In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 juli 2020. De verdachte, geboren in 1988, was eerder vrijgesproken van de ten laste gelegde gedragingen met betrekking tot heroïne, amfetamine en MDMA. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van deze middelen, maar heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd met betrekking tot de cocaïnehandel. De verdachte heeft in hoger beroep verklaard betrokken te zijn geweest bij de handel in cocaïne, wat door het hof als bewijs werd aanvaard. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal had in hoger beroep een straf van 20 maanden geëist. Het hof heeft de straf uiteindelijk vastgesteld op 16 maanden, met 4 maanden voorwaardelijk, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in het hoger beroep. Het hof heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de cocaïnehandel meegewogen in de strafmaat. De verdachte had een organiserende rol en heeft anderen, waaronder een minderjarige, betrokken bij de handel in cocaïne. Het hof heeft de schadelijke gevolgen van cocaïnegebruik voor de maatschappij benadrukt en de verdachte ernstig aangerekend voor zijn handelen. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.