ECLI:NL:GHAMS:2023:717

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
23-004445-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake deelname aan criminele organisatie en handelen in cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2017. De verdachte, geboren in 1975, was eerder vrijgesproken van de ten laste gelegde gedragingen met betrekking tot XTC-pillen. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van deze gedragingen, conform artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft echter wel de bewijsvoering met betrekking tot de deelname aan een criminele organisatie en het handelen in cocaïne beoordeeld. De verdediging betwistte de tenlastegelegde periode, maar het hof oordeelde dat de bewijsvoering, waaronder de verklaring van een getuige, voldoende was om de schuld van de verdachte te bevestigen voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 15 november 2016.

Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar paste de opgelegde gevangenisstraf aan. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vierentwintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van twaalf maanden geëist, met een taakstraf. Het hof oordeelde dat, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn rol als mantelzorger en de overschrijding van de redelijke termijn, de onvoorwaardelijke gevangenisstraf moest worden verminderd tot twaalf maanden, met zes maanden voorwaardelijk. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de eerdergenoemde overwegingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004445-17
datum uitspraak: 2 maart 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-650657-16 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1975,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 maart 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is bij voormeld vonnis vrijgesproken van de onder 2 (impliciet cumulatief) ten laste gelegde gedragingen met betrekking tot XTC-pillen. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze vrijspraak.

Aanvullende bewijsoverweging

De verdediging heeft de tenlastegelegde periode betwist van hetgeen onder 1 en 2 is ten laste gelegd. Het hof verwerpt dat verweer en overweegt dat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen - waaronder de verklaring van de getuige [getuige01] bij de raadsheer-commissaris op 26 mei 2021, onder meer inhoudende dat hij twee of drie jaar cocaïne bij de verdachte en medeverdachte [medeverdachte01] heeft gekocht - wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich gedurende de gehele tenlastegelegde periode – te weten van 1 januari 2015 tot en met 15 november 2016 – schuldig heeft gemaakt aan het deelnemen aan een criminele organisatie respectievelijk het handelen in cocaïne.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof het vonnis aanvult met het onderstaande bewijsmiddel en behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Aanvullend bewijsmiddel

Een proces-verbaal van verhoor getuige van 26 mei 2021, opgemaakt door mr. drs. G.M. Boekhoudt, raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 26 mei 2021 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde
verklaring van [getuige01], wonende te [woonplaats01] :
Wat kunt u vertellen over de dealers waar u in de drie jaar voorafgaand aan december 2016 bij kocht? Waren dat verschillende dealers?
Ik kreeg toen bij mij aan huis drie of vier verschillende dealers. Ik heb destijds bij de politie foto’s bekeken.
Mr. De Bruijn houdt foto 1 voor aan de getuige.
Getuige:ik denk dat dat [medeverdachte01] is.
Kunt u iets vertellen over de periode waarin u cocaïne bij deze persoon kocht, teruggerekend vanaf december 2016?
Dat zal twee of drie jaar zijn geweest. Het zou zelfs misschien wel vier jaar kunnen zijn geweest.
Kunt u zich herinneren of u in die periode de hele tijd dezelfde persoon heeft gezien?
Niet aldoor dezelfde persoon. Ik zei net al, ik zag toen drie á vier personen bij wie ik cocaïne kocht. Degenen waar ik toentertijd foto’s van heb aangewezen bij de politie, kende ik als dealers.
Mr. De Bruijn houdt foto 3 aan de getuige voor.
Getuige:ja, hij kwam ook bij mij aan de deur. Dat was in dezelfde periode als de periode dat ik de man op foto 1 zag. Exact dezelfde periode.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van éen jaar, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis.
De raadsman heeft het hof op de terechtzitting in hoger beroep verzocht ingeval van bewezenverklaring geen gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur die van het reeds door de verdachte ondergane voorarrest overstijgt. In dat verband heeft de raadsman gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte voor zijn moeder mantelzorger is en dat de verdachte fysieke en mentale problemen heeft, waarvoor hij onder behandeling staat.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder in beschouwing genomen: het feit dat verdachte first offender is, de lichamelijke en geestelijke situatie van verdachte en het feit dat hij mantelzorger is voor zijn moeder.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, in beginsel op zijn plaats. Zoals ook door de advocaat-generaal en de raadsman is geconstateerd, is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in hoger beroep evenwel ruim overschreden. Namens de verdachte is immers op 7 december 2017 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, terwijl het hof dit arrest wijst op 16 maart 2023. Hierin ziet het hof aanleiding het onvoorwaardelijke deel van die laatste gevangenisstraf met zes maanden te verminderen, hetgeen dus resulteert in een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk.
Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen noodzaak in het opleggen van een bijkomende taakstraf, gelet op hetgeen is overwogen ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 10, 11a (oud) en 11b van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van de onder 2 tenlastegelegde gedragingen met betrekking tot XTC-pillen.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 1 (één) jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 maart 2023.
mr. A.D.R.M. Boumans en mr. L.F. Roseval zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.