In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 februari 2020. De verdachte, geboren in 1946 en verblijvende in het Psychiatrisch Centrum Sint Willibrord te Heiloo, was beschuldigd van poging tot uitlokking van (medeplichtigheid aan) moord. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 22 maart 2022 en 19 december 2022. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis en vorderde een gevangenisstraf van 32 maanden, waarvan 24 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals contactverboden met de benadeelde partij en het slachtoffer.
Het hof heeft het verweer van de verdediging tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie besproken, maar kwam tot de conclusie dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging. De verdediging voerde aan dat er geen gedegen onderzoek was gedaan en dat de verdachte onterecht langer in voorlopige hechtenis had gezeten. Het hof oordeelde dat er geen concrete toezeggingen waren gedaan aan de verdachte en dat het verweer niet voldoende was onderbouwd.
Bij de beoordeling van de zaak kwam het hof tot de conclusie dat de verklaringen van getuige [getuige01] op belangrijke punten te veel onduidelijkheden opleverden. Hierdoor kon het hof niet met de vereiste mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte had geprobeerd [getuige01] uit te lokken tot het plegen van moord op zijn ex-vrouw en haar vriendin. Het hof sprak de verdachte integraal vrij van de tenlastelegging en bevestigde het vonnis waarvan beroep, met de bepaling dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.