtelefoon, een startmotor en een accu, die aan [nummer 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 3 (zaken 6 en 8)
hij op 1 juli 2021 en 18 juli 2021 te Beverwijk uit een winkel op het marktplein van de [locatie] elektrische steppen en camera's, in elk geval telkens goederen, die aan [benadeelde 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit 4 (zaak 7)
hij op 1 juli 2021 te Beverwijk uit een winkel op het terrein van de [locatie] een elektrische speelgoedauto (merk Audi), een elektrische speelgoedmotorfiets en een speelgoedgitaar, die aan het bedrijf ' [naam] ' toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit 5 (zaak 16)
hij op 25 juli 2021 te Heemskerk uit de woning aan de [adres 4] een tablet (merk Apple) en twee horloges (smartwatch), die aan [benadeelde 4] , in elk geval aan een ander, toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de bewezen verklaarde feiten uitsluit, zodat deze strafbaar zijn.
Het onder feit 1 bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.
Het onder feit 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Het onder feit 3 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.
Het onder feit 4 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder feit 5 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden verbonden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 600 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 200 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van drie jaren. Aan de proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een klinische behandeling en het meewerken aan middelencontrole te worden verbonden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich binnen één maand tijd aan een zestal vermogensdelicten schuldig gemaakt.
Bij de woninginbraak (feit 5) heeft de verdachte schade toegebracht aan het keukenraam van de woning en is hij in de slaapkamer op de eerste verdieping geweest. Hij heeft geen respect getoond voor het eigendomsrecht van de bewoners van de woning. De benadeelden hebben hierdoor schade en hinder ondervonden. Daarbij komt dat een woning bij uitstek een plek is waar men zich veilig moet kunnen voelen. Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid bij de bewoners. Bovendien zorgen woninginbraken voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een drietal bedrijfsinbraken waarbij onder meer elektronica, gereedschappen en speelgoed zijn weggenomen. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan diefstal van onder meer gereedschap uit een schuur en een poging tot diefstal van gereedschap uit een schuur. De verdachte heeft hierdoor, kennelijk met het oog op het eigen financiële gewin, forse schade en overlast veroorzaakt. Door zo te handelen heeft hij blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van een ander. Verder worden hiermee gevoelens van onveiligheid veroorzaakt, niet alleen bij de slachtoffers, maar bij de gehele samenleving.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 februari 2023 is hij eerder veelvuldig onherroepelijk veroordeeld voor vermogensdelicten. Ook liep de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten nog in een proeftijd. Het hof weegt dit in het nadeel van de verdachte mee bij de strafoplegging. Verder heeft het hof acht geslagen op de inhoud van de e-mailberichten van de reclassering van 16 en 17 februari 2023 met daarin een voortgangsverslag over het reclasseringstoezicht van de verdachte. Uit die berichten blijkt dat de verdachte open staat voor begeleiding door de reclassering en bereid is een behandeling te ondergaan.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof zal daarbij bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren. Het hof vindt het, ter verlaging van het recidiverisico, noodzakelijk dat na te noemen bijzondere voorwaarden worden verbonden aan het voorwaardelijk strafdeel. De verdachte heeft het onvoorwaardelijke deel van de straf reeds geheel in voorarrest doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 1)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 15.496,94. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van € 2.500,00.
De gevorderde schade bestaat uit gestolen gereedschap, de aanschaf van een camera na een eerdere diefstal en de opname van verlofdagen. Het hof stelt vast dat de verdachte wordt veroordeeld voor een poging tot diefstal. Dit maakt dat er geen sprake is van een rechtstreeks verband tussen het handelen van de verdachte en de gevorderde schade ten aanzien van het gestolen gereedschap. Verder stelt het hof vast dat er geen rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde en de kosten van een camera kan worden vastgesteld. Die schade is dus niet veroorzaakt door de verdachte.
De gevorderde schade ten aanzien van opgenomen verlofdagen is niet nader onderbouwd. Onvoldoende is gebleken dat de gestelde schade door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De vordering van benadeelde partij is om die reden niet-ontvankelijk.

Vordering van de benadeelde partij [nummer 2] (feit 2)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.690,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.390,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 150,00, te weten het eigen risico van de inboedelverzekering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag – hoofdelijk – zal worden toegewezen.
Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. Het hof is van oordeel dat niet valt vast te stellen dat het de verdachte is geweest die de poortdeur van de woning aan de [adres 3] heeft opengebroken. Dit maakt dat niet valt vast te stellen dat de geleden schade ten aanzien van het eigen risico van de opstalverzekering het gevolg is van het handelen van de verdachte. Het gevorderde schadebedrag ten aanzien van het contante geld heeft betrekking op dat deel van de tenlastelegging dat ziet op de inbraak in de woning van de benadeelde partij. Het hof spreekt de verdachte daarvan vrij, hetgeen betekent dat er geen rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde en dit deel van de vordering kan worden vastgesteld. Anders gezegd; die schade is niet veroorzaakt door de verdachte.
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade is het hof, in navolging van de rechtbank, van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. De vordering van benadeelde partij is om die reden voor het overige niet-ontvankelijk.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] (feit 3)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 24.010,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Uit de aangiftes en de vordering tot schadevergoeding, inclusief bijlage, blijkt echter niet de precieze hoogte van de geleden schade. Het hof maakt daarom gebruik van haar schattingsbevoegdheid en komt tot een schadebedrag van € 5.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [naam] (feit 4)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 335,00. De rechtbank heeft gebruik gemaakt van haar schattingsbevoegdheid om de hoogte van het schadebedrag vast te stellen en heeft de vordering bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 135,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid en neemt hierbij in overweging dat de geleden schade bestaat uit de inkoopprijs van de weggenomen goederen. Het hof komt, in navolging van de rechtbank, tot een schadebedrag van € 135,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 2 januari 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 50 dagen met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd de proeftijd te verlengen met één jaar of, indien dit niet mogelijk is, de vordering af te wijzen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat het met het oog op de gevorderde straf en de daarmee samenhangende persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet wenselijk is om deze voorwaardelijke straf nu ten uitvoer te leggen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen.
Het hof ziet, met de advocaat-generaal, aanleiding om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen en zal hiertoe overgaan. Het hof ziet geen aanleiding om de proeftijd nogmaals te verlengen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar, kwalificeert deze als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
7 (zeven) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
  • zich gedurende de proeftijd meldt en zal blijven melden bij [reclassering] te Amsterdam, en zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich laat opnemen in een zorginstelling, te bepalen in overleg met de reclassering, voor de duur van een jaar of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelaren nodig vindt. Hij dient zich daarbij te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling, waarvan het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing, alsmede aan de aanwijzingen die in dat verband door de instelling in overleg met de reclassering zijn gesteld;
  • meewerkt aan controle van het middelengebruik, om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beslag
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 PR schoenen, goednummer: 128263, wit, merk: Adidas.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [nummer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [nummer 2] ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro)bestaande uit materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [nummer 2] , ter zake van het onder feit 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente op 15 juli 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder feit 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro)ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder feit 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente op 18 juli 2021.
Vordering van de benadeelde partij [naam]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam] ter zake van het onder feit 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 135,00 (honderdvijfendertig euro)ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam] , ter zake van het onder feit 4 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 135,00 (honderdvijfendertig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente op 1 juli 2021.
Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 15/115808-17
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Holland van 28 september 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 2 januari 2018, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 50 dagen met een proeftijd van twee jaren.
Bevel tot voorlopige hechtenis
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis (dat eerder al was geschorst).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. Stalenhoef, mr. R.P. den Otter en mr. V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van
mr. M.S. Jansen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 maart 2023.