ECLI:NL:GHAMS:2023:680

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
23-003099-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en vaststelling wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2021. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie tegen de betrokkene, die in een eerdere strafzaak was veroordeeld voor het medeplegen van oplichting, gewoontewitwassen, opzetheling en deelname aan een criminele organisatie. Het hof heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 11.046,68 en de betrokkene verplicht tot betaling van € 1.050,- aan de Staat. Dit bedrag is aanzienlijk lager dan de oorspronkelijke vordering van € 30.167,05 die door het Openbaar Ministerie was ingediend. De betrokkene had eerder hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel ook was vastgesteld op € 11.046,68, maar met een hogere betalingsverplichting van € 9.665,85. Tijdens de zittingen in hoger beroep zijn procesafspraken gemaakt tussen de verdediging en het Openbaar Ministerie, die door het hof zijn overgenomen. Het hof heeft geoordeeld dat de gemaakte afspraken redelijk en passend zijn, en dat de procedure hierdoor efficiënter kan worden afgedaan. De beslissing van het hof houdt in dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en dat de betrokkene de verplichting tot betaling van het vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat moet voldoen. De duur van de gijzeling die kan worden gevorderd is vastgesteld op maximaal 21 dagen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003099-21
datum uitspraak: 17 januari 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2021 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-684542-15 tegen de betrokkene:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1994,
adres: [adres01] .

Procesgang

Het Openbaar Ministerie heeft ter terechtzitting in eerste aanleg de ingediende schriftelijke vordering van € 30.167,05 gewijzigd en gevorderd dat het wederrechtelijk voordeel wordt vastgesteld op € 11.046,68 en dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van voornoemd bedrag aan de Staat ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene is in de onderliggende strafzaak bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van
28 november 2017 veroordeeld ter zake van -kort gezegd- het medeplegen van (poging tot) oplichting meermalen gepleegd, het medeplegen van gewoontewitwassen, het medeplegen van een gewoonte maken van opzetheling en deelneming aan een criminele organisatie.
Bij vonnis van 17 november 2021 heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 11.046,68 en, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van € 9.665,85 aan de Staat ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen onderhavig vonnis.
De betrokkene is, in de onderliggende strafzaak, bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van
17 januari 2023 veroordeeld ter zake van -kort gezegd en voor de onderhavige zaak van belang- het medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd, het medeplegen van gewoontewitwassen, het medeplegen van een gewoonte maken van opzetheling en de deelneming aan een criminele organisatie.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
28 juni 2022, 6 december 2022 en 17 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank, waarbij rekening is gehouden met de tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken.

Procesafspraken

De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam op 28 november 2017 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan negen (9) maanden voorwaardelijk.
Op 3 september 2019 heeft de Officier van Justitie een ontnemingsvordering aanhangig gemaakt, wat heeft geresulteerd in een vonnis van 17 november 2021 waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel is geschat op € 11.046,68 en de betrokkene de verplichting tot betaling van € 9.665,84 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is opgelegd.
Tegen beide vonnissen is namens de betrokkene op respectievelijk 11 december 2017 en 22 november 2021 hoger beroep ingesteld.
Op 28 juni 2022 heeft in beide zaken een regiezitting in hoger beroep plaatsgevonden en op
6 december 2022 zijn beide zaken inhoudelijk behandeld.
Bij de inhoudelijke behandeling hebben de verdediging en de advocaat-generaal aangegeven dat zij tot procesafspraken zijn gekomen over de afdoening van beide zaken en hebben zij het hof verzocht dienovereenkomstig te beslissen.
Deze door de raadsman op schrift gestelde procesafspraken luiden als volgt:
De advocaat-generaal en verdachte kunnen zich verenigen met de inhoud van het vonnis in de hoofdzaak en in de ontnemingszaak, behoudens de beslissingen ter zake de strafmaat, de vorderingen benadeelde partijen en de bewezenverklaring ter zake feit 2 voor zover daarin is opgenomen het geldbedrag waartoe de benadeelden zijn bewogen tot afgifte en voor zover die bewezenverklaringen de beslissingen van het gerechtshof binden ter zake de vorderingen benadeelde partij. Ter zake deze kwesties wordt het gerechtshof verzocht een oordeel te vellen.
De advocaat-generaal heeft toegezegd in de hoofdzaak een gevangenisstraf te eisen conform het voorarrest en in de ontnemingszaak te verzoeken om vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel overeenkomstig het vonnis van de rechtbank, doch de betalingsverplichting te beperken tot € 1.050,-.
De verdachte zal in dit geval (en ervan uitgaande dat het gerechtshof deze afspraken overneemt), afzien van verzoeken tot het verrichten van nader onderzoek in hoger beroep en afzien van het voeren van verweer ter zake de kwalificatie, de strafmaat, de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel, de op te leggen betalingsverplichting en de bewezenverklaring, behoudens de vaststelling van de door de benadeelden afgegeven geldbedragen in de zin van feit 2. Ter zake de toewijzing van de vorderingen benadeelde partij en ter zake de geldbedragen die benadeelden zouden hebben afgegeven zal verweer gevoerd worden.
De advocaat-generaal en de verdachte zullen het gerechtshof verzoeken de zaak te heropenen in het geval deze overeenkomst niet gevolgd wordt.
Beoordeling
Ter terechtzitting in hoger beroep van 6 december 2022 zijn de procesafspraken en de totstandkoming daarvan door beide partijen bevestigd en toegelicht. Zij hebben daarbij aangegeven dat zij zich rekenschap hebben gegeven van de inhoud, de strekking en de consequenties van hun voorstel.
Nu de procesafspraken op basis van vrijwillige wederkerigheid tot stand zijn gekomen en de betrokkene ter terechtzitting in hoger beroep van 6 december 2022 in aanwezigheid van zijn raadsman meermalen ondubbelzinnig heeft aangegeven zich volledig te kunnen vinden in de gemaakte procesafspraken en daar akkoord mee te gaan, komen deze afspraken voor een beoordeling van het hof in aanmerking.
Voor het overnemen van de procesafspraken kijkt het hof niet alleen of zij bijdragen aan het verkorten van de procedure en het efficiënter en effectiever afdoen van de zaak waar de afspraken op zien, maar ook of de overeengekomen afspraken voor de beëindiging van de zaak redelijk en passend zijn.
Door het afsluiten van beide zaken op de wijze als in de procesafspraken wordt voorgesteld wordt de toch al langdurende behandeltijd aanzienlijk verkort omdat daarmee het verzoek tot het horen van meerdere getuigen komt te vervallen.
Gelet op het voorgaande en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene alsmede de termijnoverschrijding naar voren is gekomen, acht het hof de in de procesafspraken opgenomen afdoening redelijk en passend.
Het wederrechtelijk voordeel zal worden vastgesteld op € 11.046,68 en de verplichting van de betrokkene tot betaling aan de Staat op € 1.050,-.
Nu het hof de afspraken overneemt komt het verzoek tot heropening van de zaak te vervallen.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 11.046,68 (elfduizend zesenveertig euro en achtenzestig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 1.050,00 (duizend vijftig euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 21 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. S. Clement, mr. S.M. Milani en mr. J.H.C. van Ginhoven, in tegenwoordigheid
van mr. S. Geensen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 17 januari 2023
=========================================================================
[…]