ECLI:NL:GHAMS:2023:716

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
23-001555-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor belediging van een politieambtenaar met vrijspraak voor bedreiging en stalking

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor belediging van een politieambtenaar, terwijl hij vrijgesproken werd van bedreiging en stalking. De zaak betreft een incident waarbij de verdachte op 20 januari 2016 een politieambtenaar, [verbalisant01], beledigde door hem in het gezicht te spugen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de bedreigingen en stalking had gepleegd, omdat niet kon worden vastgesteld dat de berichten van de verdachte afkomstig waren. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem een geldboete en een voorwaardelijke gevangenisstraf had opgelegd. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de feiten 1 en 2, maar bevestigde de veroordeling voor feit 3. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 250,- en 5 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 200,- toegewezen aan de benadeelde partij, [verbalisant01], voor immateriële schade. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, die meer dan zes jaar had geduurd, en matigde de straf dienovereenkomstig.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001555-19
datum uitspraak: 14 februari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-014080-17 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1977,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de aangeefster naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 september 2016 tot en met 20 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, met zware mishandeling en/of met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, door die [slachtoffer01] , e-mailberichten en/of berichten via [website01] te versturen met de dreigende woorden
  • "Je bent nog steeds van mij! Als ik hoor dat er iets smerigs is gebeurd, dan zweer ik je bij Allah dan gaat er bloed vloeien.",
  • "Ik wil je herinneren dat ik ooit tegen je heb gezegd dat jij de oorzaak zou zijn dat deze man dood zal gaan of de gevangenis in gaat, blijf dat herinneren",
  • "Je was gisteren in het centrum met [naam01] komt in de Hollandse nieuws wat ik hem ga aandoen of dood, of gedood",
  • "Als [naam02] vandaag niet thuis komt gaan we allemaal een begrafenis meemaken",
  • "Het smerige spelletje dat jullie speelden komt jullie duur te staan. Elke minuut dat [naam02] niet bij mij is zullen jullie voor boeten" en/of
  • "Groet, ik heb met [naam03] gesproken dat wij zaterdag naar de moskee gaan. Ik zal jouw foto's en video's meenemen en aan iedereen in de moskee laten zien.",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij, op één of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 6 september 2016 tot en met 22 oktober 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer01] , door die [slachtoffer01] meerdere e-mailberichten en berichten via [website01] te versturen, langs het huis van die [slachtoffer01] te gaan, contact op te nemen met familie en/of vrienden van die [slachtoffer01] en/of door [website01] over die [slachtoffer01] te plaatsen, met het oogmerk die [slachtoffer01] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
3.
hij, op of omstreeks 20 januari 2016 te Amsterdam, opzettelijk een politieambtenaar, te weten [verbalisant01] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door die [verbalisant01] in zijn gezicht en/of tegen zijn lichaam te spugen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Vrijspraak feit 1 en feit 2

Het hof kan, gelet op de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, in onderling verband en samenhang bezien, niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Daarbij overweegt het hof dat onvoldoende vast staat dat de e-mail- en [website01] berichten, die zowel aan de tenlastelegging van feit 1 als feit 2 ten grondslag liggen, van de verdachte afkomstig zijn. De verdachte heeft ontkend (een deel van) deze berichten, die afkomstig zijn vanaf verschillende e-mailadressen en [website01]-accounts, te hebben gestuurd terwijl uit het dossier niet volgt dat enig nader onderzoek is gedaan naar de herkomst van deze berichten.
Naar het oordeel van het hof is om deze reden niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd onder 1 en 2, zodat de verdachte van beide feiten moet worden vrijgesproken.
Het voorwaardelijk verzoek van de raadsman tot het horen van de aangeefster, behoeft gezien de vrijspraak geen nadere bespreking.

Bewijsoverweging feit 3

Voor zover de raadsman van de verdachte heeft betoogd dat [verbalisant01] volgens de verdachte niet rechtmatig heeft gehandeld, overweegt het hof het volgende. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 21 januari 2017 blijkt dat verbalisant [verbalisant01] zich samen met zijn collega’s zich naar de woning van de verdachte heeft begeven, omdat de verdachte, ondanks dat hij meerdere malen was ontboden voor verhoor, niet was verschenen. Aldaar wilde de verdachte zijn voordeur niet openen. Nadat met toestemming van de hulpofficier van justitie de woning is betreden en collega’s van [verbalisant01] de verdachte met zich voerden, heeft de verdachte heeft hem toen in het gezicht gespuugd, hetgeen hij ook niet heeft ontkend.
Op grond van bovenstaande omstandigheden is het hof van oordeel dat [verbalisant01] in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was, zodat de verbalisanten de verdachte rechtmatig hebben aangehouden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op 20 januari 2016 te Amsterdam, opzettelijk een politieambtenaar, te weten [verbalisant01] , gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft beledigd, door die [verbalisant01] in zijn gezicht te spugen;
Hetgeen onder 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 750,- en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld – gezien de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep – tot een geldboete ter hoogte van € 500,- en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 1 jaar, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de aangeefster.
De raadsman heeft verzocht om – indien het hof tot een bewezenverklaring komt – rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het beledigen van een politieambtenaar in functie. Het bespugen van iemand is vies en vernederend. Uit de verklaring van de opsporingsambtenaar blijkt dat er omstanders bij aanwezig waren en dat hij het bespugen als zeer kwetsend heeft ervaren. Door aldus te handelen heeft verdachte niet alleen de verbalisant aangetast in zijn eer en goede naam, maar ook blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
Het hof heeft evenwel acht geslagen op de omstandigheid dat in deze zaak in eerste aanleg en in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden; het totale procesverloop heeft ruim zes jaren geduurd. Dit leidt ertoe dat het hof deze overschrijding zal verdisconteren in de strafmaat, in die zin dat het hof in beginsel een geldboete ter hoogte van € 400,- passend en geboden acht, maar deze, gelet op het tijdsverloop, zal matigen als hierna te vermelden en geheel voorwaardelijk zal opleggen en de proeftijd zal beperken tot een jaar.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke geldboete passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 400,00 voor immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 200,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering conform de beslissing door de rechter in eerste aanleg, voor toewijzing in aanmerking komt. De advocaat-generaal heeft verzocht dat het hof zich voor ook de hoogte van het bedrag aansluit bij die beslissing.
De vordering is niet door of namens de verdachte betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een naar billijkheid bepaald bedrag van € 200,-. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant01] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant01] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 20 januari 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.J.M. Smid-Verhage, mr. A.M. Kengen en mr. A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 februari 2023.
mr. H.J.M. Smid-Verhage en mr. A.W.T. Klappe zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.