ECLI:NL:GHAMS:2023:720

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
23-002120-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging en aanvulling van vonnis in cocaïnehandel met bespreking van verweren en strafmaat

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 juli 2020. De verdachte, geboren in 1988, was eerder vrijgesproken van de ten laste gelegde gedragingen met betrekking tot heroïne, amfetamine en MDMA. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van deze middelen, maar heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd met betrekking tot de cocaïnehandel. De verdachte heeft in hoger beroep verklaard betrokken te zijn geweest bij de handel in cocaïne, wat door het hof als bewijs werd aanvaard. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal had in hoger beroep een straf van 20 maanden geëist. Het hof heeft de straf uiteindelijk vastgesteld op 16 maanden, met 4 maanden voorwaardelijk, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in het hoger beroep. Het hof heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de cocaïnehandel meegewogen in de strafmaat. De verdachte had een organiserende rol en heeft anderen, waaronder een minderjarige, betrokken bij de handel in cocaïne. Het hof heeft de schadelijke gevolgen van cocaïnegebruik voor de maatschappij benadrukt en de verdachte ernstig aangerekend voor zijn handelen. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002120-20
datum uitspraak: 16 maart 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 juli 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-248015-18 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1988,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 maart 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is bij voormeld vonnis vrijgesproken van de onder 1 (impliciet cumulatief) ten laste gelegde gedragingen met betrekking tot heroïne, amfetamine en MDMA. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze vrijspraken.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof:
  • het vonnis zal aanvullen met het onderstaande bewijsmiddel;
  • de door de raadsman gevoerde verweren zal bespreken;
en behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Aanvullend bewijsmiddel

De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 2 maart 2023.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb die OVC-gesprekken gevoerd. Ik noemde mijzelf soms [naam01] . De gesprekken in de auto gaan vermoedelijk over drugs, het ging altijd over drugs. Ik heb wel eens van iemand een pakketje afhandig gemaakt en aan iemand anders gegeven waar ik geld voor terug kreeg. Het zou kunnen dat dit ook wel eens cocaïne was. Het zou kunnen dat ik wel eens aan iemand opdracht heb gegeven om drugs te wegen en in te pakken. Op dat moment vonden mensen het normaal dat ik die opdrachten gaf.

Bespreking van de verweren

De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat er geen bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de handel in cocaïne.
In de eerste plaats is daartoe aangevoerd dat de verklaringen van de getuige [getuige01] over de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel van het bewijs dienen te worden uitgesloten omdat deze innerlijk tegenstrijdig zijn.
Dat verweer wordt verworpen. Getuige [getuige01] heeft op 28 november 2018 een eerste verklaring afgelegd bij de politie. Zij verklaart daarin dat zij sinds twee jaar cocaïne kocht bij een groep jongens, van welke groep de verdachte deel vanuit maakte. Zij herkent de verdachte als ‘ [naam01] ’. Zij kan de aanvangsdatum herleiden omdat ze op dat moment zwanger was. De verklaring van de getuige bij de rechter-commissaris op 15 oktober 2019, waarin zij zegt geen drugs te hebben gebruikt en de cocaïne niet te hebben gekocht voor zichzelf is daarmee niet in tegenspraak. Zij heeft immers ook verklaard dat zij destijds zwanger was en in haar auto woonde en de cocaïne kocht voor anderen. Zo hield zij er zelf ‘ook nog een tientje aan over’. De omstandigheid dat de getuige het moment dat zij begon met het kopen van cocaïne van de verdachte koppelt aan een ingrijpende omstandigheid als haar zwangerschap onderstreept de betrouwbaarheid van haar verklaring.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de OVC-gesprekken niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs, omdat de gesprekken enkel grootspraak zijn en bedoeld waren om daarmee anderen geld en/of goederen afhandig te maken.
Ook dat verweer wordt verworpen. Over de OVC-gesprekken heeft de verdachte – desgevraagd ter terechtzitting in hoger beroep – verklaard dat deze gesprekken in de auto inderdaad over drugs, geld en handel gingen, zoals de gesprekken over ‘kilo’s’, ‘puur’ en ‘droog’. Voorts verklaarde hij dat hij weliswaar anderen instructies gaf om drugs te wegen en in te pakken, maar dat die anderen uitdrukkelijk niet de medeverdachten waren en dat de OVC-gesprekken uitdrukkelijk niet de tenlastegelegde feiten betreffen. Het hof gaat er evenwel van uit dat, in het licht van de overige bewijsmiddelen, deze OVC-gesprekken niet op een andere manier kunnen worden uitgelegd dan dat deze gingen over de handel in verdovende middelen, waaronder in elk geval de bewezenverklaarde handel in cocaïne. Voor dat laatste is redengevend dat de gesprekken in de auto ook met de medeverdachten zijn gevoerd en dat in deze gesprekken de medeverdachten het ook – zoals de verdachte het ter terechtzitting in hoger beroep zelf noemt – ‘normaal’ vonden dat zij instructies kregen.
Voor zover de raadsman heeft aangevoerd dat op basis van het dossier de betrokkenheid van de verdachte voor slechts een periode van minder dan twee maanden kan worden vastgesteld, wordt ook dat verweer verworpen en sluit het hof aan bij de overweging van de rechtbank. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de dealerlijn met het telefoonnummer eindigend op [nummer01] in gebruik is geweest van 15 februari 2018 tot 3 juni 2018, direct voorafgaande aan de periode van gebruik van de dealertelefoon met het telefoonnummer eindigend op [nummer02] . Het toestel met het telefoonnummer eindigend op [nummer01] werd op 3 juni 2018 aangetroffen bij de verdachte en medeverdachte [medeverdachte01] in de auto.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 5 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft het hof in het kader van de strafmaat verzocht in strafmatigende zin rekening te houden met de schending van de redelijke termijn in hoger beroep. Voorts heeft hij het hof verzocht aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het reeds door hem ondergane voorarrest, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende ruim 9 maanden, in georganiseerd verband schuldig gemaakt aan – kort gezegd – cocaïnehandel. Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verdachte hierbij een belangrijke, organiserende rol heeft gespeeld. De verdachte heeft anderen, in één geval zelfs een minderjarige, laten handelen in cocaïne. Het is algemeen bekend dat cocaïnegebruik de (psychische) gezondheid van gebruikers forse schade kan toebrengen en kan leiden tot langdurige begeleiding en behandeling van gebruikers teneinde de verslavende werking van cocaïne te overwinnen, als dat al lukt. Cocaïnegebruik heeft daarnaast niet zelden negatieve en ontwrichtende gevolgen voor de sociale omgeving van de gebruiker en daarmee ook voor de maatschappij. De zeer lucratieve handel in deze drugs gaat bovendien gepaard met verschillende vormen van criminaliteit en heeft een corrumperende werking op de samenleving die buitengewoon zorgelijk is. De verdachte heeft zijn eigen (financiële) gewin gesteld boven deze zeer schadelijke gevolgen van zijn handelen. Het hof rekent dit alles de verdachte ernstig aan.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 februari 2023 is de verdachte niet eerder onherroepelijk veroordeeld voor harddrugs gerelateerde misdrijven.
Dit alles in aanmerking nemend acht het hof oplegging van een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, passend . Zoals echter ook door de advocaat-generaal en de raadsman is geconstateerd, is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in hoger beroep overschreden. Namens de verdachte is immers op 28 juli 2020 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, terwijl het hof dit arrest wijst op 16 maart 2023. Hierin ziet het hof aanleiding om het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf die het hof in deze zaak zou hebben opgelegd, met twee maanden te verminderen, hetgeen resulteert in een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak de onder 1 tenlastegelegde gedragingen met betrekking tot heroïne, amfetamine en MDMA.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.F. Roseval, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. A.D.R.M. Boumans, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 maart 2023.
mr. L.F. Roseval en mr. mr. A.D.R.M. Boumans zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.